Hoofdstuk 2. Een sociaal psychologisch
kader
Leerdoelen:
1. Je omschrijft met eigen woorden het begrip ‘sociaal determinisme’ en
geeft er zelf ook een eigen voorbeeld van.
2. Je omschrijft met eigen woorden de begrippen ‘sociale facilitatie’ en
‘sociale inhibitie’ en geeft er zelf ook een eigen voorbeeld van.
3. Je legt met eigen woorden de sociale-facilitatietheorie uit.
4. Je legt met eigen woorden het experiment van Solomon Asch uit.
5. Je herkent de verschillende aspecten van een experimenteel onderzoek
in het experiment van Asch: wat is de afhankelijke en onafhankelijke
variabele, wat is de experimentele groep en de controlegroep?
6. Je geeft met eigen voorbeelden aan hoe het experiment van Asch
bepaalde aspecten van ons gedrag verklaart.
7. Je omschrijft met eigen woorden de begrippen ‘de wet van de dalende
meeropbrengst, unanimiteit en de zichtbaarheid van de afwijking’.
8. Je legt met eigen woorden uit welke verschillende factoren de invloed
van een groep bepalen aan de hand van de varianten op het experiment
van Solomon Asch.
9. Je legt met eigen woorden het experiment van Stanley Milgram uit.
10. Je herkent de verschillende aspecten van een experimenteel
onderzoek in het experiment van Milgram: wat is de afhankelijke en
onafhankelijke variabele, wat is de experimentele groep en de
controlegroep?
11. Je geeft met eigen voorbeelden aan hoe het experiment van Milgram
bepaalde aspecten van ons gedrag verklaart.
12. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘dispositionele verklaring’ en
‘autoritaire persoonlijkheid’ uit en situeert die begrippen in het onderzoek
van Milgram.
13. Je legt met eigen woorden uit welke verschillende factoren de invloed
van de leider bepalen aan de hand van de varianten op het experiment
van Milgram.
14. Je geeft de verschillen en gelijkenissen aan tussen het experiment van
Milgram en Le Jeu de la Mort op TF1: La Zone Xtreme.
15. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘informationele, normatieve
sociale invloed’ uit, herkent ze in concrete situaties en geeft er eigen
voorbeelden van.
16. Je legt met eigen woorden uit hoe de informationele en normatieve
sociale invloed kan verklaren wat er gebeurt in de experimenten van Asch
en Milgram.
, 1. Mensen worden beïnvloed door de loutere aanwezigheid van
anderen
Sociale facilitatie: wanneer mensen beter gaan presteren als
anderen aanwezig zijn
Sociale inhibitie: wanneer de aanwezigheid van anderen er voor
zorgt dat mensen slechter gaan presteren
De sociale-facilitatietheorie verklaart beide fenomenen vanuit de arousal
(= opwinding) die mensen ervaren in aanwezigheid van anderen
Zajonc en Sales hebben het over evaluatievrees (= de vrees dat
anderen ons kunnen beoordelen, waardoor onze prestaties beter of
slechter worden in aanwezigheid van anderen)
- Bij eenvoudige of goed geoefende taken is die dominante reactie
meestal juist → betere prestatie (facilitatie).
- Bij moeilijke, nieuwe of nog niet goed aangeleerde taken is de
dominante reactie vaak fout → slechtere prestatie (inhibitie).
2. Mensen worden beïnvloed door een groep anderen
Mensen worden sterk beïnvloed door anderen en passen hun gedrag,
gedachten en gevoelens vaak onbewust aan de groep aan.
Dit noemen we conformiteit.
Een zekere mate van conformiteit is nuttig, omdat het helpt om samen te
leven, conflicten te vermijden en sociale regels te volgen die ons houvast
geven. Toch moeten we voorzichtig zijn, want conformiteit is ook niet
zonder risico’s. Als we te veel meegaan met de groep en niet meer zelf
nadenken, kan dat leiden tot kuddementaliteit en gevaarlijk gedrag.
a. Basisexsperiment van Ash
Solomon Ash was er van overtuigd van de redelijkheid van mensen, iets
wat in 1950 niet alle psychologen deelden. Hij hoopte aan te tonen dat
mensen zich juist een oordeel vormden over een situatie, onafhankelijk
van anderen.
Het tegendeel bleek echter uit zijn lijnexperimenten
Zijn experiment:
Het experiment van Solomon Asch leek een onderzoek naar visuele
perceptie, maar ging in werkelijkheid over de invloed van een groep op
individueel gedrag — oftewel conformiteit.
De proefpersonen moesten telkens aangeven welke van drie lijnen even
lang was als een standaardlijn. In de controleconditie, zonder groepsdruk,
kader
Leerdoelen:
1. Je omschrijft met eigen woorden het begrip ‘sociaal determinisme’ en
geeft er zelf ook een eigen voorbeeld van.
2. Je omschrijft met eigen woorden de begrippen ‘sociale facilitatie’ en
‘sociale inhibitie’ en geeft er zelf ook een eigen voorbeeld van.
3. Je legt met eigen woorden de sociale-facilitatietheorie uit.
4. Je legt met eigen woorden het experiment van Solomon Asch uit.
5. Je herkent de verschillende aspecten van een experimenteel onderzoek
in het experiment van Asch: wat is de afhankelijke en onafhankelijke
variabele, wat is de experimentele groep en de controlegroep?
6. Je geeft met eigen voorbeelden aan hoe het experiment van Asch
bepaalde aspecten van ons gedrag verklaart.
7. Je omschrijft met eigen woorden de begrippen ‘de wet van de dalende
meeropbrengst, unanimiteit en de zichtbaarheid van de afwijking’.
8. Je legt met eigen woorden uit welke verschillende factoren de invloed
van een groep bepalen aan de hand van de varianten op het experiment
van Solomon Asch.
9. Je legt met eigen woorden het experiment van Stanley Milgram uit.
10. Je herkent de verschillende aspecten van een experimenteel
onderzoek in het experiment van Milgram: wat is de afhankelijke en
onafhankelijke variabele, wat is de experimentele groep en de
controlegroep?
11. Je geeft met eigen voorbeelden aan hoe het experiment van Milgram
bepaalde aspecten van ons gedrag verklaart.
12. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘dispositionele verklaring’ en
‘autoritaire persoonlijkheid’ uit en situeert die begrippen in het onderzoek
van Milgram.
13. Je legt met eigen woorden uit welke verschillende factoren de invloed
van de leider bepalen aan de hand van de varianten op het experiment
van Milgram.
14. Je geeft de verschillen en gelijkenissen aan tussen het experiment van
Milgram en Le Jeu de la Mort op TF1: La Zone Xtreme.
15. Je legt met eigen woorden de begrippen ‘informationele, normatieve
sociale invloed’ uit, herkent ze in concrete situaties en geeft er eigen
voorbeelden van.
16. Je legt met eigen woorden uit hoe de informationele en normatieve
sociale invloed kan verklaren wat er gebeurt in de experimenten van Asch
en Milgram.
, 1. Mensen worden beïnvloed door de loutere aanwezigheid van
anderen
Sociale facilitatie: wanneer mensen beter gaan presteren als
anderen aanwezig zijn
Sociale inhibitie: wanneer de aanwezigheid van anderen er voor
zorgt dat mensen slechter gaan presteren
De sociale-facilitatietheorie verklaart beide fenomenen vanuit de arousal
(= opwinding) die mensen ervaren in aanwezigheid van anderen
Zajonc en Sales hebben het over evaluatievrees (= de vrees dat
anderen ons kunnen beoordelen, waardoor onze prestaties beter of
slechter worden in aanwezigheid van anderen)
- Bij eenvoudige of goed geoefende taken is die dominante reactie
meestal juist → betere prestatie (facilitatie).
- Bij moeilijke, nieuwe of nog niet goed aangeleerde taken is de
dominante reactie vaak fout → slechtere prestatie (inhibitie).
2. Mensen worden beïnvloed door een groep anderen
Mensen worden sterk beïnvloed door anderen en passen hun gedrag,
gedachten en gevoelens vaak onbewust aan de groep aan.
Dit noemen we conformiteit.
Een zekere mate van conformiteit is nuttig, omdat het helpt om samen te
leven, conflicten te vermijden en sociale regels te volgen die ons houvast
geven. Toch moeten we voorzichtig zijn, want conformiteit is ook niet
zonder risico’s. Als we te veel meegaan met de groep en niet meer zelf
nadenken, kan dat leiden tot kuddementaliteit en gevaarlijk gedrag.
a. Basisexsperiment van Ash
Solomon Ash was er van overtuigd van de redelijkheid van mensen, iets
wat in 1950 niet alle psychologen deelden. Hij hoopte aan te tonen dat
mensen zich juist een oordeel vormden over een situatie, onafhankelijk
van anderen.
Het tegendeel bleek echter uit zijn lijnexperimenten
Zijn experiment:
Het experiment van Solomon Asch leek een onderzoek naar visuele
perceptie, maar ging in werkelijkheid over de invloed van een groep op
individueel gedrag — oftewel conformiteit.
De proefpersonen moesten telkens aangeven welke van drie lijnen even
lang was als een standaardlijn. In de controleconditie, zonder groepsdruk,