Deel 5
Les 5 – Kritische criminologie en realisme
1. Kritische criminologie
Ontstaan in de jaren 1960: studentenprotesten,
burgerrechtenbeweging, feminisme en verzet tegen autoriteit.
Reactie op het klassiek en positivistisch denken: criminaliteit is
geen individueel probleem, maar een sociaal en politiek
verschijnsel.
Kritische criminologie gaat hierop verder werken, maar focussen op
structuren, macht en conflict. Tegenover bepaalde structuren
staan machtshoudingen.
Strafrecht is niet neutraal, maar weerspiegelt machtsverhoudingen
en ideologische keuzes.
Gebaseerd op symbolisch interactionisme: gedrag is niet
inherent crimineel, maar wordt zo benoemd.
Crimi is een label, geen eigenschap. Iemand is crimineel als 1) de
handeling als slecht wordt bestempeld, 2) dader krijgt label van
crimineel.
Iemand als crimineel gaan bestempelen is een sociale definitie
impact op zelfidentiteit, stigma en toekomstig gedrag.
Crimi geen individueel probleem meer, maar een maatschappelijk
verschijnsel
Labelingbenadering/ etiketteringstheorie
Bouwt verder op symbolisch interactionisme
Selffulfilling prophecy
Howard Becker (20e-21e E): Outsiders (1963) “Deviance is not
a quality of the act but a consequence of how others apply rules.”
→ Criminaliteit is een label, niet een eigenschap.
→ “Morele ondernemers” bepalen wat afwijkend gedrag is (vb.
Marihuana Tax Act, 1937).
Edwin Lemert (20e E): onderscheid tussen:
o Primaire: de manier waarop de maatschappij op het delict
reageerde is oké, de persoon beschouwd zichzelf niet als
crimineel
1
, o Secundaire deviantie: interne acceptatie van het label, de
persoon ziet zichzelf nu als crimineel door het label dat op
hem geplakt is
Label internaliseren: het label gaan bevestigen, je ernaar
gedragen
Ondersteund door Goffman
Erving Goffman (20e E): stigma verandert blijvend iemands sociale
identiteit.
Stigma: Notes on the management of spoiled identity (1963)
Reactie: door het label en onze reactie is het een vorm van een
sociale functie. Wij versus zij (Denk aan Durkheim) VERSUS
uitsluiting voor delict pleger.
Kritiek: eind jaren 1970, omdat de theorie niet verklaart waarom
iemand een norm breekt + te weinig onderscheid tussen soorten
crimi
Verfijning: John Braithwaite (1989): onderscheid tussen:
o Desintegrative shaming: uitsluiting en blijvende
stigmatisering
o Reintegrative shaming: herstel
Crimi is geen vaststaand gegeven, maar een sociaal proces
Neomarxistische criminologie
Jaren ’70: Ontwikkeling radicale criminologie
Duidelijke link met economie (kapitalistische samenleving) en
politiek (klassenverhoudingen)
‘kritische’ benadering van wetenschap
Karl Marx (19e E): criminaliteit en wetgeving moeten worden
begrepen via economische klassenstrijd (bourgeoisie =
bovenbouw vs proletariaat = onderbouw).
Ontwikkelde een materialistische visie op de samenleving
Wet en recht zijn instrumenten van klassenonderdrukking (wie
de macht heeft bepaald wat crimineel is).
Das Kapital (1867): uitbuiting van de arbeider, vervreemding.
Neomarxistische criminologen bouwen hierop verder + moderne
nuance (economische structuren, ideologie, cultuur en individuele
keuze)
Gezien als een vorm van verzet van sociale onrechtvaardigheid
2
, Willem Adriaan Bonger (19e-20e E) (voorloper/neomarxist):
criminaliteit is gevolg van kapitalistische ongelijkheid en
maatschappelijke morele ontwrichting
o Armen plegen misdaad uit noodzaak, rijken uit uitbuiting.
Kapitalisme als criminogene factor: factor die crimi gaat
uitlokken.
o Diversificatie: crimi door armen (overleven) vs. rijken
(geneutraliseerd).
o Socialisme zou criminaliteit verminderen.
Richard Quinney (20e E):
o Rechtssysteem ontworpen om eigendomsverhoudingen v
hogere klassen te beschermen + sociale controle uitoefenen
op lagere klasse
o Class, state and crime (1977): wetten beschermen de
machthebbers; kwetsbare groepen worden vooral bestraft.
Ian Taylor, Paul Walton & Jock Young: New Criminology
(1973): combineert structurele ongelijkheid, machtsverhoudingen
en individuele beleving.
Erkend voor het eerst het individu.
Link tussen individu en sociale benadering.
Feministische criminologie
1970-80 opkomst fem. crimi als reactie op androcentrisme1 binnen
de criminologie.
Strafrechtsysteem reproduceert patriarchale structuren
(selectiviteitscriteria).
Aandacht voor huiselijk geweld, verkrachting binnen huwelijk,
stereotypering : “mad not bad” = een vrouw die crimi pleegt moet
psychologisch wel iets voor hebben (mad) en geen intentioneel
kwaad (bad).
Carol Smart: Women, Crime and Criminology (1976):
o Bekritiseerde deze blinde vlek
o Vrouwen worden niet alleen anders beoordeeld binnen het
strafrecht, maar ook anders behandeld (bv door politie)
1
Denkwijze waarbij de man en het mannelijke als norm en middelpunt van de
samenleving worden gezien, en de ervaringen, behoeften en waarden van vrouwen en
andere geslachten worden gemarginaliseerd of als afwijkend beschouwd
3
Les 5 – Kritische criminologie en realisme
1. Kritische criminologie
Ontstaan in de jaren 1960: studentenprotesten,
burgerrechtenbeweging, feminisme en verzet tegen autoriteit.
Reactie op het klassiek en positivistisch denken: criminaliteit is
geen individueel probleem, maar een sociaal en politiek
verschijnsel.
Kritische criminologie gaat hierop verder werken, maar focussen op
structuren, macht en conflict. Tegenover bepaalde structuren
staan machtshoudingen.
Strafrecht is niet neutraal, maar weerspiegelt machtsverhoudingen
en ideologische keuzes.
Gebaseerd op symbolisch interactionisme: gedrag is niet
inherent crimineel, maar wordt zo benoemd.
Crimi is een label, geen eigenschap. Iemand is crimineel als 1) de
handeling als slecht wordt bestempeld, 2) dader krijgt label van
crimineel.
Iemand als crimineel gaan bestempelen is een sociale definitie
impact op zelfidentiteit, stigma en toekomstig gedrag.
Crimi geen individueel probleem meer, maar een maatschappelijk
verschijnsel
Labelingbenadering/ etiketteringstheorie
Bouwt verder op symbolisch interactionisme
Selffulfilling prophecy
Howard Becker (20e-21e E): Outsiders (1963) “Deviance is not
a quality of the act but a consequence of how others apply rules.”
→ Criminaliteit is een label, niet een eigenschap.
→ “Morele ondernemers” bepalen wat afwijkend gedrag is (vb.
Marihuana Tax Act, 1937).
Edwin Lemert (20e E): onderscheid tussen:
o Primaire: de manier waarop de maatschappij op het delict
reageerde is oké, de persoon beschouwd zichzelf niet als
crimineel
1
, o Secundaire deviantie: interne acceptatie van het label, de
persoon ziet zichzelf nu als crimineel door het label dat op
hem geplakt is
Label internaliseren: het label gaan bevestigen, je ernaar
gedragen
Ondersteund door Goffman
Erving Goffman (20e E): stigma verandert blijvend iemands sociale
identiteit.
Stigma: Notes on the management of spoiled identity (1963)
Reactie: door het label en onze reactie is het een vorm van een
sociale functie. Wij versus zij (Denk aan Durkheim) VERSUS
uitsluiting voor delict pleger.
Kritiek: eind jaren 1970, omdat de theorie niet verklaart waarom
iemand een norm breekt + te weinig onderscheid tussen soorten
crimi
Verfijning: John Braithwaite (1989): onderscheid tussen:
o Desintegrative shaming: uitsluiting en blijvende
stigmatisering
o Reintegrative shaming: herstel
Crimi is geen vaststaand gegeven, maar een sociaal proces
Neomarxistische criminologie
Jaren ’70: Ontwikkeling radicale criminologie
Duidelijke link met economie (kapitalistische samenleving) en
politiek (klassenverhoudingen)
‘kritische’ benadering van wetenschap
Karl Marx (19e E): criminaliteit en wetgeving moeten worden
begrepen via economische klassenstrijd (bourgeoisie =
bovenbouw vs proletariaat = onderbouw).
Ontwikkelde een materialistische visie op de samenleving
Wet en recht zijn instrumenten van klassenonderdrukking (wie
de macht heeft bepaald wat crimineel is).
Das Kapital (1867): uitbuiting van de arbeider, vervreemding.
Neomarxistische criminologen bouwen hierop verder + moderne
nuance (economische structuren, ideologie, cultuur en individuele
keuze)
Gezien als een vorm van verzet van sociale onrechtvaardigheid
2
, Willem Adriaan Bonger (19e-20e E) (voorloper/neomarxist):
criminaliteit is gevolg van kapitalistische ongelijkheid en
maatschappelijke morele ontwrichting
o Armen plegen misdaad uit noodzaak, rijken uit uitbuiting.
Kapitalisme als criminogene factor: factor die crimi gaat
uitlokken.
o Diversificatie: crimi door armen (overleven) vs. rijken
(geneutraliseerd).
o Socialisme zou criminaliteit verminderen.
Richard Quinney (20e E):
o Rechtssysteem ontworpen om eigendomsverhoudingen v
hogere klassen te beschermen + sociale controle uitoefenen
op lagere klasse
o Class, state and crime (1977): wetten beschermen de
machthebbers; kwetsbare groepen worden vooral bestraft.
Ian Taylor, Paul Walton & Jock Young: New Criminology
(1973): combineert structurele ongelijkheid, machtsverhoudingen
en individuele beleving.
Erkend voor het eerst het individu.
Link tussen individu en sociale benadering.
Feministische criminologie
1970-80 opkomst fem. crimi als reactie op androcentrisme1 binnen
de criminologie.
Strafrechtsysteem reproduceert patriarchale structuren
(selectiviteitscriteria).
Aandacht voor huiselijk geweld, verkrachting binnen huwelijk,
stereotypering : “mad not bad” = een vrouw die crimi pleegt moet
psychologisch wel iets voor hebben (mad) en geen intentioneel
kwaad (bad).
Carol Smart: Women, Crime and Criminology (1976):
o Bekritiseerde deze blinde vlek
o Vrouwen worden niet alleen anders beoordeeld binnen het
strafrecht, maar ook anders behandeld (bv door politie)
1
Denkwijze waarbij de man en het mannelijke als norm en middelpunt van de
samenleving worden gezien, en de ervaringen, behoeften en waarden van vrouwen en
andere geslachten worden gemarginaliseerd of als afwijkend beschouwd
3