1. Inleiding tot de anatomie en de fysiologie
1.1 Basale functies van organismen
Wat is een organisme en hoe weten we of iets een organisme is?
Organisme = leven wezen
➔ Kunnen we ze met het oog zien?
➔ Hebben ze een celkern?
Wanneer kunnen we spreken van een organisme?
1. Reactie vermogen (= aanpassingsvermogen)
Reageren op prikkels
bv: Bloem die opengaat door zon, aanpassing vacht dieren
2. Stofwisseling !!
= metabolisme, een aaneenschakeling van chemische reactie en levert energie
➔ Afdrijven van (slechte) afvalstoffen
3. Beweging
Zowel inwendig als uitwendig
Bv: uit → wandelen, In → vertering eten
4. Groei
Toenemen in omvang of vermeerderen of differentiatie (gaan zich aanpassen aan bepaalde
functie)
5. Voortplanting
Genen doorgeven, nieuwe generaties
Inzichtvraag:
Op welke wijze heeft stofwisseling effect op andere basale functies?
Stofwisseling zorgt voor de energie zodat de andere functies kunnen werken. Geen
stofwisseling is geen werking van de andere basale
Zijn virussen levende organismen?
Nee, het is geen levend organisme. want heeft geen reactievermogen, kan niet groeien, geen
stofwisseling, beweegt niet van zichzelf en heeft geen voortplanting want toename gebeurt
door de mens/dier/plant omdat virus een cel nodig heeft om dit te doen.
1
,1.2 Relatie anatomie/fysiologie
Anatomie = studie van structuur/bouw (inwendig en uitwendig)
Oudgrieks: anatomé → ana = open, tomé= snede
Fysiologie = studie van de functie (hoe werkt het)
Wat is de relatie tussen anatomie en fysiologie?
➔ Nauwe relatie
Anatomie = aanwijzingen over de functie van bepaalde structuren
Fysiologie = verklaring van de fysiologische functies door achterliggende anatomie
Waarom anatomie en fysiologie bestuderen?
Om beter begrip te krijgen van ziekteprocessen
Welke soorten anatomie zijn er?
1. Macroscopische anatomie (met blote oog te zien)
◼ Uitwendige anatomie → niet opensnijden
◼ Regionale anatomie → een regio bestuderen bv: hoofd
◼ Systemische anatomie → bv: spierstelsel
2. Microscopische anatomie (niet met het bloten oog te zien)
◼ Histologie (weefselleer)
◼ Cytologie (celleer)
Welken soorten fysiologie zijn er?
◼ Celfysiologie
◼ Orgaanfysiologie
◼ Systeemfysiologie
◼ Patho-fysiologie
◼ Specialisatie (fysiologie) bv: sport (welke functies zijn belangrijk bij sporten)
1.3 Organisatieniveaus organisme (kan examenvraag zijn) → rangschik van klein naar groot)
Chemisch niveau (kleinste) (atoom/molecule)
Celniveau (cel)
Weefselniveau
Orgaanniveau
Niveau orgaanstelsel
Niveau organisme (grootste) (=mens, dier, plant)
2
,1.4 de 11 orgaanstelselniveau ’s van het menselijke lichaam
Welke 11 orgaanstelselniveaus zijn er?
1) De huid
2) Beenderstelsel
3) Spierstel
4) Zenuwstelsel
5) Endocriene stelsel (hormoonstelsel)
6) Cardiovasculair stelsel
7) Lymfestelsel
8) Ademhalingsstelsel
9) Spijsverteringsstelsel
10) Urinair stelsel
11) Voorplantingsstelsel
Benoem alle orgaanstelsel (naam) + benoem onderdelen (delen op foto in pp) en functies.
1) Huid
Onderdelen:
- huid
- haar
- nagels
Functie:
▪ Beschermt uw lichaam tegen gevaren van
omgeving
▪ Reguleert lichaamstemperatuur
▪ Levert sensorische informatie (prikkels
doorgeven)
3
, 2) Beenderstelsel
Onderdelen:
-Axiaal skelet: * schedel (= cranium-
* borstbeen (=sternum)
* ribben (=costae)
* Wervels (=ventrebrae)
* Heiligbeen (=os sacrum)
- Beenderen ledenmaten:
* sleutelbeen (clavicula)
* schouderblad (scapula)
* Beenderen armen
* beenderen benen
* Bekken (pelvis)
Functie:
▪ Biedt ondersteuning
▪ Beschermt weefsels
▪ Opslagplaats voor mineralen
▪ Vormt bloedcellen
3) Spierstelsel
Onderdelen:
▪ Axiale spieren
▪ Spieren ven de ledematen
▪ Pezen en gewrichtsbanden
Functie:
▪ Levert beweging
▪ Beschermt en geeft steun aan andere weefsels
▪ Produceert warmte
4