Hoofdstuk 8. De biologische benadering
1. Je omschrijft met eigen woorden de uitgangspunten van de
biologische benadering, vergelijkt die uitgangspunten met die van
andere psychologische benaderingen en duidt de verschillen en
gelijkenissen aan.
2. Je herkent de uitgangspunten van de biologische benadering in de
theorieën over het ontstaan van stress en de theorieën over het ontstaan
van psychopathologische stoornissen.
3. Je bespreekt genuanceerd een aantal kritische bedenkingen bij
de biologische benadering.
4. Je verbindt enkele belangrijke figuren met de biologische benadering.
5. Je geeft aan hoe de biologische benadering is geëvolueerd en wat de
belangrijkste actuele tendensen daarin zijn.
6. Je legt met eigen woorden uit wat stress is.
7. Je legt met eigen woorden het onderscheid uit tussen positieve
en negatieve stress en legt daarbij de link met de wet van Yerkes-
Dodson.
8. Je legt met eigen woorden de verschillende oorzaken van stress uit en
illustreert die met eigen voorbeelden.
9. Je legt met eigen woorden de verschillen uit in de werking tussen het
willekeurige en het onwillekeurige zenuwstelsel en illustreert dat met
voorbeelden.
10. Je legt met eigen woorden de verschillen uit in de werking
tussen het (ortho)sympathische en het parasympathische
zenuwstelsel en illustreert dat met voorbeelden.
11. Je legt met eigen woorden de verschillende reacties uit op het niveau
van onze organen, klieren en spieren in een stresssituatie.
12. Je legt met eigen woorden de rol uit van de HPA-as in de reactie op
stress.
13. Je legt met eigen woorden de werking uit van adrenaline en cortisol in
de reactie op stress.
14. Je legt met eigen woorden het verband uit tussen stress en allerlei
ziektes, zoals dat door Robert Sapolski wordt gezien.
15. Je legt met eigen woorden de indeling van Maclean uit in het
reptielenbrein, het zoogdierenbrein en het mensenbrein.
16. Je legt met eigen woorden de werking uit van het reptielenbrein, het
zoogdierenbrein en het mensenbrein.
17. Je legt met eigen woorden uit hoe ons reptielenbrein onze
reacties op stress bepaalt en wat daarvan de gevolgen zijn.
18. Je legt met eigen woorden de indeling van Kahneman in twee
systemen uit en illustreert dat met eigen voorbeelden.
19. Je legt met eigen woorden uit hoe onze reacties op stress
,gestuurd worden vanuit Systeem 1 en wat daarvan de gevolgen
zijn.
20. Je legt met eigen woorden uit wat de verschillen en overeenkomsten
zijn tussen de theorie van Maclean en de theorie van Kahneman.
21. Je legt met eigen woorden de verschillende delen van een neuron uit.
22. Je legt met eigen woorden de werking van een neuron uit.
23. Je legt met eigen woorden de werking van neurotransmitters
uit.
24. Je legt met eigen woorden de werking van exciterende en inhiberende
neurotransmitters uit.
25. Je legt met eigen woorden de werking van psychofarmaca uit.
26. Je legt met eigen woorden de rol uit van de amygdala bij het
ontstaan van emoties.
27. Je legt met eigen woorden de rol uit van de prefrontale cortex
in de grote hersenen bij het reguleren van emoties.
28. Je legt met eigen woorden de rol uit van de amygdala en de
prefrontale cortex bij het ontstaan van psychopathologische
problemen.
29. Je legt met eigen woorden de basisbegrippen van de
erfelijkheidsleer uit: chromosomen, genen, allelen, homozygoot
en heterozygoot, polygenetische overerving, genotype en
fenotype.
30. Je legt met eigen woorden uit welke milieufactoren er kunnen
meespelen en illustreert dat met concrete voorbeelden van
afwijkingen.
31. Je legt met eigen woorden de verschillende vormen van
interactie tussen erfelijke factoren en milieufactoren uit en
illustreert dat met voorbeelden.
32. Je legt met eigen woorden uit hoe het onderzoek naar de genetische
bepaaldheid van bepaalde kenmerken wordt gevoerd.
33. Je geeft een genuanceerd beeld van de mate waarin erfelijke
verschillen en milieuverschillen verantwoordelijk zijn voor
psychopathologische syndromen.
34. Je legt met eigen woorden uit wat het onderzoek naar de genetische
bepaaldheid aantoont met betrekking tot schizofrenie, depressies, autisme
en alcoholisme. (Je hoeft daarbij geen cijfers te memoriseren, maar je
focust op de manier waarop het onderzoek bij die psychopathologische
syndromen werd gevoerd.)
1. Uitgangspunten en basisbegrippen
a. Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en onze
interacties worden bepaald door biologische factoren
, De biologische psychologie vertrekt vanuit het idee dat ons gedrag, onze
gevoelens, onze gedachten en onze interacties samenhangen met
biologische processen in het lichaam. Ze probeert psychologische
verschijnselen te begrijpen door ze te koppelen aan biologische factoren,
zoals:
- De werking en opbouw van hersenen en zenuwstelsel;
- Het endocriene stelsel en de hormonale huishouding;
- De erfelijke factoren (DNA) die gedrag en ontwikkeling
beïnvloeden.
Hoewel veel mensen het psychische gelijkstellen aan het biologische, gaat
het om twee verschillende domeinen. De hersenen bestaan uit neuronen,
synapsen en neurotransmitters die constant informatie uitwisselen, terwijl
het psychische draait om subjectieve ervaringen zoals pijn, liefde of
woede. Biologisch psychologen gaan ervan uit dat de hersenen deze
ervaringen voortbrengen, maar hoe elektrische en chemische processen
precies leiden tot gevoelens blijft voorlopig een raadsel (Harari, 2020).
Er is weinig discussie over het bestaan van biologische correlaten van
gedrag, maar wél over de vraag of die processen ook een volledige
verklaring bieden. Zoals Koerselman zegt: Swaab heeft gelijk dat “alles in
de hersenen zit”, maar dat is zoals zeggen dat elk schilderij uit verf
bestaat — het verklaart niet het hele verhaal.
Daarom verschillen visies binnen de biologische psychologie.
- In een strikte benadering ligt de oorzaak van gedrag uitsluitend in
interne biologische factoren.
- Meer genuanceerde benaderingen benadrukken de interactie
tussen biologische processen en externe factoren zoals
opvoeding en omgeving.
Steeds breder wordt aanvaard dat de omgeving biologische processen kan
beïnvloeden, en zo indirect gedrag, gevoelens en gedachten meestuurt.
b. De biologische psychologie ontrafelt ons gedrag, onze
gevoelens en onze gedachten in hun verschillende
biologische componenten
Probeert ons gedrag, onze gevoelens en gedachten te verklaren door ze
uiteen te rafelen tot hun kleinste biologische bouwstenen. Men zoekt dus
naar elementaire oorzaken zoals:
- Een virus of genetische afwijking
- Een beschadiging in de hersenen
- Een tekort of te veel aan bepaalde neurotransmitters of
hormonen
1. Je omschrijft met eigen woorden de uitgangspunten van de
biologische benadering, vergelijkt die uitgangspunten met die van
andere psychologische benaderingen en duidt de verschillen en
gelijkenissen aan.
2. Je herkent de uitgangspunten van de biologische benadering in de
theorieën over het ontstaan van stress en de theorieën over het ontstaan
van psychopathologische stoornissen.
3. Je bespreekt genuanceerd een aantal kritische bedenkingen bij
de biologische benadering.
4. Je verbindt enkele belangrijke figuren met de biologische benadering.
5. Je geeft aan hoe de biologische benadering is geëvolueerd en wat de
belangrijkste actuele tendensen daarin zijn.
6. Je legt met eigen woorden uit wat stress is.
7. Je legt met eigen woorden het onderscheid uit tussen positieve
en negatieve stress en legt daarbij de link met de wet van Yerkes-
Dodson.
8. Je legt met eigen woorden de verschillende oorzaken van stress uit en
illustreert die met eigen voorbeelden.
9. Je legt met eigen woorden de verschillen uit in de werking tussen het
willekeurige en het onwillekeurige zenuwstelsel en illustreert dat met
voorbeelden.
10. Je legt met eigen woorden de verschillen uit in de werking
tussen het (ortho)sympathische en het parasympathische
zenuwstelsel en illustreert dat met voorbeelden.
11. Je legt met eigen woorden de verschillende reacties uit op het niveau
van onze organen, klieren en spieren in een stresssituatie.
12. Je legt met eigen woorden de rol uit van de HPA-as in de reactie op
stress.
13. Je legt met eigen woorden de werking uit van adrenaline en cortisol in
de reactie op stress.
14. Je legt met eigen woorden het verband uit tussen stress en allerlei
ziektes, zoals dat door Robert Sapolski wordt gezien.
15. Je legt met eigen woorden de indeling van Maclean uit in het
reptielenbrein, het zoogdierenbrein en het mensenbrein.
16. Je legt met eigen woorden de werking uit van het reptielenbrein, het
zoogdierenbrein en het mensenbrein.
17. Je legt met eigen woorden uit hoe ons reptielenbrein onze
reacties op stress bepaalt en wat daarvan de gevolgen zijn.
18. Je legt met eigen woorden de indeling van Kahneman in twee
systemen uit en illustreert dat met eigen voorbeelden.
19. Je legt met eigen woorden uit hoe onze reacties op stress
,gestuurd worden vanuit Systeem 1 en wat daarvan de gevolgen
zijn.
20. Je legt met eigen woorden uit wat de verschillen en overeenkomsten
zijn tussen de theorie van Maclean en de theorie van Kahneman.
21. Je legt met eigen woorden de verschillende delen van een neuron uit.
22. Je legt met eigen woorden de werking van een neuron uit.
23. Je legt met eigen woorden de werking van neurotransmitters
uit.
24. Je legt met eigen woorden de werking van exciterende en inhiberende
neurotransmitters uit.
25. Je legt met eigen woorden de werking van psychofarmaca uit.
26. Je legt met eigen woorden de rol uit van de amygdala bij het
ontstaan van emoties.
27. Je legt met eigen woorden de rol uit van de prefrontale cortex
in de grote hersenen bij het reguleren van emoties.
28. Je legt met eigen woorden de rol uit van de amygdala en de
prefrontale cortex bij het ontstaan van psychopathologische
problemen.
29. Je legt met eigen woorden de basisbegrippen van de
erfelijkheidsleer uit: chromosomen, genen, allelen, homozygoot
en heterozygoot, polygenetische overerving, genotype en
fenotype.
30. Je legt met eigen woorden uit welke milieufactoren er kunnen
meespelen en illustreert dat met concrete voorbeelden van
afwijkingen.
31. Je legt met eigen woorden de verschillende vormen van
interactie tussen erfelijke factoren en milieufactoren uit en
illustreert dat met voorbeelden.
32. Je legt met eigen woorden uit hoe het onderzoek naar de genetische
bepaaldheid van bepaalde kenmerken wordt gevoerd.
33. Je geeft een genuanceerd beeld van de mate waarin erfelijke
verschillen en milieuverschillen verantwoordelijk zijn voor
psychopathologische syndromen.
34. Je legt met eigen woorden uit wat het onderzoek naar de genetische
bepaaldheid aantoont met betrekking tot schizofrenie, depressies, autisme
en alcoholisme. (Je hoeft daarbij geen cijfers te memoriseren, maar je
focust op de manier waarop het onderzoek bij die psychopathologische
syndromen werd gevoerd.)
1. Uitgangspunten en basisbegrippen
a. Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en onze
interacties worden bepaald door biologische factoren
, De biologische psychologie vertrekt vanuit het idee dat ons gedrag, onze
gevoelens, onze gedachten en onze interacties samenhangen met
biologische processen in het lichaam. Ze probeert psychologische
verschijnselen te begrijpen door ze te koppelen aan biologische factoren,
zoals:
- De werking en opbouw van hersenen en zenuwstelsel;
- Het endocriene stelsel en de hormonale huishouding;
- De erfelijke factoren (DNA) die gedrag en ontwikkeling
beïnvloeden.
Hoewel veel mensen het psychische gelijkstellen aan het biologische, gaat
het om twee verschillende domeinen. De hersenen bestaan uit neuronen,
synapsen en neurotransmitters die constant informatie uitwisselen, terwijl
het psychische draait om subjectieve ervaringen zoals pijn, liefde of
woede. Biologisch psychologen gaan ervan uit dat de hersenen deze
ervaringen voortbrengen, maar hoe elektrische en chemische processen
precies leiden tot gevoelens blijft voorlopig een raadsel (Harari, 2020).
Er is weinig discussie over het bestaan van biologische correlaten van
gedrag, maar wél over de vraag of die processen ook een volledige
verklaring bieden. Zoals Koerselman zegt: Swaab heeft gelijk dat “alles in
de hersenen zit”, maar dat is zoals zeggen dat elk schilderij uit verf
bestaat — het verklaart niet het hele verhaal.
Daarom verschillen visies binnen de biologische psychologie.
- In een strikte benadering ligt de oorzaak van gedrag uitsluitend in
interne biologische factoren.
- Meer genuanceerde benaderingen benadrukken de interactie
tussen biologische processen en externe factoren zoals
opvoeding en omgeving.
Steeds breder wordt aanvaard dat de omgeving biologische processen kan
beïnvloeden, en zo indirect gedrag, gevoelens en gedachten meestuurt.
b. De biologische psychologie ontrafelt ons gedrag, onze
gevoelens en onze gedachten in hun verschillende
biologische componenten
Probeert ons gedrag, onze gevoelens en gedachten te verklaren door ze
uiteen te rafelen tot hun kleinste biologische bouwstenen. Men zoekt dus
naar elementaire oorzaken zoals:
- Een virus of genetische afwijking
- Een beschadiging in de hersenen
- Een tekort of te veel aan bepaalde neurotransmitters of
hormonen