Biomechanische aspecten
Algemene hydrodynamische aspecten
- Soortelijke massa
= massa per hoeveelheid volume
Afhankelijk van opgeloste stoffen en temperatuur
Water (4°C) ong. 1 kilo per liter
Zeewater iets meer door de zouten erin opgelost
Soortelijke massa mens = 0.975 kg/l -> drijven
Manipulatie: inademen = volume vergroten -> soortelijke massa verkleint -> beter drijven
- Zwaartekracht
Neerwaarts gericht vanuit aangrijpingspunt = zwaartepunt
Zwaartepunt: aan weerszijden evenveel massa
Tussen 11e wervel en os sacrum, meer naar voeten
Rugwaarts (wervelkolom en rugspieren groter gewicht) enkele cm’s voor 3 e/4e lumbale w.
- Opwaartse kracht
Kracht uitgeoefend door het water, gelijk aan het gewicht van de verplaatste vloeistof
Vanuit aangrijpingspunt = opdrukpunt/perspunt/drijfpunt
Aan weerszijden evenveel volume
Onderste puntje sternum
! vrouwen: beetje meer naar onder (heupen en benen)
mannen: beetje meer naar boven (schouders)
Meer borstwaarts (groter volume buik dan rug)
Schijnbaar gewichtsverlies door tegenwerking zwaartekracht – opwaartse kracht
Beweging tijdens zwemmen -> aangrijpingspunten veranderen continu van plaats
Weerstand
- Negatieve weerstand = remming >2 soorten weerstand
1) vormweerstand
Golfweerstand: golfvorming door beweging
Betere stroomlijning -> minder golfweerstand
Druk- of wervelweerstand: door turbulentie, beweging -> verhoogde snelheid
watermoleculen -> minder druk van het water
Frontale weerstand: grootte frontaal oppervlak
2) wrijvingsweerstand
Oppervlakken die elkaar raken zijn niet helemaal glad
Huid (beharing), zwemkleding, water
! verwaarloosbaar
,Passieve weerstand: weerstand wanneer een uitwendige kracht op een passief lichaam inwerkt
Afstoot vanaf de rand
Actieve weerstand
Beweging -> vormweerstand wordt groter
Goede techniek -> minder weerstand
Verschil in actieve weerstand tussen geoefende en niet-geoefende zwemmers groter dan verschil in
passieve weerstand -> groter belang techniek
Weerstand neemt evenredig toe met snelheid in het kwadraat
- Positieve weerstand = propulsie
Weerstand nodig om zich tegen af te zetten
Netto-propulsie = stuwkracht – weerstand
Stuwvlakken
Armbeweging: onderarmen en handen (vingers strak, klein beetje plaats tussen, duim geadd)
Voetbeweging: onderbenen en voeten
Crawl: voetrug schoolslag: voetzool
Hoe groter, hoe groter de voortstuwing
Stuwingsprincipes
1) actie-reactie
Na elke actie ontstaat er een reactie die gelijk, maar tegengesteld is aan de weerstand die
het stuwvlak ondervindt
Stuwvlak loodrecht op bewegingsbaan en beweegt in tegengestelde richting als beweging
2) draagvleugel- of schroefprincipe
! arm maakt geen rechte beweging horizontaal naar achter, maar een s-beweging
(verticaal en lateraal)
Bernouilli: verschillen in stroomsnelheden -> drukverschillen
Bolle zijde: lagere druk want sneller
Vlakke zijde: hogere druk
Liftkracht van hoge naar lage druk (loodrecht op weerstandskracht)
Voortstuwingskracht = liftkracht + weerstandskracht
3) palingprincipe
Voortstuwing door golving: watermoleculen achterwaarts over het lichaam geduwd
Slang (hele lichaam) of tonijnachtig (staart)
, 4) andere
Fling ring: kolking van water die op einde beweging verandert van richting -> extra kracht
Inertieel effect van water: added mass die achter zwemmer wordt meegetrokken, vertragen
zorgt ervoor dat water tegen rug duwt
Positieve weerstand optimaal benutten:
Grootte van het stuwvlak
Positie stuwvlak op bewegingsbaan
Grootte + vorm van de bewegingsbaan
Snelheid
Drijven of zinken
Energie om te drijven en energie om weerstand te overwinnen
Hoe minder energie nodig om te drijven, hoe beter
Soortelijke massa water t.o.v. soortelijke massa zwemmer
Soortelijke massa water = 1
Soortelijke massa zwemmer (individueel verschillend)
=1 zweven
<1 drijven
>1 zinken
Beïnvloed door lichaamssamenstelling en lichaamsvolume
Samenstelling: vet lagere soortelijke massa dan bv. spieren
Vet drijft beter
Volume: bv. inademen
Belang van vitale capaciteit op drijven
Ook zwaartekracht – opwaartse kracht
Evenwichtsproblematiek
Rotaties rond de 3 assen (breedte, lengte, diepte)
Hoe kleiner de afstand van het lichaamsuiteinde tot de as, hoe sneller de rotatie
Breedte-as: grote afstand hoofd-as of voet-as -> trage rotatie (bolletje maken)
Lengte-as: kleine afstand
Rotaties tegengaan door afstand te vergroten
Rotaties versnellen door afstand te verkleinen
- Krachtenkoppel
Zwaartekracht en opwaartse kracht op zelfde verticale lijn voor EVW
Hoe verder aangrijpingspunten uit elkaar, hoe meer lichaam zal kantelen
Algemene hydrodynamische aspecten
- Soortelijke massa
= massa per hoeveelheid volume
Afhankelijk van opgeloste stoffen en temperatuur
Water (4°C) ong. 1 kilo per liter
Zeewater iets meer door de zouten erin opgelost
Soortelijke massa mens = 0.975 kg/l -> drijven
Manipulatie: inademen = volume vergroten -> soortelijke massa verkleint -> beter drijven
- Zwaartekracht
Neerwaarts gericht vanuit aangrijpingspunt = zwaartepunt
Zwaartepunt: aan weerszijden evenveel massa
Tussen 11e wervel en os sacrum, meer naar voeten
Rugwaarts (wervelkolom en rugspieren groter gewicht) enkele cm’s voor 3 e/4e lumbale w.
- Opwaartse kracht
Kracht uitgeoefend door het water, gelijk aan het gewicht van de verplaatste vloeistof
Vanuit aangrijpingspunt = opdrukpunt/perspunt/drijfpunt
Aan weerszijden evenveel volume
Onderste puntje sternum
! vrouwen: beetje meer naar onder (heupen en benen)
mannen: beetje meer naar boven (schouders)
Meer borstwaarts (groter volume buik dan rug)
Schijnbaar gewichtsverlies door tegenwerking zwaartekracht – opwaartse kracht
Beweging tijdens zwemmen -> aangrijpingspunten veranderen continu van plaats
Weerstand
- Negatieve weerstand = remming >2 soorten weerstand
1) vormweerstand
Golfweerstand: golfvorming door beweging
Betere stroomlijning -> minder golfweerstand
Druk- of wervelweerstand: door turbulentie, beweging -> verhoogde snelheid
watermoleculen -> minder druk van het water
Frontale weerstand: grootte frontaal oppervlak
2) wrijvingsweerstand
Oppervlakken die elkaar raken zijn niet helemaal glad
Huid (beharing), zwemkleding, water
! verwaarloosbaar
,Passieve weerstand: weerstand wanneer een uitwendige kracht op een passief lichaam inwerkt
Afstoot vanaf de rand
Actieve weerstand
Beweging -> vormweerstand wordt groter
Goede techniek -> minder weerstand
Verschil in actieve weerstand tussen geoefende en niet-geoefende zwemmers groter dan verschil in
passieve weerstand -> groter belang techniek
Weerstand neemt evenredig toe met snelheid in het kwadraat
- Positieve weerstand = propulsie
Weerstand nodig om zich tegen af te zetten
Netto-propulsie = stuwkracht – weerstand
Stuwvlakken
Armbeweging: onderarmen en handen (vingers strak, klein beetje plaats tussen, duim geadd)
Voetbeweging: onderbenen en voeten
Crawl: voetrug schoolslag: voetzool
Hoe groter, hoe groter de voortstuwing
Stuwingsprincipes
1) actie-reactie
Na elke actie ontstaat er een reactie die gelijk, maar tegengesteld is aan de weerstand die
het stuwvlak ondervindt
Stuwvlak loodrecht op bewegingsbaan en beweegt in tegengestelde richting als beweging
2) draagvleugel- of schroefprincipe
! arm maakt geen rechte beweging horizontaal naar achter, maar een s-beweging
(verticaal en lateraal)
Bernouilli: verschillen in stroomsnelheden -> drukverschillen
Bolle zijde: lagere druk want sneller
Vlakke zijde: hogere druk
Liftkracht van hoge naar lage druk (loodrecht op weerstandskracht)
Voortstuwingskracht = liftkracht + weerstandskracht
3) palingprincipe
Voortstuwing door golving: watermoleculen achterwaarts over het lichaam geduwd
Slang (hele lichaam) of tonijnachtig (staart)
, 4) andere
Fling ring: kolking van water die op einde beweging verandert van richting -> extra kracht
Inertieel effect van water: added mass die achter zwemmer wordt meegetrokken, vertragen
zorgt ervoor dat water tegen rug duwt
Positieve weerstand optimaal benutten:
Grootte van het stuwvlak
Positie stuwvlak op bewegingsbaan
Grootte + vorm van de bewegingsbaan
Snelheid
Drijven of zinken
Energie om te drijven en energie om weerstand te overwinnen
Hoe minder energie nodig om te drijven, hoe beter
Soortelijke massa water t.o.v. soortelijke massa zwemmer
Soortelijke massa water = 1
Soortelijke massa zwemmer (individueel verschillend)
=1 zweven
<1 drijven
>1 zinken
Beïnvloed door lichaamssamenstelling en lichaamsvolume
Samenstelling: vet lagere soortelijke massa dan bv. spieren
Vet drijft beter
Volume: bv. inademen
Belang van vitale capaciteit op drijven
Ook zwaartekracht – opwaartse kracht
Evenwichtsproblematiek
Rotaties rond de 3 assen (breedte, lengte, diepte)
Hoe kleiner de afstand van het lichaamsuiteinde tot de as, hoe sneller de rotatie
Breedte-as: grote afstand hoofd-as of voet-as -> trage rotatie (bolletje maken)
Lengte-as: kleine afstand
Rotaties tegengaan door afstand te vergroten
Rotaties versnellen door afstand te verkleinen
- Krachtenkoppel
Zwaartekracht en opwaartse kracht op zelfde verticale lijn voor EVW
Hoe verder aangrijpingspunten uit elkaar, hoe meer lichaam zal kantelen