SAMENLEVING, FEITEN & PROBLEMEN: LES 1
1. Praten vooraf
1.1 Positief vs normatief
● Positieve (beschrijvende) analyse richt zich op feitelijke vragen
○ Hoe ziet de wereld eruit?
○ Bv: Wat is het effect op de werkgelegenheid als we het minimumloon
verhogen?
● Normatieve (prescriptieve) analyse richt zich op waardeoordelen
○ Hoe zou de wereld eruit moeten zien?
○ Bv: Is de samenleving beter af met een hoger minimumloon?
● Schotse filosoof David Hume (1711-1776) → HEEL erg verschillende vragen! scherp
onderscheid tss descriptieve en prescriptieve analyses. Normatieve antwoorden kan
je nooit halen uit descriptieve analyses
1.2 Correlatie vs. Oorzakelijk verband
● Correlatie: statistische associatie tussen variabelen (die samen bewegen)
● Oorzakelijk verband: Verandering in één variabele veroorzaakt een verandering in
de andere variabele → de ene variabele veroorzaakt de andere
● Belangrijk: correlatie impliceert geen oorzakelijk verband
● Waarom niet?
○ Een derde variable kan beide variabelen beïnvloeden
■ vb. verkoop van ijsjes en zweten → correlatie tss aantal ijsjes gegeten
en hoeveelheid zweet die wordt geproduceerd (correlatie, GEEN
causaal verband)
(warme temperaturen veroorzaken beide variabelen apart)
○ Omgekeerd oorzakelijk verband
■ vb. armoede en laag zelfbeeld zijn gecorreleerd (Veroorzaakt
armoede een laag zelfbeeld of vice versa?)
1.3 Praten over beleid
● Het formuleren van beleidsaanbevelingen en beleidsadvies:
○ Een goed begrip van de samenleving is noodzakelijk (positieve analyse)
○ In het bijzonder over de oorzakelijke verbanden tussen de variabelen waarin
we geïnteresseerd zijn (dat kan complex zijn, bv. in een web van oorzakelijke
verbanden)
○ Zijn steeds conditioneel op een normatieve positie (in welke samenleving
willen we leven?) en daarover zijn we het misschien niet eens
○ Voorzichtigheid is geboden!
2. Inleiding: een conceptueel kader
2.1 Samenlevingen
● In deze cursus bestuderen we samenlevingen
, ● Meerlagige structuur:
○ Lokale samenleving: bv. Antwerpen
○ Regionale samenleving: bv. Vlaanderen
○ Nationale samenleving (natiestaat): bv. België
○ Supranationale samenleving: bv. Europese Unie
○ Wereldwijde samenleving: de wereld
2.2 Leden van een samenleving
● Een samenleving bestaat uit individuen (haar leden) → als iets goed voor de
samenleving is, dan betekent dit dat het goed is voor de individuen die leden zijn van
de samenleving
● Het lidmaatschap van een samenleving (of burgerschap) bestaat uit 3 delen (T.H.
Marshall, 1950):
○ Burgerrechten: rechten die nodig zijn voor individuele vrijheid
■ Bv. vrijheid van meningsuiting en geloof (18e eeuw)
○ Politieke rechten: recht op deelname aan de uitoefening van de politieke
macht
■ Bv. algemeen kiesrecht (19e eeuw)
○ Sociale rechten: recht om een menswaardig leven te leiden volgens de
standaarden van de samenleving
■ Bv. bescherming tegen armoede (20e eeuw)
2.3 Sociale rechten in de Belgische grondwet
Beschrijft wat de sociale rechten zijn van de
leden van de samenleving
2.4 Europese pijler van sociale rechten
= Op Europees niveau sociale rechten invoeren
Geratificeerd in 2017 door EU landen
20 kernbeginselen:
● Sociale bescherming en inclusie
● Gelijke kansen en toegang tot de
arbeidsmarkt
● Rechtvaardige arbeidsvoorwaarden
(Concreet) actieplan in 2021
, 3. Basis instituties
● De leden van een samenleving zijn geen geïsoleerde atomen
● Ze leven, werken, spelen, studeren samen
● Ze vormen (sociale) basisinstituties
● Wij concentreren ons op drie basisinstituties:
○ Het gezin
○ Het bedrijf
○ De overheid
● Deze basisinstituties zijn de hoofdrolspelers in deze cursus → wie doet wat? wie
krijgt wat?
3.1 Geschiedenis van de homo sapiens
Recente interesse in ‘macrogeschiedenis’ = geschiedenis van de mensheid
⇒ "Recente" boeken over de macrogeschiedenis van de homo sapiens
3.2 Basisinstitutie 1. het gezin
● Waarom vormen mensen gezinnen?
○ Nieuwe mensen voortbrengen → alleen kunnen we ons niet voortplanten
○ Deze nieuwe leden verzorgen → zorg dragen voor nieuw leven, en ook voor
mensen die aan het einde van hun levensloop zijn
○ Wederzijdse hulp bieden
○ Samenwerken → hoe wij ons organiseren als gezin gebeurt vaak informeel
○ Middelen samen gebruiken
…
● Gezinnen zijn informeel georganiseerd
3.3 Cognitieve revolutie
● Ongeveer 70.000 jaar geleden
● Homo Sapiens ontwikkelt taal
● Dit opent nieuwe mogelijkheden:
, ○ Samenwerken in (grotere) groepen → taal gebruiken om afspraken te maken
○ Creatie van een verbeelde werkelijkheid → abstracte begrippen, feestdagen
organiseren,... (mythes, legendes, religie, …)
○ Ontwikkeling van cultuur en religies (ik heb deze religie, en zij een andere →
in- en outgroup gevoelens)
○ Ruil en handel
3.4 De markt
= een plek waarop geruild wordt (kan draaien rond geld, maar ook bijv. ruil van
objecten, …)
= markt is GEEN actor, markt zelf doet geen acties, anderen doen acties die moreel
verwerpelijk (of niet) zijn op de markt
● De leden van een samenleving doen aan ruil op de markt. De meeste markten zijn
gebaseerd op verkopers die hun goederen of diensten aanbieden aan kopers in ruil
voor geld.
● Let op:
○ Ruil is het essentiële kenmerk van een markt, niet geld
○ Ik beschouw de markt op zich niet als een basisinstitutie (gezinnen, bedrijven,
overheid zijn de basisinstituties)
3.5 Verschillende markten
3.6 Prehistorische zorg
● Geval van Romito 2 (vroegst bekende geval van dwerggroei)
● Gevonden in "Grotta del Romito" (Italië)
● Stierf ongeveer 11.000 jaar geleden
● Man, 17-20 jaar oud
● 120 cm
● Leed aan verminderde mobiliteit, beperkte strekking van de onderarm
● Kon niet voldoen aan de normatieve eisen van zijn samenleving
● Kreeg zorg in verschillende levensfasen
1. Praten vooraf
1.1 Positief vs normatief
● Positieve (beschrijvende) analyse richt zich op feitelijke vragen
○ Hoe ziet de wereld eruit?
○ Bv: Wat is het effect op de werkgelegenheid als we het minimumloon
verhogen?
● Normatieve (prescriptieve) analyse richt zich op waardeoordelen
○ Hoe zou de wereld eruit moeten zien?
○ Bv: Is de samenleving beter af met een hoger minimumloon?
● Schotse filosoof David Hume (1711-1776) → HEEL erg verschillende vragen! scherp
onderscheid tss descriptieve en prescriptieve analyses. Normatieve antwoorden kan
je nooit halen uit descriptieve analyses
1.2 Correlatie vs. Oorzakelijk verband
● Correlatie: statistische associatie tussen variabelen (die samen bewegen)
● Oorzakelijk verband: Verandering in één variabele veroorzaakt een verandering in
de andere variabele → de ene variabele veroorzaakt de andere
● Belangrijk: correlatie impliceert geen oorzakelijk verband
● Waarom niet?
○ Een derde variable kan beide variabelen beïnvloeden
■ vb. verkoop van ijsjes en zweten → correlatie tss aantal ijsjes gegeten
en hoeveelheid zweet die wordt geproduceerd (correlatie, GEEN
causaal verband)
(warme temperaturen veroorzaken beide variabelen apart)
○ Omgekeerd oorzakelijk verband
■ vb. armoede en laag zelfbeeld zijn gecorreleerd (Veroorzaakt
armoede een laag zelfbeeld of vice versa?)
1.3 Praten over beleid
● Het formuleren van beleidsaanbevelingen en beleidsadvies:
○ Een goed begrip van de samenleving is noodzakelijk (positieve analyse)
○ In het bijzonder over de oorzakelijke verbanden tussen de variabelen waarin
we geïnteresseerd zijn (dat kan complex zijn, bv. in een web van oorzakelijke
verbanden)
○ Zijn steeds conditioneel op een normatieve positie (in welke samenleving
willen we leven?) en daarover zijn we het misschien niet eens
○ Voorzichtigheid is geboden!
2. Inleiding: een conceptueel kader
2.1 Samenlevingen
● In deze cursus bestuderen we samenlevingen
, ● Meerlagige structuur:
○ Lokale samenleving: bv. Antwerpen
○ Regionale samenleving: bv. Vlaanderen
○ Nationale samenleving (natiestaat): bv. België
○ Supranationale samenleving: bv. Europese Unie
○ Wereldwijde samenleving: de wereld
2.2 Leden van een samenleving
● Een samenleving bestaat uit individuen (haar leden) → als iets goed voor de
samenleving is, dan betekent dit dat het goed is voor de individuen die leden zijn van
de samenleving
● Het lidmaatschap van een samenleving (of burgerschap) bestaat uit 3 delen (T.H.
Marshall, 1950):
○ Burgerrechten: rechten die nodig zijn voor individuele vrijheid
■ Bv. vrijheid van meningsuiting en geloof (18e eeuw)
○ Politieke rechten: recht op deelname aan de uitoefening van de politieke
macht
■ Bv. algemeen kiesrecht (19e eeuw)
○ Sociale rechten: recht om een menswaardig leven te leiden volgens de
standaarden van de samenleving
■ Bv. bescherming tegen armoede (20e eeuw)
2.3 Sociale rechten in de Belgische grondwet
Beschrijft wat de sociale rechten zijn van de
leden van de samenleving
2.4 Europese pijler van sociale rechten
= Op Europees niveau sociale rechten invoeren
Geratificeerd in 2017 door EU landen
20 kernbeginselen:
● Sociale bescherming en inclusie
● Gelijke kansen en toegang tot de
arbeidsmarkt
● Rechtvaardige arbeidsvoorwaarden
(Concreet) actieplan in 2021
, 3. Basis instituties
● De leden van een samenleving zijn geen geïsoleerde atomen
● Ze leven, werken, spelen, studeren samen
● Ze vormen (sociale) basisinstituties
● Wij concentreren ons op drie basisinstituties:
○ Het gezin
○ Het bedrijf
○ De overheid
● Deze basisinstituties zijn de hoofdrolspelers in deze cursus → wie doet wat? wie
krijgt wat?
3.1 Geschiedenis van de homo sapiens
Recente interesse in ‘macrogeschiedenis’ = geschiedenis van de mensheid
⇒ "Recente" boeken over de macrogeschiedenis van de homo sapiens
3.2 Basisinstitutie 1. het gezin
● Waarom vormen mensen gezinnen?
○ Nieuwe mensen voortbrengen → alleen kunnen we ons niet voortplanten
○ Deze nieuwe leden verzorgen → zorg dragen voor nieuw leven, en ook voor
mensen die aan het einde van hun levensloop zijn
○ Wederzijdse hulp bieden
○ Samenwerken → hoe wij ons organiseren als gezin gebeurt vaak informeel
○ Middelen samen gebruiken
…
● Gezinnen zijn informeel georganiseerd
3.3 Cognitieve revolutie
● Ongeveer 70.000 jaar geleden
● Homo Sapiens ontwikkelt taal
● Dit opent nieuwe mogelijkheden:
, ○ Samenwerken in (grotere) groepen → taal gebruiken om afspraken te maken
○ Creatie van een verbeelde werkelijkheid → abstracte begrippen, feestdagen
organiseren,... (mythes, legendes, religie, …)
○ Ontwikkeling van cultuur en religies (ik heb deze religie, en zij een andere →
in- en outgroup gevoelens)
○ Ruil en handel
3.4 De markt
= een plek waarop geruild wordt (kan draaien rond geld, maar ook bijv. ruil van
objecten, …)
= markt is GEEN actor, markt zelf doet geen acties, anderen doen acties die moreel
verwerpelijk (of niet) zijn op de markt
● De leden van een samenleving doen aan ruil op de markt. De meeste markten zijn
gebaseerd op verkopers die hun goederen of diensten aanbieden aan kopers in ruil
voor geld.
● Let op:
○ Ruil is het essentiële kenmerk van een markt, niet geld
○ Ik beschouw de markt op zich niet als een basisinstitutie (gezinnen, bedrijven,
overheid zijn de basisinstituties)
3.5 Verschillende markten
3.6 Prehistorische zorg
● Geval van Romito 2 (vroegst bekende geval van dwerggroei)
● Gevonden in "Grotta del Romito" (Italië)
● Stierf ongeveer 11.000 jaar geleden
● Man, 17-20 jaar oud
● 120 cm
● Leed aan verminderde mobiliteit, beperkte strekking van de onderarm
● Kon niet voldoen aan de normatieve eisen van zijn samenleving
● Kreeg zorg in verschillende levensfasen