FUNDAMENTELE WIJSBEGEERTE
Inhoudsopgave
1.1 PREMIMINARIA = INLEIDING.......................................................................................... 2
1.1.1 Plato’s grot (5e – 4” eeuw v.C).................................................................................3
1.1.2 filosofie <-> ideologie............................................................................................. 3
1.1.3 historiciteit van de filosofie.....................................................................................3
1.1.4 een filosofische canon?........................................................................................... 4
1.2 HET ONTSTAAN VAN DE WIJSGERIGE RATIONALITEIT (6E EEUW V.C - 6E EEUW) –
OUDHEID............................................................................................................................. 5
1.2.1 van mythos naar logos............................................................................................ 5
1.2.2 natuurfilosofen (Heraclitus & Parmenides)..............................................................6
1.2.3 Permenides (ca. 515 – ca. 440 v.C).........................................................................7
1.2.4 ethiek (sofisten en Socrates)..................................................................................8
1.2.5 systeembouwers (Plato & Aristoteles).....................................................................9
1.2.6 late oudheid (stoa, epicurisme, neoplatonisme)...................................................19
1.3 MIDDELEEUWEN (5e – 15e eeuw).................................................................................22
1.3.1 De vroege middeleeuwen: Augustinus (354 – 430)...............................................23
1.3.2 Herontdekking Aristoteles.....................................................................................24
1.4 MODERNITEIT.............................................................................................................. 30
1.4.1 Rationalisme – René Descartes.............................................................................31
1.4.2 Empirisme & scepticisme (Locke & Hume)............................................................35
1.4.3 Kritisch idealisme – Immanuel Kant......................................................................40
1.4.4 absoluut idealisme – Hegel..................................................................................50
1.4.5 Historisch materialisme – Karl Marx......................................................................60
1.5 EINDE VAN DE MODERNITEIT?.....................................................................................68
1.5.1 Frienderich Nietzsche - nihilisme...........................................................................70
1.5.2 Husserl – fenomelogie........................................................................................... 73
1.5.3 Heidegger – existentiële fenomenologie...............................................................77
1.5.4 Hannah Arendt – het actieve leven.......................................................................83
1.5.5 Sartre – existentialisme......................................................................................... 86
1.5.6 Derrida – deconstructie......................................................................................... 88
1.5.7 Wittgenstein I & II................................................................................................. 92
1.5.8 Wetenschapsfilosofie – Caput Selectum I..............................................................96
1.5.9 Psychoanalyse – caput selectum II......................................................................102
1.5.10 Ontstaan van de hermeneutische wetenschap................................................107
1.5.11 hitsorisch verstaan in de geesteswetenschappen.............................................112
1.6 Postmodernisme....................................................................................................... 116
1
Griekse termen & teksten niet kennen
, FUNDAMENTELE WIJSBEGEERTE
FILOSOOF PERIODE STROMING
Heraclitus 6 eeuw v.C.
e
natuurfilosoof
Parmenides 5 eeuw v.C.
e
natuurfilosoof
Protagoras 5 eeuw v.C.
e
sofist, relativist
Socrates 5 eeuw v.C.
e
realist
Plato 4 eeuw v.C.
e
realist, systeembouwer
Aristoteles 4 eeuw v.C.
e
realist, systeembouwer
Zeno van Citium 4 eeuw v.C.
e
stoïcijn
Epicurus 4 eeuw v.C.
e
Epicurist of anatomist
Seneca 1 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Epictetus 1 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Marcus Aurelius 2 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Plotinus 3 eeuw n.C.
e
neoplatonist
Augustinus 4 eeuw n.C.
e
realist of philosophia christiana
Thomas van Aquino 13 eeuw n.C.
e
realist of scholasticus
Willem van Ockham 14 eeuw n.C.
e
nominalist
Francis Bacon 16 eeuw n.C.
e
empirist
René Descartes 17 eeuw n.C.
e
rationalist
John Locke 17 eeuw n.C.
e
empirist
David Hume 18 eeuw n.C.
e
empirist, scepticist
Immanuel Kant 18 eeuw n.C.
e
kritisch idealist
Georg W. F. Hegel 19 eeuw n.C.
e
absoluut idealist
Karl Marx 19 eeuw n.C.
e
historisch materialist
Friedrich Nietzsche 19 eeuw n.C.
e
nihilist
Friedrich Schleiermacher 19 eeuw n.C.
e
hermeneutiek
Edmund Husserl 20 eeuw n.C.
e
fenomenoloog
Martin Heidegger 20 eeuw n.C.
e
existentiëel fenomenoloog
Jean-Paul Sartre 20 eeuw n.C.
e
existentialist
Jacques Derrida 20 eeuw n.C.
e
deconstructivisme
Wittgenstein 20 eeuw n.C.
e
analytische wijsbegeerte
Wiener Kreis (Moritz Schlick) 20 eeuw n.C.
e
neopositivist
Karl Popper 20 eeuw n.C.
e
kritisch rationalist,
wetenschapsfilosoof
Thomas Kuhn 20 eeuw n.C.
e
wetenschapsfilosoof
Michel Foucault 20 eeuw n.C.
e
post-structuralist
Sigmund Freud 20 eeuw n.C.
e
Psychoanalyse
Jacques Lacan 20e eeuw n.C. Psychoanalyse
FUNDAMENTELE WIJSBEGEERTE
1 INLEIDING
1.1 PREMIMINARIA = INLEIDING
= concepten/thema’s die we bespreken voor we volledig starten
2
Griekse termen & teksten niet kennen
, 1.1.1 Plato’s grot (5e – 4” eeuw v.C)
Filosofie stelt dingen in vraag zonder ze zomaar aan te nemen. Verwondering
is wezenlijk => zie Plato’s grot: dagelijkse leefwereld is een grot met
geprojecteerde schaduwen. Wie nooit anders heef gezien denkt dat dit de
werkelijkheid is. Op een dag wordt iemand naar buiten gebracht, die ziet dat
de werkelijke leefwereld anders is. Hij gaat terug naar binnen en vertelt de
anderen wat hij zag, die geloven hem niet. Plato maakt hier duidelijk dat
verwondering nodig is om het vanzelfsprekende in vraag te stellen en te zien
dat het toch niet zo vanzelfsprekend is.
Symbolisch:
Verwondering = vertrekpunt filosofie
o Ruimte voor kritiek en vragen
voorwerp van verwondering = alles
o filosofie heeft niet maar 1 uitkomst, er zijn verschilende
theorien op hetzelfde alles heeft het object van de filosofie
wereld is vooraf geordende structuur
o geboorte komt in een wereld die al vormgegeven is, die
structuren gaan aan u vooraf mensen komen dus niet
terecht in de realiteit
‘tweede natuur’ wordt het voorwerp van kritische reflectie
o Wat wij de werkelijkheid zouden noemen, niet de
werkelijkheid is maar de symbolische orde
“waarom?” “daarom!” vs. de blik van het kind
o Doorgaand spel van ontstaan en vergaan (vb. kinderen met
zandkastelen bouwen – afbreken) om steeds opnieuw te
creëren
1.1.2 filosofie <-> ideologie
filosofie = wetenschap die gebruikt maakt van:
o argumentatie
o technisch vocabularium
o stelling poneren doormiddel van peer review
vs. Ideologie = wanneer iets niet meer in vraag gesteld kan
worden
o definitieve zekerheden
o conservatief
1.1.3 historiciteit van de filosofie
filosofie is afhankelijk van zijn spatio-temporele conteXT
o tijdsgeest verandert voordurend filosofie ook
3
Griekse termen & teksten niet kennen
, filosofie is wezenlijk historisch
o Hegel: “Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.”
= filosofie is altijd in gedachte een weergave van de tijdsgeest
o Bestaanscontext beïnvloedt de interpretatie (heden) van
een ervaring, andersom beïnvloedt de interpretatie de
bestaanscontext (verleden)
o Bv. hoe wij de teksten van plato nu lezen is anders dan
vroeger
o Verschillende culturen hebben verschillende interpetaties
van de werkelijkheid ander wereldbeeld dat is
onderhevig aan verandering dat niet wordt opgemerkt
Het zijn geleidelijke ontwikkelingen die ontstaan als
reacties op problemen die verandering teweeg
brengen
1.1.4 een filosofische canon?
o Wereldbeelden = perspectief op de wereld verandering
dat niet wordt opgemerkt
= geleidelijke ontwikkelingen die ontstaan als
reacties op problemen die verandering teweeg
brengen (revolutie, avant-garde, breuken)
Wereld krijgt een bepaalde betekenis van u maar die wordt voor
ons gekozen
wijsbegeerte vs. Wereldbeeld
o conservatief-legitimerend = huidige werelbeeld niet in
vraag stelt maar die van nu wilt behouden of teruggaan
naar een vorige
o kritisch-progressief
o Verschillende culturen hebben verschillende interpetaties
van de werkelijkheid ander wereldbeeld dat is
onderhevig aan
canon = maatstaf die historisch bepaald is legitiem1
canonieke teksten = officiele teksten (norm)
filosofische canon = kritisch, zet geen officiele
filosofische doctrine in die de waarheid zou zijn
hierdoor kan de canon zelf kritische bewegingen
mogelijk maken
o kritiek is essentieel binnen de filosofie op formeel
(samenstelling vd kanon) en inhoudelijk (wat ze zeggen)
1
Dezelfde namen komen steeds terug
4
Griekse termen & teksten niet kennen
Inhoudsopgave
1.1 PREMIMINARIA = INLEIDING.......................................................................................... 2
1.1.1 Plato’s grot (5e – 4” eeuw v.C).................................................................................3
1.1.2 filosofie <-> ideologie............................................................................................. 3
1.1.3 historiciteit van de filosofie.....................................................................................3
1.1.4 een filosofische canon?........................................................................................... 4
1.2 HET ONTSTAAN VAN DE WIJSGERIGE RATIONALITEIT (6E EEUW V.C - 6E EEUW) –
OUDHEID............................................................................................................................. 5
1.2.1 van mythos naar logos............................................................................................ 5
1.2.2 natuurfilosofen (Heraclitus & Parmenides)..............................................................6
1.2.3 Permenides (ca. 515 – ca. 440 v.C).........................................................................7
1.2.4 ethiek (sofisten en Socrates)..................................................................................8
1.2.5 systeembouwers (Plato & Aristoteles).....................................................................9
1.2.6 late oudheid (stoa, epicurisme, neoplatonisme)...................................................19
1.3 MIDDELEEUWEN (5e – 15e eeuw).................................................................................22
1.3.1 De vroege middeleeuwen: Augustinus (354 – 430)...............................................23
1.3.2 Herontdekking Aristoteles.....................................................................................24
1.4 MODERNITEIT.............................................................................................................. 30
1.4.1 Rationalisme – René Descartes.............................................................................31
1.4.2 Empirisme & scepticisme (Locke & Hume)............................................................35
1.4.3 Kritisch idealisme – Immanuel Kant......................................................................40
1.4.4 absoluut idealisme – Hegel..................................................................................50
1.4.5 Historisch materialisme – Karl Marx......................................................................60
1.5 EINDE VAN DE MODERNITEIT?.....................................................................................68
1.5.1 Frienderich Nietzsche - nihilisme...........................................................................70
1.5.2 Husserl – fenomelogie........................................................................................... 73
1.5.3 Heidegger – existentiële fenomenologie...............................................................77
1.5.4 Hannah Arendt – het actieve leven.......................................................................83
1.5.5 Sartre – existentialisme......................................................................................... 86
1.5.6 Derrida – deconstructie......................................................................................... 88
1.5.7 Wittgenstein I & II................................................................................................. 92
1.5.8 Wetenschapsfilosofie – Caput Selectum I..............................................................96
1.5.9 Psychoanalyse – caput selectum II......................................................................102
1.5.10 Ontstaan van de hermeneutische wetenschap................................................107
1.5.11 hitsorisch verstaan in de geesteswetenschappen.............................................112
1.6 Postmodernisme....................................................................................................... 116
1
Griekse termen & teksten niet kennen
, FUNDAMENTELE WIJSBEGEERTE
FILOSOOF PERIODE STROMING
Heraclitus 6 eeuw v.C.
e
natuurfilosoof
Parmenides 5 eeuw v.C.
e
natuurfilosoof
Protagoras 5 eeuw v.C.
e
sofist, relativist
Socrates 5 eeuw v.C.
e
realist
Plato 4 eeuw v.C.
e
realist, systeembouwer
Aristoteles 4 eeuw v.C.
e
realist, systeembouwer
Zeno van Citium 4 eeuw v.C.
e
stoïcijn
Epicurus 4 eeuw v.C.
e
Epicurist of anatomist
Seneca 1 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Epictetus 1 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Marcus Aurelius 2 eeuw n.C.
e
stoïcijn
Plotinus 3 eeuw n.C.
e
neoplatonist
Augustinus 4 eeuw n.C.
e
realist of philosophia christiana
Thomas van Aquino 13 eeuw n.C.
e
realist of scholasticus
Willem van Ockham 14 eeuw n.C.
e
nominalist
Francis Bacon 16 eeuw n.C.
e
empirist
René Descartes 17 eeuw n.C.
e
rationalist
John Locke 17 eeuw n.C.
e
empirist
David Hume 18 eeuw n.C.
e
empirist, scepticist
Immanuel Kant 18 eeuw n.C.
e
kritisch idealist
Georg W. F. Hegel 19 eeuw n.C.
e
absoluut idealist
Karl Marx 19 eeuw n.C.
e
historisch materialist
Friedrich Nietzsche 19 eeuw n.C.
e
nihilist
Friedrich Schleiermacher 19 eeuw n.C.
e
hermeneutiek
Edmund Husserl 20 eeuw n.C.
e
fenomenoloog
Martin Heidegger 20 eeuw n.C.
e
existentiëel fenomenoloog
Jean-Paul Sartre 20 eeuw n.C.
e
existentialist
Jacques Derrida 20 eeuw n.C.
e
deconstructivisme
Wittgenstein 20 eeuw n.C.
e
analytische wijsbegeerte
Wiener Kreis (Moritz Schlick) 20 eeuw n.C.
e
neopositivist
Karl Popper 20 eeuw n.C.
e
kritisch rationalist,
wetenschapsfilosoof
Thomas Kuhn 20 eeuw n.C.
e
wetenschapsfilosoof
Michel Foucault 20 eeuw n.C.
e
post-structuralist
Sigmund Freud 20 eeuw n.C.
e
Psychoanalyse
Jacques Lacan 20e eeuw n.C. Psychoanalyse
FUNDAMENTELE WIJSBEGEERTE
1 INLEIDING
1.1 PREMIMINARIA = INLEIDING
= concepten/thema’s die we bespreken voor we volledig starten
2
Griekse termen & teksten niet kennen
, 1.1.1 Plato’s grot (5e – 4” eeuw v.C)
Filosofie stelt dingen in vraag zonder ze zomaar aan te nemen. Verwondering
is wezenlijk => zie Plato’s grot: dagelijkse leefwereld is een grot met
geprojecteerde schaduwen. Wie nooit anders heef gezien denkt dat dit de
werkelijkheid is. Op een dag wordt iemand naar buiten gebracht, die ziet dat
de werkelijke leefwereld anders is. Hij gaat terug naar binnen en vertelt de
anderen wat hij zag, die geloven hem niet. Plato maakt hier duidelijk dat
verwondering nodig is om het vanzelfsprekende in vraag te stellen en te zien
dat het toch niet zo vanzelfsprekend is.
Symbolisch:
Verwondering = vertrekpunt filosofie
o Ruimte voor kritiek en vragen
voorwerp van verwondering = alles
o filosofie heeft niet maar 1 uitkomst, er zijn verschilende
theorien op hetzelfde alles heeft het object van de filosofie
wereld is vooraf geordende structuur
o geboorte komt in een wereld die al vormgegeven is, die
structuren gaan aan u vooraf mensen komen dus niet
terecht in de realiteit
‘tweede natuur’ wordt het voorwerp van kritische reflectie
o Wat wij de werkelijkheid zouden noemen, niet de
werkelijkheid is maar de symbolische orde
“waarom?” “daarom!” vs. de blik van het kind
o Doorgaand spel van ontstaan en vergaan (vb. kinderen met
zandkastelen bouwen – afbreken) om steeds opnieuw te
creëren
1.1.2 filosofie <-> ideologie
filosofie = wetenschap die gebruikt maakt van:
o argumentatie
o technisch vocabularium
o stelling poneren doormiddel van peer review
vs. Ideologie = wanneer iets niet meer in vraag gesteld kan
worden
o definitieve zekerheden
o conservatief
1.1.3 historiciteit van de filosofie
filosofie is afhankelijk van zijn spatio-temporele conteXT
o tijdsgeest verandert voordurend filosofie ook
3
Griekse termen & teksten niet kennen
, filosofie is wezenlijk historisch
o Hegel: “Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.”
= filosofie is altijd in gedachte een weergave van de tijdsgeest
o Bestaanscontext beïnvloedt de interpretatie (heden) van
een ervaring, andersom beïnvloedt de interpretatie de
bestaanscontext (verleden)
o Bv. hoe wij de teksten van plato nu lezen is anders dan
vroeger
o Verschillende culturen hebben verschillende interpetaties
van de werkelijkheid ander wereldbeeld dat is
onderhevig aan verandering dat niet wordt opgemerkt
Het zijn geleidelijke ontwikkelingen die ontstaan als
reacties op problemen die verandering teweeg
brengen
1.1.4 een filosofische canon?
o Wereldbeelden = perspectief op de wereld verandering
dat niet wordt opgemerkt
= geleidelijke ontwikkelingen die ontstaan als
reacties op problemen die verandering teweeg
brengen (revolutie, avant-garde, breuken)
Wereld krijgt een bepaalde betekenis van u maar die wordt voor
ons gekozen
wijsbegeerte vs. Wereldbeeld
o conservatief-legitimerend = huidige werelbeeld niet in
vraag stelt maar die van nu wilt behouden of teruggaan
naar een vorige
o kritisch-progressief
o Verschillende culturen hebben verschillende interpetaties
van de werkelijkheid ander wereldbeeld dat is
onderhevig aan
canon = maatstaf die historisch bepaald is legitiem1
canonieke teksten = officiele teksten (norm)
filosofische canon = kritisch, zet geen officiele
filosofische doctrine in die de waarheid zou zijn
hierdoor kan de canon zelf kritische bewegingen
mogelijk maken
o kritiek is essentieel binnen de filosofie op formeel
(samenstelling vd kanon) en inhoudelijk (wat ze zeggen)
1
Dezelfde namen komen steeds terug
4
Griekse termen & teksten niet kennen