DIERENARTSASSISTENTIETECHNIEKEN:
MEDISCHE BEELDVORMING
INHOUDSOPGAVE
1. introductie ............................................................................................................................................ 3
2. radiografie ............................................................................................................................................ 3
2.1 ontstaan radiografie ............................................................................................................................ 3
2.2 wat is een röntgenstraal ...................................................................................................................... 3
2.3 factoren die de emissie van x-stralen bepalen ..................................................................................... 5
2.4 eigenschappen x-stralen ...................................................................................................................... 5
2.5 hoe ontstaat een röntgenbeeld ........................................................................................................... 6
2.6 beoordeling van de kwaliteit rx-opname ............................................................................................. 6
2.7 projectiefenomenen ............................................................................................................................. 7
2.8 ontwikkeling van röntgenbeelden ....................................................................................................... 8
2.9 gevolgen van digitalisatie .................................................................................................................... 9
2.10 beeldformaten ..................................................................................................................................... 9
3. CT........................................................................................................................................................ 10
3.1 werking ct-scan .................................................................................................................................. 10
3.2 hoe komt een ct-beeld tot stand? ...................................................................................................... 11
3.3 voor-en nadelen ct ............................................................................................................................. 11
3.4 indicaties en positionering voor een ct-scan ...................................................................................... 12
4. echografie ........................................................................................................................................... 13
4.1 werkingsmechanisme ultrageluid ...................................................................................................... 13
4.2 hoe komt het echografisch beeld tot stand?...................................................................................... 13
4.3 impedantie en echogeniciteit ............................................................................................................. 14
4.4 frequentie en resolutie ultrageluidsgolven ........................................................................................ 14
4.5 hoe is een transducer opgebouwd? ................................................................................................... 14
4.6 doppler echografie ............................................................................................................................. 16
4.7 praktische toepassingen echografie .................................................................................................. 16
4.8 indicaties echografie in DGK .............................................................................................................. 17
5. mri = magnetic resonance imaging ...................................................................................................... 18
5.1 werkingsmechanisme ........................................................................................................................ 18
5.2 voor-en nadelen ................................................................................................................................. 18
1
,6. scintigrafie .......................................................................................................................................... 19
6.1 werkwijze ........................................................................................................................................... 19
6.2 indicaties ............................................................................................................................................ 19
6.3 metabolisatie en radioprotectie......................................................................................................... 19
7. positioneren tijdens radiografische opnames ...................................................................................... 20
7.1 algemene zaken tijdens het positioneren .......................................................................................... 20
7.2 positioneringstechnieken hond .......................................................................................................... 20
7.3 radiografische positionering bij paard ............................................................................................... 26
8. radioprotectie stralingsbescherming ................................................................................................... 30
8.1 risico’s van blootstelling aan straling................................................................................................. 30
8.2 gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling ......................................................................... 30
8.3 basisprincipes stralingsbescherming.................................................................................................. 30
8.4 praktische stralingsbeschermingsmaatregelen ................................................................................. 30
8.5 algemene zaken tijdens het positioneren voor rx .............................................................................. 31
2
, 1. INTRODUCTIE
- Een personeelslid kan DA bijstaan dmv fixatie/positionering van het dier à hij/zij kan niet zelf
röntgenopnames maken
- Een gemachtigd persoon = persoon in dienst aan wie het gebruik van ioniserende straling kan
worden gedelegeerd onder voorwaarden
o à Verplicht nodig: certificaat van gemachtigde à passende opleiding en jaarlijkse
bijscholing
2. RADIOGRAFIE
2.1 ONTSTAAN RADIOGRAFIE
- Ontdekt door Wilhelm Conrad Röntgen in 1985 (Duitsland)
- Onderzoek naar stroomgeleiding door gassen bij lage druk
- Door het creëren van vacuüm in glazen buis à principe van fluorescentie op
bariumplatinocyanide scherm
- Ontstaan van de term X-stralen
- Ontstaan van 1e RX-beeld
- 1901: nobelprijs natuurkunde
2.2 WAT IS EEN RÖNTGENSTRAAL
- Röntgenstraal = elektromagnetische golf
- Kenmerken van een elektromagnetische golf:
o Verplaatsing gebeurt met de snelheid van het licht (300.000 km/sec)
o Verplaatsing: in een rechte lijn
o Vereisen geen medium
- Mogelijkheid om hun energie af te geven aan de materie (= ioniserend effect)
Elektromagnetische golf
- ʋ=λxƒ
o ʋ = snelheid van de elektromagnetische golf (X-stralen = 300.000 km/sec)
o λ = golflengte
o ƒ = frequentie = aantal golven per seconde
- Hoe korter/lager de golflengte, hoe hoger de frequentie (omgekeerd evenredig)
- Voor RX à golflengte tussen 0.05 tot 10nm
Blootstelling aan ioniserende straling
- Niet enkel door gebruik medische toepassingen
- Totale blootstelling wordt geschat op 4 mSv/jaar
- Totale blootstelling aan natuurlijke straling wordt geschat op 2,4 mSv/jaar
3
, Hoe ontstaan X-stralen à opbouw van een röntgenbuis
- Loden omhulsel
- Vacuüm
- Kathode (-) opgebouwd uit Wolfraam (hoge smeltT: 3422°C)
à ontstaan van elektronenwolk
- Anode (+): aantrekken van de elektronen
- Botsing van de elektronen op de anode
o 99% warmte
o 1% X-straling
- Focus van de röntgenbuis
o Focus = plaats op de anode waar de elektronen tegenbotsen
o Hoe kleiner, hoe scherper de afbeelding
o Idealiter: focus = puntvorm à warmteontwikkeling dus bij kleine belasting zou die
smelten
o Daarom heeft het focus een bepaalde grootte overeenkomstig de belasting waaraan
het is blootgesteld en heeft de anode ook een bepaalde helling tegenover de
elektronenbundel van de buisstroom
o Hoe kleiner de anodehoek, hoe kleiner het effectief focus en hoe scherper de
afbeelding (anodehoek kan niet onbeperkt verkleind worden)
Types röntgenbuis
- Vaste anode in een gesloten buis
o Glazen of keramische buis waarin alle onderdelen zijn ingesloten en die in de
fabriek is vacuüm gezogen en afgesloten
o De anode is een vaste anode en bestaat uit dunne metaalfolie
- Draaianode buis
o Anode heeft de vorm van een wiel dat met grote snelheid wordt
rondgedraaid
o Aan binnenkant wordt wiel gekoeld met water
o Buis kan niet eenvoudig afgesloten worden omdat de as door de buis naar
buiten steekt en moet kunnen draaien
Gevaren röntgenbuis
- Stralingsgevaar à loden omhulsel
- Thermisch gevaar à oliekoeling; warmteontwikkeling moet
worden afgevoerd
- Hoogspanningsgevaar à aarding van het toestel; verdwenen
bij moderne röntgenbuizen
- Elke röntgenbuis: eigen emissiekarakteristieken; gegevens op
nomogrammen: warmtedissipatiecapaciteit ---------------------->
4
MEDISCHE BEELDVORMING
INHOUDSOPGAVE
1. introductie ............................................................................................................................................ 3
2. radiografie ............................................................................................................................................ 3
2.1 ontstaan radiografie ............................................................................................................................ 3
2.2 wat is een röntgenstraal ...................................................................................................................... 3
2.3 factoren die de emissie van x-stralen bepalen ..................................................................................... 5
2.4 eigenschappen x-stralen ...................................................................................................................... 5
2.5 hoe ontstaat een röntgenbeeld ........................................................................................................... 6
2.6 beoordeling van de kwaliteit rx-opname ............................................................................................. 6
2.7 projectiefenomenen ............................................................................................................................. 7
2.8 ontwikkeling van röntgenbeelden ....................................................................................................... 8
2.9 gevolgen van digitalisatie .................................................................................................................... 9
2.10 beeldformaten ..................................................................................................................................... 9
3. CT........................................................................................................................................................ 10
3.1 werking ct-scan .................................................................................................................................. 10
3.2 hoe komt een ct-beeld tot stand? ...................................................................................................... 11
3.3 voor-en nadelen ct ............................................................................................................................. 11
3.4 indicaties en positionering voor een ct-scan ...................................................................................... 12
4. echografie ........................................................................................................................................... 13
4.1 werkingsmechanisme ultrageluid ...................................................................................................... 13
4.2 hoe komt het echografisch beeld tot stand?...................................................................................... 13
4.3 impedantie en echogeniciteit ............................................................................................................. 14
4.4 frequentie en resolutie ultrageluidsgolven ........................................................................................ 14
4.5 hoe is een transducer opgebouwd? ................................................................................................... 14
4.6 doppler echografie ............................................................................................................................. 16
4.7 praktische toepassingen echografie .................................................................................................. 16
4.8 indicaties echografie in DGK .............................................................................................................. 17
5. mri = magnetic resonance imaging ...................................................................................................... 18
5.1 werkingsmechanisme ........................................................................................................................ 18
5.2 voor-en nadelen ................................................................................................................................. 18
1
,6. scintigrafie .......................................................................................................................................... 19
6.1 werkwijze ........................................................................................................................................... 19
6.2 indicaties ............................................................................................................................................ 19
6.3 metabolisatie en radioprotectie......................................................................................................... 19
7. positioneren tijdens radiografische opnames ...................................................................................... 20
7.1 algemene zaken tijdens het positioneren .......................................................................................... 20
7.2 positioneringstechnieken hond .......................................................................................................... 20
7.3 radiografische positionering bij paard ............................................................................................... 26
8. radioprotectie stralingsbescherming ................................................................................................... 30
8.1 risico’s van blootstelling aan straling................................................................................................. 30
8.2 gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling ......................................................................... 30
8.3 basisprincipes stralingsbescherming.................................................................................................. 30
8.4 praktische stralingsbeschermingsmaatregelen ................................................................................. 30
8.5 algemene zaken tijdens het positioneren voor rx .............................................................................. 31
2
, 1. INTRODUCTIE
- Een personeelslid kan DA bijstaan dmv fixatie/positionering van het dier à hij/zij kan niet zelf
röntgenopnames maken
- Een gemachtigd persoon = persoon in dienst aan wie het gebruik van ioniserende straling kan
worden gedelegeerd onder voorwaarden
o à Verplicht nodig: certificaat van gemachtigde à passende opleiding en jaarlijkse
bijscholing
2. RADIOGRAFIE
2.1 ONTSTAAN RADIOGRAFIE
- Ontdekt door Wilhelm Conrad Röntgen in 1985 (Duitsland)
- Onderzoek naar stroomgeleiding door gassen bij lage druk
- Door het creëren van vacuüm in glazen buis à principe van fluorescentie op
bariumplatinocyanide scherm
- Ontstaan van de term X-stralen
- Ontstaan van 1e RX-beeld
- 1901: nobelprijs natuurkunde
2.2 WAT IS EEN RÖNTGENSTRAAL
- Röntgenstraal = elektromagnetische golf
- Kenmerken van een elektromagnetische golf:
o Verplaatsing gebeurt met de snelheid van het licht (300.000 km/sec)
o Verplaatsing: in een rechte lijn
o Vereisen geen medium
- Mogelijkheid om hun energie af te geven aan de materie (= ioniserend effect)
Elektromagnetische golf
- ʋ=λxƒ
o ʋ = snelheid van de elektromagnetische golf (X-stralen = 300.000 km/sec)
o λ = golflengte
o ƒ = frequentie = aantal golven per seconde
- Hoe korter/lager de golflengte, hoe hoger de frequentie (omgekeerd evenredig)
- Voor RX à golflengte tussen 0.05 tot 10nm
Blootstelling aan ioniserende straling
- Niet enkel door gebruik medische toepassingen
- Totale blootstelling wordt geschat op 4 mSv/jaar
- Totale blootstelling aan natuurlijke straling wordt geschat op 2,4 mSv/jaar
3
, Hoe ontstaan X-stralen à opbouw van een röntgenbuis
- Loden omhulsel
- Vacuüm
- Kathode (-) opgebouwd uit Wolfraam (hoge smeltT: 3422°C)
à ontstaan van elektronenwolk
- Anode (+): aantrekken van de elektronen
- Botsing van de elektronen op de anode
o 99% warmte
o 1% X-straling
- Focus van de röntgenbuis
o Focus = plaats op de anode waar de elektronen tegenbotsen
o Hoe kleiner, hoe scherper de afbeelding
o Idealiter: focus = puntvorm à warmteontwikkeling dus bij kleine belasting zou die
smelten
o Daarom heeft het focus een bepaalde grootte overeenkomstig de belasting waaraan
het is blootgesteld en heeft de anode ook een bepaalde helling tegenover de
elektronenbundel van de buisstroom
o Hoe kleiner de anodehoek, hoe kleiner het effectief focus en hoe scherper de
afbeelding (anodehoek kan niet onbeperkt verkleind worden)
Types röntgenbuis
- Vaste anode in een gesloten buis
o Glazen of keramische buis waarin alle onderdelen zijn ingesloten en die in de
fabriek is vacuüm gezogen en afgesloten
o De anode is een vaste anode en bestaat uit dunne metaalfolie
- Draaianode buis
o Anode heeft de vorm van een wiel dat met grote snelheid wordt
rondgedraaid
o Aan binnenkant wordt wiel gekoeld met water
o Buis kan niet eenvoudig afgesloten worden omdat de as door de buis naar
buiten steekt en moet kunnen draaien
Gevaren röntgenbuis
- Stralingsgevaar à loden omhulsel
- Thermisch gevaar à oliekoeling; warmteontwikkeling moet
worden afgevoerd
- Hoogspanningsgevaar à aarding van het toestel; verdwenen
bij moderne röntgenbuizen
- Elke röntgenbuis: eigen emissiekarakteristieken; gegevens op
nomogrammen: warmtedissipatiecapaciteit ---------------------->
4