Leerdoelen
● De verhouding tussen het staatsrecht en het bestuursrecht uitleggen;
● De betekenis van verdragen en de Grondwet voor de Nederlandse rechtsorde
uitleggen;
● De spreiding van machten uitleggen;
● Het systeem van gelede normstelling uitleggen.
Theorie uit het boek
(Hoofdlijnen Nederlands Recht. H9.1-9.3, 9.14-9.17, 9.19, 9.20 & H10.8)
Publiekrecht
- de (verticale) verhouding tussen overheid en burger centraal
- Staatsrecht behoort tot het publiekrecht en heeft dus betrekking op de relatie
tussen overheid en burger
Staat heeft ten minste 3 kenmerken:
1. De aanwezigheid van een volksgemeenschap die bij elkaar hoort of wil horen
(natie)
2. Deze volksgemeenschap bevindt zich op een afgegrensd grondgebied
3. Binnen de volksgemeenschap is er 1 orgaan dat de hoogste macht heeft en
dat daardoor de bevoegdheid heeft de bewoners van het land (burgers) via
het uitvaardigen van regels zijn wil op wil leggen
Alle organen die namens de staat over de gemeenschap beslissingen nemen,
worden ook wel het staatsapparaat genoemd.
- Dit apparaat bezit soevereiniteit, dus zowel naar binnen als naar buiten toe
de hoogste en machtigste organisatie
Montesquieu onderscheidde 3 machten:
1. Wetgevende macht
2. Uitvoerende macht
3. Rechterlijke macht
= de trias politica
Staatsmacht is in ons land niet alleen in handen van de centrale overheid, maar ook
van lagere overheden
= decentralisatie
,Verschillende soorten decentralisatie:
a. Territoriale spreiding
- Er wordt in beginsel een onbepaald aantal bevoegdheden aan lagere
overheden toegekend, maar deze bevoegdheden zijn wel uitdrukkelijk
gebonden aan een afgebakend stuk grond
- Ze kunnen hun eigen huishouding regelen, maar wel binnen de
grenzen van iedere gemeente en provincie
b. Functionele spreiding
- Er zijn aan openbare lichamen specifieke bevoegdheden gegeven om
een bepaald doel te realiseren, zonder dat deze bevoegdheden binnen
bepaalde grenzen moeten worden uitgeoefend, zoals bij gemeenten en
provincies
c. Combinatie
- Waterschap
Nederland is een gedecentraliseerde staat, maar tevens een gedecentraliseerde
eenheidsstaat
1. Bevoegdheden die in eerste instantie door lagere overheden worden
uitgeoefend, kunnen altijd door de centrale overheid worden overgenomen
2. Hogere overheden oefenen controle uit op lagere overheden. Door bvb
preventieve toetsing en de regering heeft spontane
vernietigingsbevoegdheid
→ Spreiding in de vorm van decentralisatie wordt verticale spreiding van
staatsmacht genoemd
Organen van een provincie
1. Provinciale staten
- Vormen het vertegenwoordigende orgaan van de provincie
- Worden om de 4 jaar gekozen door inwoners van ieder van de 12
provincies
- De verkiezingen vinden plaats op basis van het stelsel van evenredige
vertegenwoordiging
- De provinciale staten staan aan het hoofd van de provincie (125 lid 1
gw)
2. Gedeputeerde Staten
- Vormen het dagelijkse bestuur van de provincie
- De leden worden door de Provinciale staten gekozen en benoemd
- De relatie tussen PS en GS is dualistisch: de leden van GS kunnen
binnen of buiten de leden van de PS worden gekozen en benoemd en
zij mogen -als zij eenmaal gedeputeerde zijn- geen lid van de PS zijn.
, 3. Commissaris van de koning
- Maakt deel uit van gedeputeerde staten
- Hij wordt door de regering bij Koninklijk besluit benoemd
- Voorzitter van de PS en voorts lid en voorzitter van GS
Binnen de provincie zijn PS gerechtigd om wetten uit te vaardigen = verordeningen
Gemeente
- Identiek aan de structuur van de provincie:
a. PS → gemeenteraad
b. GS → college van burgemeester en wethouders
c. Commissaris van de Koning → burgemeester
Verschillende soorten grondrechten:
1. Klassieke grondrechten
- De rechten beschermt men tegen te grote bemoeienis van de overheid
- Overheid mag zich niet bemoeien
- Deze rechten hebben nooit zonder meer absolute werking
- Alleen de grondwet zelf mag inbreuk maken op deze rechten en in
belang van de openbare orde
→ beperking van grondrechten = clausulering
- Stemrecht
- Vrijheid van meningsuiting
2. Sociale grondrechten
- Gaat juist om een actieve overheid
- Aan de overheid wordt de opdracht verstrekt zicht tot het uiterste in te
zetten, een bepaalde situatie te bewerkstelligen
- Recht op sociale zekerheid
- Recht op onderwijs
Verdrag
= overeenkomst gesloten tussen 2 of meer staten
a. Bilateraal verdrag
- geldend tussen twee staten
b. Multilateraal
- geldend tussen meer dan twee staten
Hoe komt een verdrag tot stand?
1. Onderhandelingen namens de regering over een nieuw te sluiten verdrag
2. Verdrag moet worden goedgekeurd door de 1e en 2e kamer (kan stilzwijgend
of uitdrukkelijk)
3. Regering moet verdrag bekrachtigen/ratificeren
, 4. In werking treden
Bepalingen in verdrag kunnen verschillende soorten normen bevatten:
a. Instructienormen
- houdt in dat de inhoud van de verdragsbepaling binnen een bepaalde
tijd in een nationale wet moet zijn opgenomen
- Burger kan hieraan geen rechten aan ontlenen, want de norm is
geschreven door de overheid
b. Self-executing normen (normen met directe werking)
- verdragsbepaling heeft directe werking als zij zich rechtstreeks tot de
burger richt
- Burger kan zich rechtstreeks beroepen op de bepaling
Hiërarchie van regelgeving:
→ Verdragsbepalingen
→ Grondwet
→ Wetten in formele zin
→ Algemene maatregelen van bestuur
→ Ministeriële regelingen
→ Provinciale verordeningen
→ Gemeentelijke verordeningen
→ waterschapsverordening
Hogere regelingen gaan voor lagere regelingen
- anders wordt lagere regeling onverbindend verklaard
Verbod op constitutionele toetsing:
- De rechter mag de wet in formele zin niet toetsen aan de Grondwet.
- (wifz mag wel altijd getoetst worden aan een verdragsbepaling met directe
werking)
Gelegde normstelling:
De toepasselijkheid van een rechtsregel is niet zomaar in de wet te vinden, maar in
een combinatie van met elkaar samenhangende regelingen.
Redenen gelegde normstelling:
- Het aantal situaties waarvoor de regeling moet gelden is zo groot, onmogelijk
voor de formele wetgever om alles vast te stellen.
, - De formele wetgever is niet in staat adequaat te reageren op allerlei nieuwe
ontwikkelingen in de maatschappij.
- Men is op hoger niveau niet altijd voldoende op de hoogte van concrete
omstandigheden ter plaatse.
Samenvattend
- Rechter mag een nationale regel alleen dan een een verdragsbepaling
toetsen, als deze self-executing is
- Het is de rechter verboden een wifz te toetsen aan de grondwet; deze
toetsing wordt door de wetgever zelf verricht
- De rechter mag en wifz - ondanks het voorafgaande toetsingsverbod -
toetsen aan verdragsbepaling welke self-executing is
Les
Gematigd monistisch stelsel: 1 rechtsorde, op het moment dat een nationale
regeling in strijd is met een internationaal recht gaat hogere regeling voor, mits ze
bekend zijn gemaakt en een ieder kunnen verbinden (art. 93,94 Gw)
Wetgevende macht buiten het bestuursrecht gehouden, wordt niet als
bestuursorgaan → spreiding der machten → anders kunnen zij hun werk niet
uitvoeren en komen er geen wetten van de grond als iedereen er maar bezwaar
over kan maken.
Week 1 les 2
Leerdoelen
● De achtergrond en het systeem van de Algemene wet bestuursrecht
uitleggen;
● Algemene begrippen van het bestuursrecht in context plaatsen;
● De verhouding tussen algemeen en bijzonder bestuursrecht uitleggen.
Theorie uit het boek
(Praktisch Bestuursrecht H1)
In het boek zal de term ‘openbaar bestuur’ worden gebruikt wanneer het gaat om
het uitvoeren van bestuurstaken.
, - het openbaar bestuur treedt in verschillende hoedanigheden en op
verschillende manieren op en behartigt daarmee het algemeen belang
Het bestuursrecht heeft betrekking op het juridisch functioneren van het openbaar
bestuur en zijn relatie tot de burger.
Het bestuursrecht bevat regels, ook wel rechtsnormen, met betrekking tot:
- De organisatie van het openbaar bestuur
- Het verlenen van bestuursbevoegdheden aan bestuursorganen
- De rechtsnormen waaraan het openbaar bestuur zich moet houden bij de
uitoefening van die bestuursbevoegdheden
- Rechtsnormen die gelden voor de burgers en regels voor de handhaving
ervan
- De juridische bescherming van de burger tegen het optreden van het
openbaar bestuur
Het bestuursrecht behoort tot het publiekrecht en neemt daarin een steeds
belangrijkere plaats in. De rechtsgebieden zijn echter niet strikt van elkaar
gescheiden.
2 beginselen die in het algemeen het fundament vormen van het publiekrecht en in
het bijzonder het bestuursrecht: het legaliteitsbeginsel en het specialiteitsbeginsel
Legaliteitsbeginsel:
- Het openbaar bestuur voert wetten uit, maar is ook zelf daaraan gebonden.
Het openbaar bestuur mag daarom alleen als openbaar bestuur optreden als
dit is vastgelegd in de wet → legaliteitsbeginsel
- Het openbaar bestuur mag dus alleen inbreuk maken op de rechten en
vrijheden van de burger als de wet dit toestaat (Art. 8 GW)
Wet in formele zin
- Wetten die worden vastgesteld door de Staten-Generaal en de regering
samen
- In de titel van een wifz zit altijd het woordje “wet”
Wet in materiële zin
- Een wet die een algemeen verbindend voorschrift bevat waaraan iedereen
voor wie de wet bedoeld is gebonden is
Specialiteitsbeginsel:
- Tenzij de wet anders bepaalt, moet het openbaar bestuur bij alles wat het
doet belangen afwegen