Spraak: diagnostiek (MSS)
Inhoudstafel
DEEL 1: spraakapraxie
1. Spraakapraxie
1.1 Inleiding
1.2 De samenwerking tussen spraak en taal
1.3 Het motorische spraakklankgeheugen
1.3.1 Structuurspecifieke informatie
1.3.2 Spierspecifieke informatie
1.3.3 Beïnvloedende parameters
1.4 Definities van spraakapraxie
1.4.1 Frederic L. Darley in 1969
1.4.2 De huidige definities van spraakapraxie
1.5 Prevalentie, etiologie en lokalisatie
2 Symptomen van spraakapraxie
2.1 John Hughlings in 1866
2.2 Subjectieve klachten van spraakapraxie
2.3 Perceptuele kenmerken van spraakapraxie
3 Onderzoeken bij spraakapraxie
3.1 Assessment bij spraakapraxie
3.1.1 Dossierstudie en aanmelding
3.1.2 Het anamnesegesprek
3.1.3 Auditief-perceptuele evaluatie van de spraak en het DIAS
3.1.4 Instrumentele metingen
3.1.5 Spraakverstaanbaarheid
3.1.6 Psychosociale impact
DEEL 2: dysartrie
4 Dysartrie begrijpen
4.1 De uitvoering van spraak
4.2 Definitie en prevalentie van dysartrie
4.3 De neurofysiologische basis van dysartrie
4.3.1 HMN en LMN
4.3.2 Basale ganglia
4.3.3 Cerebellum
5 Symptomen van dysartrie
5.1 Classificatie van dysartrie en perceptuele spraakkenmerken
5.1.1 Classificatiemodel van Darley (1969)
5.1.2 Slappe dysartrie
5.1.3 Spastische dysartrie
5.1.4 Unilateraal Hoger Motorisch Neuron Dysartrie (UHMND)
5.1.5 Atactische dysartrie
5.1.6 Hypokenetische dysartrie
1
, 5.1.7 Hyperkenetische dysartrie
2
,DEEL 1: spraakapraxie
1. Spraakapraxie
1.1 Inleiding
Hersenen: focust op controle van complexe bewegingen en handelingen
Praxis (= actie)
= Vaardigheid op doelbewuste en geleerde motorische vaardigheden te voeren
o Doelbewuste bewegingen die geleerd werden door oefening en ervaring
Bv. ogen sluiten = automatisch maar deze beweging kan ook doelbewust
uitgevoerd worden na het commando “bv sluit jouw ogen”
Geen bewegingen die genetisch aanwezig zijn (reflexen, ademhalingsbewegingen),
bewegingen zonder oefening
Apraxie (= zonder actie)
Stoornis in het doelbewust uitvoeren van geleerde bewegingen
Concept v/d handeling kwijt of verkeerde beweging
Spreken = complexe motorische vaardigheid
Netwerk van concurrerende verwerkingsprocessen
o Talige processen (ideeën omzetten in woorden, zinnen, verhaal)
o Cognitieve processen (aandacht en concentratie, geheugen en executieve
vaardigheden)
o Sensori-motorische processen
Spraak en taal werken heel nauw samen (bv. banaan zeggen: in hoofd horen hoe het woord klinkt)
Spraakverwerving vrij automatisch en onbewust
o Toch door ervaring en oefening, met verfijning en verbetering tot in de puberjaren
o Snel (2 tot 4 woorden per seconde)
o Accuraat (1 verspreking op 1000 woorden).
Sensori-motorische processen van spraak: interactie tussen
Zintuigelijke verwerking van spraakklanken (vooral auditief maar ook tactiel en
proprioceptief)
Motorische verwerking van spraak (planning en programmering, controle en uitvoering
spraak)
In eerste levensjaren leren deze processen samenwerken door voortdurende uitwisseling van
sensorische- en motorische info van spraakbewegingen en spraakgeluiden
Complex interactief netwerk
Spraakapraxie (SA): spreken kan plots of geleidelijk aan niet meer doelbewust motorisch worden
ingezet
1.2 De samenwerking tussen spraak en taal
Gesproken woorden begrijpen door 3 taalmodules
Auditieve analysesysteem
Auditieve inputlexicon
Semantisch systeem
Woorden oproepen door samenwerking semantisch systeem, fonologisch outputlexicon en
fonologische codering talige info omzetten in spraakmotorische info
3
, Afasie (verworven taalstoornis) = door hersenschade één of meerdere taalprocessen
getrokken
Spraakapraxie/dysartrie= door hersenschade de spraakmotorische processen getroffen
Taal: woorden oproepen
Semantisch systeem
Representatie woordbetekenissen
Correspondeert met semantisch geheugen
o Verbaal/lexicaal semantisch systeem (woordbetekenissen)
Bv. woorden met zelfde betekenis associëren
o Non-verbaal/niet lexicaal semantische systeem (kennis over objecten en mensen
Bv. zelfde taken uitvoeren met plaatsjes van objecten`
Lemma: combinatie v/h verbale ‘woord’ en non-verbale ‘concept’
o Geordend naar betekenis v/h woord (bv. kat en hond activatie /kat/ = co-
activatie /hond/, /konijn/ …)
o Auditieve lexicon: lemma’s /beer/ en /peer/ bij elkaar
Centraal gelegen = gesproken en geschreven woorden worden hier begrepen
Fonologisch outputlexicon
Vaardigheid om gesproken woordvorm beschikbaar te maken voor de spreker (hoe lang,
welke klanken, klinkt als …)
Hoe frequenter woord wordt gebruikt in taal, hoe meer acces tot lexicon
Soms woordvormen die op elkaar lijken verwisselen woordvormen die op elkaar lijken
worden dicht bij elkaar opgeslagen dus gecoactiveerd
Fonologische codering
Codeert woordvorm afkomstig uit fonologisch outputlexicon
Woordvorm vasthouden fonemen selecteren en ordenen woordvorm wordt concreet
woord
Gaat in 2 richtingen
Gesproken woord
Fonologische (abstracte) code (bv. /h/o/n/t/) voorbereiden op
neurologisch commando naar de spieren om woord uit te spreken
Motorische spraakproductie wordt geïnduceerd vanuit taalcommando
Transformatie code in 2 stappen
1. Spraakmotorische planning en/of motorische programmering (spraakapraxie kan ontstaan)
2. Uitvoering (executie) (dysartrie kan ontstaan)
1.3 Het motorische spraakklankgeheugen
1.3.1 Structuurspecifieke informatie
Selecteren articulatorische bewegingsdoelen (abstracte structuur v/e beweging)
Abstracte bewegingspatroon v/e woord is per syllabe opgeslagen in het motorisch geheugen
Motorische bewegingsdoelen voor spraakproductie bevatten:
Articulatieplaats -en wijze
Temporele (timing) eigenschappen: duur van de beweging en duur van de spraakklanken
4
Inhoudstafel
DEEL 1: spraakapraxie
1. Spraakapraxie
1.1 Inleiding
1.2 De samenwerking tussen spraak en taal
1.3 Het motorische spraakklankgeheugen
1.3.1 Structuurspecifieke informatie
1.3.2 Spierspecifieke informatie
1.3.3 Beïnvloedende parameters
1.4 Definities van spraakapraxie
1.4.1 Frederic L. Darley in 1969
1.4.2 De huidige definities van spraakapraxie
1.5 Prevalentie, etiologie en lokalisatie
2 Symptomen van spraakapraxie
2.1 John Hughlings in 1866
2.2 Subjectieve klachten van spraakapraxie
2.3 Perceptuele kenmerken van spraakapraxie
3 Onderzoeken bij spraakapraxie
3.1 Assessment bij spraakapraxie
3.1.1 Dossierstudie en aanmelding
3.1.2 Het anamnesegesprek
3.1.3 Auditief-perceptuele evaluatie van de spraak en het DIAS
3.1.4 Instrumentele metingen
3.1.5 Spraakverstaanbaarheid
3.1.6 Psychosociale impact
DEEL 2: dysartrie
4 Dysartrie begrijpen
4.1 De uitvoering van spraak
4.2 Definitie en prevalentie van dysartrie
4.3 De neurofysiologische basis van dysartrie
4.3.1 HMN en LMN
4.3.2 Basale ganglia
4.3.3 Cerebellum
5 Symptomen van dysartrie
5.1 Classificatie van dysartrie en perceptuele spraakkenmerken
5.1.1 Classificatiemodel van Darley (1969)
5.1.2 Slappe dysartrie
5.1.3 Spastische dysartrie
5.1.4 Unilateraal Hoger Motorisch Neuron Dysartrie (UHMND)
5.1.5 Atactische dysartrie
5.1.6 Hypokenetische dysartrie
1
, 5.1.7 Hyperkenetische dysartrie
2
,DEEL 1: spraakapraxie
1. Spraakapraxie
1.1 Inleiding
Hersenen: focust op controle van complexe bewegingen en handelingen
Praxis (= actie)
= Vaardigheid op doelbewuste en geleerde motorische vaardigheden te voeren
o Doelbewuste bewegingen die geleerd werden door oefening en ervaring
Bv. ogen sluiten = automatisch maar deze beweging kan ook doelbewust
uitgevoerd worden na het commando “bv sluit jouw ogen”
Geen bewegingen die genetisch aanwezig zijn (reflexen, ademhalingsbewegingen),
bewegingen zonder oefening
Apraxie (= zonder actie)
Stoornis in het doelbewust uitvoeren van geleerde bewegingen
Concept v/d handeling kwijt of verkeerde beweging
Spreken = complexe motorische vaardigheid
Netwerk van concurrerende verwerkingsprocessen
o Talige processen (ideeën omzetten in woorden, zinnen, verhaal)
o Cognitieve processen (aandacht en concentratie, geheugen en executieve
vaardigheden)
o Sensori-motorische processen
Spraak en taal werken heel nauw samen (bv. banaan zeggen: in hoofd horen hoe het woord klinkt)
Spraakverwerving vrij automatisch en onbewust
o Toch door ervaring en oefening, met verfijning en verbetering tot in de puberjaren
o Snel (2 tot 4 woorden per seconde)
o Accuraat (1 verspreking op 1000 woorden).
Sensori-motorische processen van spraak: interactie tussen
Zintuigelijke verwerking van spraakklanken (vooral auditief maar ook tactiel en
proprioceptief)
Motorische verwerking van spraak (planning en programmering, controle en uitvoering
spraak)
In eerste levensjaren leren deze processen samenwerken door voortdurende uitwisseling van
sensorische- en motorische info van spraakbewegingen en spraakgeluiden
Complex interactief netwerk
Spraakapraxie (SA): spreken kan plots of geleidelijk aan niet meer doelbewust motorisch worden
ingezet
1.2 De samenwerking tussen spraak en taal
Gesproken woorden begrijpen door 3 taalmodules
Auditieve analysesysteem
Auditieve inputlexicon
Semantisch systeem
Woorden oproepen door samenwerking semantisch systeem, fonologisch outputlexicon en
fonologische codering talige info omzetten in spraakmotorische info
3
, Afasie (verworven taalstoornis) = door hersenschade één of meerdere taalprocessen
getrokken
Spraakapraxie/dysartrie= door hersenschade de spraakmotorische processen getroffen
Taal: woorden oproepen
Semantisch systeem
Representatie woordbetekenissen
Correspondeert met semantisch geheugen
o Verbaal/lexicaal semantisch systeem (woordbetekenissen)
Bv. woorden met zelfde betekenis associëren
o Non-verbaal/niet lexicaal semantische systeem (kennis over objecten en mensen
Bv. zelfde taken uitvoeren met plaatsjes van objecten`
Lemma: combinatie v/h verbale ‘woord’ en non-verbale ‘concept’
o Geordend naar betekenis v/h woord (bv. kat en hond activatie /kat/ = co-
activatie /hond/, /konijn/ …)
o Auditieve lexicon: lemma’s /beer/ en /peer/ bij elkaar
Centraal gelegen = gesproken en geschreven woorden worden hier begrepen
Fonologisch outputlexicon
Vaardigheid om gesproken woordvorm beschikbaar te maken voor de spreker (hoe lang,
welke klanken, klinkt als …)
Hoe frequenter woord wordt gebruikt in taal, hoe meer acces tot lexicon
Soms woordvormen die op elkaar lijken verwisselen woordvormen die op elkaar lijken
worden dicht bij elkaar opgeslagen dus gecoactiveerd
Fonologische codering
Codeert woordvorm afkomstig uit fonologisch outputlexicon
Woordvorm vasthouden fonemen selecteren en ordenen woordvorm wordt concreet
woord
Gaat in 2 richtingen
Gesproken woord
Fonologische (abstracte) code (bv. /h/o/n/t/) voorbereiden op
neurologisch commando naar de spieren om woord uit te spreken
Motorische spraakproductie wordt geïnduceerd vanuit taalcommando
Transformatie code in 2 stappen
1. Spraakmotorische planning en/of motorische programmering (spraakapraxie kan ontstaan)
2. Uitvoering (executie) (dysartrie kan ontstaan)
1.3 Het motorische spraakklankgeheugen
1.3.1 Structuurspecifieke informatie
Selecteren articulatorische bewegingsdoelen (abstracte structuur v/e beweging)
Abstracte bewegingspatroon v/e woord is per syllabe opgeslagen in het motorisch geheugen
Motorische bewegingsdoelen voor spraakproductie bevatten:
Articulatieplaats -en wijze
Temporele (timing) eigenschappen: duur van de beweging en duur van de spraakklanken
4