2025
SAMENVATTING
BURGERLIJK PROCESRECHT
ELLE MONBALIU
,DEEL I: DE WEG NAAR HET
BURGERLIJK PROCESRECHT
HOOFDSTUK 1: DE WEG NAAR HET GERECHTELIJK RECHT
1. “SEIN” EN “SOLLEN”
Sein= de positieve wetenschappen beschrijven louter feitelijke toestanden. Ze
beschrijven hoe iets is.
Sollen= er wordt bepaald hoe iets hoort te zijn. Daar worden de regels gesteld.
Een regel is een bindend voorschrift waaraan de mens zich behoort te behouden.
Een regel kan:
- Een bevel (‘je moet iets doen’)
- Een verbod (‘je mag iets niet doen’)
Regels worden gesteld door het:
- Geweten
- De moraal
- Het geloof
Een bijzondere categorie van regels zijn “rechtsregels”.
2. RECHTSREGEL
Een regel is een “rechtsregel” als hij aan de volgende voorwaarden heeft voldaan:
- Zij heeft betrekking op het uiterlijke gedrag van de mensen in de maatschappij
- Zij wordt in de maatschappij uitgevaardigd door een persoon of door personen die
gezag hebben over degenen die aan die regel onderworpen zijn
- De naleving van die regel kan door die gezaghebbende autoriteit of overheid
worden afgedwongen
= het geheel van die regels wordt het “objectief recht” genoemd.
3. RECHTSSTAAT
3.1 BEGRIP
In een rechtsstaat heerst “the rule of law”.
The rule of law= dit betekent dat de maatschappij niet wordt geregeld door de
persoonlijke voorkeur van de gezaghebber, maar door een geheel van onderling
consistente rationele wetten, waaraan ook de machten zelf en zelfs het tot stand
, komen van de wet onderworpen zijn.
Men vraagt zich soms af of een staat wel een rechtsstaat is.
- Men stelt de vraag naar de formele aard van het heersende recht en stelt men de
vraag of deze staat onderworpen is aan de heerschappij van het rationele recht
Democratisch?
- Er wordt onderzoek gevoerd naar de bron van de wet en wordt dus nagegaan of
de wetgever al dan niet is samengesteld uit verkozenen van het volk
3.2 PRINCIPES VAN DE RECHSSTATELIJKE WET EN VAN DE RECHTSSTAAT
Deze ratio vereist dat de wet en de rechtsstaat beantwoorden aan een aantal
onontbeerlijke principes:
3.2.1 ALGEMENE GELDING VAN DE WET
Het belangrijkste constitutieve element van de wet in de rechtsstaat is dat zij een
algemene gelding heeft.
Algemene gelding= dit betekent dat zij niet enkel geldt voor een bepaalde persoon
of een bepaalde categorie van personen en dat zij evenmin geldt voor een bepaald
geval of voor een bepaalde categorie van gevallen.
In een rechtsstaat geldt de wet in principe voor alle personen die zich in een objectief
gelijkaardige situatie bevinden en voor alle gelijkaardige gevallen.
De wet in een rechtsstaat is dus neutraal:
- Ze is onpartijdig
- Ze is onpersoonlijk
3.2.2 DRIE MACHTEN – EEN ONAFHANKELIJKE RECHTERLIJKE MACHT
Het objectieve recht zou geen bestaansreden hebben indien het niet zou dienen om in
concrete situaties te worden toegepast.
Aldus is het subjectief recht de aanspraak die een persoon in een bepaalde situatie aan
een objectieve rechtsregel ontleent.
Drie machten:
1. Wetgevende macht
2. Rechterlijke macht
3. Uitvoerende macht
De onafhankelijke rechter past de wetten met algemene gelding toe op de concrete
aanspraak die aan zijn beoordeling wordt voorgelegd.
Tussen die machten bestaat een scheiding, wat door de (grond)wetgever zelf tot stand is
gebracht.
, de wetgever= bepaalt de algemene regels en zijn (normatief) optreden mag niet
geconcretiseerd zijn.
De rechter past die algemene regels toe in volle onafhankelijkheid ne onpartijdigheid in
de concrete zaak die aan zijn beoordeling wordt voorgelegd en hij mag niet “bij wege van
algemene regel” uitspraak doen.
- Art. 6 Ger.W.
Wanneer een persoon zijn subjectief recht wenst te laten gelden of te verwezenlijken,
dient hij deze aanspraak te laten honoreren door een beslissing van de overheidsrechter
of door een scheidsrechter.
Een aanspraak honoreren= een claim of recht dat iemand heeft, erkennen en
toekennen.
Die rechter zal “recht doen”: hij zal de algemene wet toepassen op de concrete
aanspraak die aan zijn beoordeling wordt onderworpen.
3.3 CLASSIFICATIE VAN DE WETTEN IN DE RECHTSSTAAT
Het in de rechtsstaat geldende recht kan onder meer worden ingedeeld in het materieel
en het formeel of gerechtelijk recht.
HOOFDSTUK 2: GERECHTELIJK RECHT
1. GERECHTELIJK RECHT – FORMEEL RECHT – HANDHAVINGSRECHT
1.1 MATERIEEL RECHT
Het gerechtelijk recht onderscheidt zich van het materieel recht.
Het materieel recht= is het geheel van rechtsregels waarbij de maatschappelijke
gedraging naar inhoud wordt bepaald.
Daartoe behoren:
- Burgerlijk recht
- Strafrecht
- Ondernemingsrecht
- Sociaal recht
1.2 GERECHTELIJK RECHT
Het gerechtelijk recht= bepaalt hoe het materiële recht wordt gehandhaafd en hoe
herstel bij schending van rechten plaatsvindt.
Het gaat om regels die vastleggen wanneer en op welke manier het recht wordt
toegepast en afgedwongen. Dit gebeurt door de rechter, die uitspraken doet onder gezag
van de overheid.
Het gerechtelijk recht zorgt er dus voor dat:
SAMENVATTING
BURGERLIJK PROCESRECHT
ELLE MONBALIU
,DEEL I: DE WEG NAAR HET
BURGERLIJK PROCESRECHT
HOOFDSTUK 1: DE WEG NAAR HET GERECHTELIJK RECHT
1. “SEIN” EN “SOLLEN”
Sein= de positieve wetenschappen beschrijven louter feitelijke toestanden. Ze
beschrijven hoe iets is.
Sollen= er wordt bepaald hoe iets hoort te zijn. Daar worden de regels gesteld.
Een regel is een bindend voorschrift waaraan de mens zich behoort te behouden.
Een regel kan:
- Een bevel (‘je moet iets doen’)
- Een verbod (‘je mag iets niet doen’)
Regels worden gesteld door het:
- Geweten
- De moraal
- Het geloof
Een bijzondere categorie van regels zijn “rechtsregels”.
2. RECHTSREGEL
Een regel is een “rechtsregel” als hij aan de volgende voorwaarden heeft voldaan:
- Zij heeft betrekking op het uiterlijke gedrag van de mensen in de maatschappij
- Zij wordt in de maatschappij uitgevaardigd door een persoon of door personen die
gezag hebben over degenen die aan die regel onderworpen zijn
- De naleving van die regel kan door die gezaghebbende autoriteit of overheid
worden afgedwongen
= het geheel van die regels wordt het “objectief recht” genoemd.
3. RECHTSSTAAT
3.1 BEGRIP
In een rechtsstaat heerst “the rule of law”.
The rule of law= dit betekent dat de maatschappij niet wordt geregeld door de
persoonlijke voorkeur van de gezaghebber, maar door een geheel van onderling
consistente rationele wetten, waaraan ook de machten zelf en zelfs het tot stand
, komen van de wet onderworpen zijn.
Men vraagt zich soms af of een staat wel een rechtsstaat is.
- Men stelt de vraag naar de formele aard van het heersende recht en stelt men de
vraag of deze staat onderworpen is aan de heerschappij van het rationele recht
Democratisch?
- Er wordt onderzoek gevoerd naar de bron van de wet en wordt dus nagegaan of
de wetgever al dan niet is samengesteld uit verkozenen van het volk
3.2 PRINCIPES VAN DE RECHSSTATELIJKE WET EN VAN DE RECHTSSTAAT
Deze ratio vereist dat de wet en de rechtsstaat beantwoorden aan een aantal
onontbeerlijke principes:
3.2.1 ALGEMENE GELDING VAN DE WET
Het belangrijkste constitutieve element van de wet in de rechtsstaat is dat zij een
algemene gelding heeft.
Algemene gelding= dit betekent dat zij niet enkel geldt voor een bepaalde persoon
of een bepaalde categorie van personen en dat zij evenmin geldt voor een bepaald
geval of voor een bepaalde categorie van gevallen.
In een rechtsstaat geldt de wet in principe voor alle personen die zich in een objectief
gelijkaardige situatie bevinden en voor alle gelijkaardige gevallen.
De wet in een rechtsstaat is dus neutraal:
- Ze is onpartijdig
- Ze is onpersoonlijk
3.2.2 DRIE MACHTEN – EEN ONAFHANKELIJKE RECHTERLIJKE MACHT
Het objectieve recht zou geen bestaansreden hebben indien het niet zou dienen om in
concrete situaties te worden toegepast.
Aldus is het subjectief recht de aanspraak die een persoon in een bepaalde situatie aan
een objectieve rechtsregel ontleent.
Drie machten:
1. Wetgevende macht
2. Rechterlijke macht
3. Uitvoerende macht
De onafhankelijke rechter past de wetten met algemene gelding toe op de concrete
aanspraak die aan zijn beoordeling wordt voorgelegd.
Tussen die machten bestaat een scheiding, wat door de (grond)wetgever zelf tot stand is
gebracht.
, de wetgever= bepaalt de algemene regels en zijn (normatief) optreden mag niet
geconcretiseerd zijn.
De rechter past die algemene regels toe in volle onafhankelijkheid ne onpartijdigheid in
de concrete zaak die aan zijn beoordeling wordt voorgelegd en hij mag niet “bij wege van
algemene regel” uitspraak doen.
- Art. 6 Ger.W.
Wanneer een persoon zijn subjectief recht wenst te laten gelden of te verwezenlijken,
dient hij deze aanspraak te laten honoreren door een beslissing van de overheidsrechter
of door een scheidsrechter.
Een aanspraak honoreren= een claim of recht dat iemand heeft, erkennen en
toekennen.
Die rechter zal “recht doen”: hij zal de algemene wet toepassen op de concrete
aanspraak die aan zijn beoordeling wordt onderworpen.
3.3 CLASSIFICATIE VAN DE WETTEN IN DE RECHTSSTAAT
Het in de rechtsstaat geldende recht kan onder meer worden ingedeeld in het materieel
en het formeel of gerechtelijk recht.
HOOFDSTUK 2: GERECHTELIJK RECHT
1. GERECHTELIJK RECHT – FORMEEL RECHT – HANDHAVINGSRECHT
1.1 MATERIEEL RECHT
Het gerechtelijk recht onderscheidt zich van het materieel recht.
Het materieel recht= is het geheel van rechtsregels waarbij de maatschappelijke
gedraging naar inhoud wordt bepaald.
Daartoe behoren:
- Burgerlijk recht
- Strafrecht
- Ondernemingsrecht
- Sociaal recht
1.2 GERECHTELIJK RECHT
Het gerechtelijk recht= bepaalt hoe het materiële recht wordt gehandhaafd en hoe
herstel bij schending van rechten plaatsvindt.
Het gaat om regels die vastleggen wanneer en op welke manier het recht wordt
toegepast en afgedwongen. Dit gebeurt door de rechter, die uitspraken doet onder gezag
van de overheid.
Het gerechtelijk recht zorgt er dus voor dat: