Samenvatting Godsdienst 1 (examen juni 2025)
Hfst. 1 Levensbeschouwelijke ontwikkeling van kleuters breder
gekaderd
1.1 Ontwikkeling van kleuters
Cognitieve ontwikkeling (het denken)
- Concreet denken >< abstracte begrippen (liefde, vriendschap,
vergeving).
Iemand kan wel lief zjn, je vriend, je een nieuwe kans geven.
- De wereld heeft ‘finaliteit’ gericht op de mens
(bv. waarom wordt het donker? Omdat je dan goed kan slapen.
Waarom wordt het licht? Omdat je ’s morgens makkelijk je kleren
kan aandoen.)
Finalisme = denken vanuit zijn eigen wereldje, gericht vanuit zijn
eigen doelen
- Magisch denken: gebeurtenissen, objecten en situaties op een
manier begrijpen die niet logisch of realistisch is, maar meer
gebaseerd op fantasie en gevoelens.
= groei in het vermogen om onderscheid maken tussen wat
realistisch is en wat fantasie. Kltrs geloven vaak dat ze invloed
kunnen uitoefenen op de wereld om hen heen.
Bv.: geloof in de kracht van gedachten (verjaardagswens komt
meteen uit).
Bv.: Animisme: niet-levende objecten hebben gevoelens, gedachten
en intenties (beer is verdrietig wanner hij in de kast blijft liggen).
- Groei in logisch denken en redeneren.
Sociale ontwikkeling: groei in omgangsvormen
- Van egocentrisch (solitair en parallelspel) naar meer sociale
interacties (bv. je beurt kunnen afwachten, kunnen delen,
samenwerken tijdens spel…).
- Oudere kleuters: groeiend besef dat anderen een ander perspectief
kunnen innemen (perspectiefwissel).
- Luisteren naar elkaar: van ‘sociale monoloog’ tot meer actief
luisteren.
- Groei naar nieuwe gehechtheidsrelaties (bv. leerkrachten,
verzorgers).
- Belang van ‘beloning’ ervaren: ergens bij horen (verbondenheid).
De ontwikkeling van een wereldbeeld
- De wereld = de concrete, directe wereld die ze zelf kunnen ervaren.
, - Realiteit en fantasie lopen door elkaar. Groei van magisch naar meer
‘sociocentrisch’ denken (verbanden zien).
- Alles is ‘groot’ en indrukwekkend (van een mier tot een olifant).
- Verwondering over de concrete wereld als basis.
- Grote nieuwsgierigheid, alles willen weten.
- Groei naar een realistisch tijdsbesef: denken in het hier en nu zonder
veel vooruit te denken/plannen, maakt plaats voor tijdsinschatting
(geduld hebben, kunnen wachten).
- Heel erg gebonden aan een autoriteit!
Het (levensbeschouwelijk) symbolisch denken
- Objecten, kleuren of woorden kunnen iets anders betekenen dan
hun letterlijke functie of uiterlijk.
Ter vergelijking: In ‘Groot worden’ wordt symbolisch denken
vernoemd als basis voor fantasiespel (bv. een plank wordt een
boot).
Symboliseren of symbolisch spel = fantasiespel, doen alsof (bv.
papieren snippers zijn frietjes).
- Jonge kltrs zijn vatbaar voor tekens (bv. tekens aan kapstokken in
gang, een rood ‘mannetje’ betekent ‘niet oversteken’).
- Levensbeschouwelijk symbolisch denken (in vorm van beelden,
metaforen, symbolen begrijpen) pas bij oudste kltrs/lagere
schoolkinderen.
- Geen levensbeschouwelijke groei zonder symbolisch denken, d.i.
begrip van symbolische betekenissen.
Voorbeeld:
Een hartvorm = liefde en vriendschap
Een kostbare ‘parel’ staat symbool voor wat jij belangrijk vindt.
Symbolen of symbolische betekenissen uit het verhaal ‘Hoe oma
almaar kleiner werd’:
- Opa noemt oma ‘mijn bloemen’. Hij wil daarmee zeggen dat ze zijn
liefste is.
- De bloem in oma’s haar staat symbool voor de band die ze heeft
met opa.
- Oma neemt haar ‘koffer vol verdriet’ mee. Deze staat symbool voor
het verdriet dat oma met zich meedraagt. Het verdriet om opa.
- Het meisje zegt dat er gaatjes worden geprikt in haar hart en dan
vloeien de tranen zo naar buiten. Met dit beeld wil ze haar pijn
uitdrukken.
, - Oma krijgt bloemen voor haar afscheid. Deze staan symbool voor
appreciatie: ‘iemand in de bloemetjes zetten’.
- Wanneer je zegt dat ‘iemand in je hart woont’, wil je daarmee
zeggen da iemand altijd meedraagt. Dat je hem/haar nooit zal
vergeten.
De ethische/morele ontwikkeling
- Sterk verbonden met sociale ontwikkeling
- Groei in wat sociaal acceptabel is (normontwikkeling)
Bv. kunnen delen
- Peuters:
Regels zijn verbonden aan aanwezigheid vd ‘opvoeder’.
De schuld bij anderen leggen (‘Mijn mond heeft dat gezegd’,
wanneer mama wijst op een gemene opmerking).
Wat ‘goed’ is hangt af van externe gevolgen: beloning of straf.
Er is nog geen sprake van (verinnerlijkt) moreel gedrag.
- Kleuters:
Kltrs kunnen nog niet moreel denken (prémoreel). Kltr is
eigenlijk een prémoreel wezen:
o Kunnen nog niet onderscheid van goed en kwaad
vanuit een eigen innerlijk kompas maken
o Kunnen nog niet denken vanuit de intentie, wel vanuit
straffen en belonen (= strafvermijding) en vanuit de
goede gevolgen voor zichzelf
o Leeft het mij lust op >< leeft het plezier op? =
uitgangspunt voor kltr
o Wat lust, deugd of eigen voordeel oplevert is ‘goed
gedrag’.
o Een ‘persoonlijk’ ontwikkelde moraliteit (zich eigen
gemaakte waarden en normen) is nog heel pril.
- Oudere kleuters: eerste stappen in besef van eigen
verantwoordelijkheid, groeiende inleving in de ander (empathie en
perspectiefwissel).
Ontwikkeling van het geloofsleven/godsbeeld
- Jonge kinderen geloven ‘participatief’.
= ze staan niet stil bij ‘wat ze geloven’, maar doen mee met de
ouders of imiteren ze.
- Oudste kleuters kunnen vanuit participatief geloof zich een
voorstelling maken van God: vaak antropomorf
- Voor jonge kleuters is ‘God’ een abstract begrip zonder veel
betekenis.
- Voor gelovige kinderen: magisch godsbeeld = God kan hen meteen
horen, helpen, beschermen, hun wensen vervullen…
Hfst. 1 Levensbeschouwelijke ontwikkeling van kleuters breder
gekaderd
1.1 Ontwikkeling van kleuters
Cognitieve ontwikkeling (het denken)
- Concreet denken >< abstracte begrippen (liefde, vriendschap,
vergeving).
Iemand kan wel lief zjn, je vriend, je een nieuwe kans geven.
- De wereld heeft ‘finaliteit’ gericht op de mens
(bv. waarom wordt het donker? Omdat je dan goed kan slapen.
Waarom wordt het licht? Omdat je ’s morgens makkelijk je kleren
kan aandoen.)
Finalisme = denken vanuit zijn eigen wereldje, gericht vanuit zijn
eigen doelen
- Magisch denken: gebeurtenissen, objecten en situaties op een
manier begrijpen die niet logisch of realistisch is, maar meer
gebaseerd op fantasie en gevoelens.
= groei in het vermogen om onderscheid maken tussen wat
realistisch is en wat fantasie. Kltrs geloven vaak dat ze invloed
kunnen uitoefenen op de wereld om hen heen.
Bv.: geloof in de kracht van gedachten (verjaardagswens komt
meteen uit).
Bv.: Animisme: niet-levende objecten hebben gevoelens, gedachten
en intenties (beer is verdrietig wanner hij in de kast blijft liggen).
- Groei in logisch denken en redeneren.
Sociale ontwikkeling: groei in omgangsvormen
- Van egocentrisch (solitair en parallelspel) naar meer sociale
interacties (bv. je beurt kunnen afwachten, kunnen delen,
samenwerken tijdens spel…).
- Oudere kleuters: groeiend besef dat anderen een ander perspectief
kunnen innemen (perspectiefwissel).
- Luisteren naar elkaar: van ‘sociale monoloog’ tot meer actief
luisteren.
- Groei naar nieuwe gehechtheidsrelaties (bv. leerkrachten,
verzorgers).
- Belang van ‘beloning’ ervaren: ergens bij horen (verbondenheid).
De ontwikkeling van een wereldbeeld
- De wereld = de concrete, directe wereld die ze zelf kunnen ervaren.
, - Realiteit en fantasie lopen door elkaar. Groei van magisch naar meer
‘sociocentrisch’ denken (verbanden zien).
- Alles is ‘groot’ en indrukwekkend (van een mier tot een olifant).
- Verwondering over de concrete wereld als basis.
- Grote nieuwsgierigheid, alles willen weten.
- Groei naar een realistisch tijdsbesef: denken in het hier en nu zonder
veel vooruit te denken/plannen, maakt plaats voor tijdsinschatting
(geduld hebben, kunnen wachten).
- Heel erg gebonden aan een autoriteit!
Het (levensbeschouwelijk) symbolisch denken
- Objecten, kleuren of woorden kunnen iets anders betekenen dan
hun letterlijke functie of uiterlijk.
Ter vergelijking: In ‘Groot worden’ wordt symbolisch denken
vernoemd als basis voor fantasiespel (bv. een plank wordt een
boot).
Symboliseren of symbolisch spel = fantasiespel, doen alsof (bv.
papieren snippers zijn frietjes).
- Jonge kltrs zijn vatbaar voor tekens (bv. tekens aan kapstokken in
gang, een rood ‘mannetje’ betekent ‘niet oversteken’).
- Levensbeschouwelijk symbolisch denken (in vorm van beelden,
metaforen, symbolen begrijpen) pas bij oudste kltrs/lagere
schoolkinderen.
- Geen levensbeschouwelijke groei zonder symbolisch denken, d.i.
begrip van symbolische betekenissen.
Voorbeeld:
Een hartvorm = liefde en vriendschap
Een kostbare ‘parel’ staat symbool voor wat jij belangrijk vindt.
Symbolen of symbolische betekenissen uit het verhaal ‘Hoe oma
almaar kleiner werd’:
- Opa noemt oma ‘mijn bloemen’. Hij wil daarmee zeggen dat ze zijn
liefste is.
- De bloem in oma’s haar staat symbool voor de band die ze heeft
met opa.
- Oma neemt haar ‘koffer vol verdriet’ mee. Deze staat symbool voor
het verdriet dat oma met zich meedraagt. Het verdriet om opa.
- Het meisje zegt dat er gaatjes worden geprikt in haar hart en dan
vloeien de tranen zo naar buiten. Met dit beeld wil ze haar pijn
uitdrukken.
, - Oma krijgt bloemen voor haar afscheid. Deze staan symbool voor
appreciatie: ‘iemand in de bloemetjes zetten’.
- Wanneer je zegt dat ‘iemand in je hart woont’, wil je daarmee
zeggen da iemand altijd meedraagt. Dat je hem/haar nooit zal
vergeten.
De ethische/morele ontwikkeling
- Sterk verbonden met sociale ontwikkeling
- Groei in wat sociaal acceptabel is (normontwikkeling)
Bv. kunnen delen
- Peuters:
Regels zijn verbonden aan aanwezigheid vd ‘opvoeder’.
De schuld bij anderen leggen (‘Mijn mond heeft dat gezegd’,
wanneer mama wijst op een gemene opmerking).
Wat ‘goed’ is hangt af van externe gevolgen: beloning of straf.
Er is nog geen sprake van (verinnerlijkt) moreel gedrag.
- Kleuters:
Kltrs kunnen nog niet moreel denken (prémoreel). Kltr is
eigenlijk een prémoreel wezen:
o Kunnen nog niet onderscheid van goed en kwaad
vanuit een eigen innerlijk kompas maken
o Kunnen nog niet denken vanuit de intentie, wel vanuit
straffen en belonen (= strafvermijding) en vanuit de
goede gevolgen voor zichzelf
o Leeft het mij lust op >< leeft het plezier op? =
uitgangspunt voor kltr
o Wat lust, deugd of eigen voordeel oplevert is ‘goed
gedrag’.
o Een ‘persoonlijk’ ontwikkelde moraliteit (zich eigen
gemaakte waarden en normen) is nog heel pril.
- Oudere kleuters: eerste stappen in besef van eigen
verantwoordelijkheid, groeiende inleving in de ander (empathie en
perspectiefwissel).
Ontwikkeling van het geloofsleven/godsbeeld
- Jonge kinderen geloven ‘participatief’.
= ze staan niet stil bij ‘wat ze geloven’, maar doen mee met de
ouders of imiteren ze.
- Oudste kleuters kunnen vanuit participatief geloof zich een
voorstelling maken van God: vaak antropomorf
- Voor jonge kleuters is ‘God’ een abstract begrip zonder veel
betekenis.
- Voor gelovige kinderen: magisch godsbeeld = God kan hen meteen
horen, helpen, beschermen, hun wensen vervullen…