Organisatieniveaus
1) Molecuul - eDNA = DNA-sporen die een diersoort achterlaat in zijn omgeving
Genoom = Alle DNA-moleculen in cel van organisme
Ecogenomica = Onderzoeksgebied dat aan de hand van het genoom bepaalt welke soorten in een
gebied voorkomen
E ; Wat is soortensamenstelling bodembacteriën in gebied?
2) Cel
3) Weefsel
4) Orgaan
5) Organisme
E ; Wat is effect temperatuurverhoging op hartslagfrequentie watervlo?
Bij welke temperatuur gaat watervlo dood?
6) Populatie = Groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen
E.E ; Dichtheid / geslachtsverhouding / geboortecijfer / sterftecijfer
E ; Wat is effect populatie watervlooien als fabriek warme koelwater loost in meer?
7) Levensgemeenschap = Alle organismen die in een bepaald gebied voorkomen
E.E ; Biodiversiteit / complexiteit = geheel relaties tussen soorten
E ; Wat is effect op levensgemeenschap als populatie watervlooien afneemt?
8) Ecosysteem = Begrensd systeem waarin wisselwerking plaatsvindt tussen biotische- en abiotische
factoren
E ; Welk effect heeft verdwijnen watervlooien op ecosysteem?
Wat gebeurt er met het O2-gehalte / troebelheid water als watervlooien verdwijnen?
9) Biosfeer = Alle ecosystemen bij elkaar
E ; Wat is effect opwarming van aarde op biosfeer?
Abiotische factoren = Invloeden afkomstig van de levenloze natuur ; zijn van invloed op de
soortensamenstelling (licht / wind / temperatuur / neerslag)
Biotische factoren = Invloeden afkomstig van de levende natuur (voedselaanbod / parasieten /
concurrentie / predatie = vangen / doden / opeten organisme / bescherming door vegetatie = geheel
van planten die in bepaalde omgeving voorkomen / nestgelegenheid
, 5.2 Organismen
Klimaat = Combinatie abiotische- en biotische factoren
Macroklimaat = Klimaat dat zich uitstrekt over groot gebied op aarde
Microklimaat = Klimaat op specifieke plaatsen binnen ecosysteem
Bodem = Mengsel bodemdeeltjes
Bodemdeeltje = Omgeven door watervlies
Eigenschappen van bodem die invloed hebben op soortensamenstelling
1) Mate waarin het water vasthoudt
Klei ; Kleine holten -> Goed water (+ mineralen) vasthouden
Zand ; Water loopt sneller doorheen
2) Zuurstofgehalte
Klei ; Minder lucht -> Minder O2 (wortels hebben O2 nodig)
3) Gehalte humus
Activiteiten bacteriën + planten -> mineralen voor planten uit humus
Verbetert structuur bodem ; Meer humus in zand = Beter water vasthouden
Meer humus in klei = Wortels makkelijker doordringen
Voorkomt uitspoeling mineralen
4) Zuurgraad (PH)
5) Grondwaterstand
6) Concentratie mineralen
Abiotische factoren
1) Licht
Planten hebben licht nodig voor fotosynthese
Daglengte heeft invloed op voortplanting planten + dieren
2) Water
Planten zijn aangepast aan hoeveelheid water
Landplanten in vochtig milieu ; Veel huidmondjes + dunne cuticula + kleine wortelstelsels die dieper
in grond groeien
Landplanten in droog milieu ; Weinig huidmondjes + dikke cuticula
Cactus ; Doornvormige bladeren + geen huidmondjes
Waterdieren ; O2-gehalte + zoutgehalte water van belang
3) Temperatuur
Enzymactiviteit afhankelijk temperatuur
Lage temperatuur ; enzymactiviteit klein
Hoge temperatuur ; enzymactiviteit groot - Te hoog -> enzym kapot
Tolerantie = Vermogen organismen om schommelingen in abiotische factor te verdragen
Optimum = Factorwaarde die het gunstigst is voor organisme
Optimumkromme = Curve in diagram waarin het aantal organismen is uitgezet tegen een abiotische
factor