Sociale psychologie
Hoofdstuk 1: kennismaking met de sociale psychologie
Hoogste welbevinden krijg je: wanneer dat je een goed sociaal vangnet hebt
• Sociale deprivatie = Wanneer iemand sociaal geïsoleerd wordt, weinig tot geen sociaal
contact, het gevoel dat je ergens niet bij hoort (sociaal buitengesloten voelen)
→ Ons brein is zo sociaal ingesteld dat het zelfs stemmetjes in je hoofd kan maken
wanneer iemand sociaal gedepriveerd wordt
Vb. weeskindjes die nooit geadopteerd worden staan achter op kindjes die wel geadopteerd worden,
dat kan je zelfs
• Sociale paradox = we hebben andere zo sterk nodig voor ons welzijn, maar we gaan
ervan weg
Bv: in de bus, niet naast een persoon zitten maar op de lege plekken
1.1 studieobject van de sociale psychologie
1.1.1 gebiedsomschrijving
Gordon Allport
sociale psychologie = de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten,
gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde
of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen.
1) Gedachten, gevoelens, handelingen
Andere beïnvloeden ons op deze 3 vlakken:
• overt en covert (zichtbaar en niet zichtbaar)
op hoe we ons gedragen Affection
op hoe we (ons) voelen Behavior
op hoe we (over onszelf) denken Cognitieve
vb: bolletjes trui, meisjes lachen, je denkt dat ze lachen om jou -> je draagt trui niet meer
non-verbaal gedrag = alles wat we doen met ons lichaam
verbaal gedrag = wat er wordt gezegd
paraverbaal = hoe we iets zeggen
1
,• ook non-verbaal gedrag! Experiment + voorbeeld linkse kader
• alles wat we doen met ons lichaam Bekend geworden paard, zijn baasje
+ beweerde dat hij kon tellen.
• ook bepaalde aspecten van het ( 1+1=2) paard tikte 2x op de grond.
verbale gedrag (= paraverbaal) Kritische onderzoeker gaf paard
• belang als het er niet is. oogkleppen-> tellen werkte niet meer.
• (en soms meer belang dan het verbale) Conclusie: paard keek naar
gelaatsuitdrukkingen van het baasje blije
reactie wist het paard dat het juist was wat
hij deed. Dit zegt dus dat de houding van het baasje het gedrag
bepaald.
Mehrabian -> communicatiespecialist
7% aandacht aan het verbale stuk
38% de stem, toon hoe hard hoe
zacht iets gezegd wordt
55% de lichaamstaal, bewegingen
Zeer slecht nieuws voor docent -> maar 7% meenemen van wat er gezegd wordt
Klopt niet!!
→ Hij heeft dat nooit gezegd, schaamte
→ percentages zijn van toepassing ambiguïteit ( dubbelheid en onzekerheid) = ik weet
het niet zeker
bv: je hebt een lief je bent niet zeker of die nog verliefd is, wanneer je in die onzekerheid zit (je
zit in een ambigue situatie), dan zou je meer beroep doen op hoe iets gezegd wordt
• Persoonlijkheidspsychologie:
dispositionisme = je gaat het gedrag van mensen toeschrijven aan dispositie beschrijven aan
karakter en eigenschappen die ze in zich hebben, die van persoon tot persoon kunnen
veranderen
• sociale psychologie:
situationisme = de context/ situatie inroepen als verklaring: gedrag wordt meer bepaald
door situaties dan door interne eigenschappen (specifieke context)
interactionisme = mensen stellen gedrag enerzijds omdat ze die dispositie hebben, de ene is
meer agressief dan de andere, de ene is behulpzamer dan de andere en daarnaast kan ook
de invloed van de situatie van kracht zijn op ons gedrag
2
, 2) drie soorten invloed/ aanwezigheid:
1. fysiek/ feitelijke aanwezigheidsinvloed: dit gaat om directe invloed door iemands
daadwerkelijke aanwezigheid of handelingen bepaald je gedrag
2. voorgestelde aanwezigheid: hier laat je je leiden door wat je denkt dat de ander zou
willen of verwachten, ook al is die persoon er niet echt bij
3. impliciete/ onrechtstreeks invloed: je wordt beïnvloed door normen, waarden of
verwachtingen die in de groep of cultuur aanwezig zijn, zonder dat iemand ze expliciet
uitspreekt
→ reclame, pijlen in de richting dat ze willen dat je loopt
voorbeeld: aan de kassa van een winkel ligt snoep, je wacht en ze verwachten dat je het
meeneemt
• nudges = kleine dingetjes die ze aanbrengen om op die manier een bepaald gedrag te
verkrijgen
enkele aanvullingen op definitie:
beïnvloed worden en ook: beïnvloeden -> wij beïnvloeden ook andere
niet altijd bewuste of intentionele invloed
3) wetenschappelijke studie
↕?
• intuïtieve of alledaagse kennis
systematisch, objectief, gecontroleerd -> wetenschap
• systematisch = alle relevante informatie te vinden (representatieve steekproef
verzamelen) ↔ eenzijdige selectie = 1 geval
• objectief = zelfde resultaten over verklaring van gedrag kunnen komen ↔ subjectief =
dat geldt op dat moment voor jou
• gecontroleerd = vooral experimenten uitvoeren, waarbij je alle andere factoren die van
invloed kunnen zijn kan uitschakelen om zo zeker te zijn dat iets van invloed is op je
gedrag ↔ onderhevig
tegengestelde of hetzelfde trekken elkaar aan -> de wetenschap wil het onderzoeken en het
duidelijk onderzoek wat het dan werkelijk is
niet “het ene waar en het andere onwaar” -> niet enkel luisteren naar wat de
wetenschap zegt
manier van kennisverwerving en kritische reflectie op de methodes
3
Hoofdstuk 1: kennismaking met de sociale psychologie
Hoogste welbevinden krijg je: wanneer dat je een goed sociaal vangnet hebt
• Sociale deprivatie = Wanneer iemand sociaal geïsoleerd wordt, weinig tot geen sociaal
contact, het gevoel dat je ergens niet bij hoort (sociaal buitengesloten voelen)
→ Ons brein is zo sociaal ingesteld dat het zelfs stemmetjes in je hoofd kan maken
wanneer iemand sociaal gedepriveerd wordt
Vb. weeskindjes die nooit geadopteerd worden staan achter op kindjes die wel geadopteerd worden,
dat kan je zelfs
• Sociale paradox = we hebben andere zo sterk nodig voor ons welzijn, maar we gaan
ervan weg
Bv: in de bus, niet naast een persoon zitten maar op de lege plekken
1.1 studieobject van de sociale psychologie
1.1.1 gebiedsomschrijving
Gordon Allport
sociale psychologie = de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten,
gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde
of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen.
1) Gedachten, gevoelens, handelingen
Andere beïnvloeden ons op deze 3 vlakken:
• overt en covert (zichtbaar en niet zichtbaar)
op hoe we ons gedragen Affection
op hoe we (ons) voelen Behavior
op hoe we (over onszelf) denken Cognitieve
vb: bolletjes trui, meisjes lachen, je denkt dat ze lachen om jou -> je draagt trui niet meer
non-verbaal gedrag = alles wat we doen met ons lichaam
verbaal gedrag = wat er wordt gezegd
paraverbaal = hoe we iets zeggen
1
,• ook non-verbaal gedrag! Experiment + voorbeeld linkse kader
• alles wat we doen met ons lichaam Bekend geworden paard, zijn baasje
+ beweerde dat hij kon tellen.
• ook bepaalde aspecten van het ( 1+1=2) paard tikte 2x op de grond.
verbale gedrag (= paraverbaal) Kritische onderzoeker gaf paard
• belang als het er niet is. oogkleppen-> tellen werkte niet meer.
• (en soms meer belang dan het verbale) Conclusie: paard keek naar
gelaatsuitdrukkingen van het baasje blije
reactie wist het paard dat het juist was wat
hij deed. Dit zegt dus dat de houding van het baasje het gedrag
bepaald.
Mehrabian -> communicatiespecialist
7% aandacht aan het verbale stuk
38% de stem, toon hoe hard hoe
zacht iets gezegd wordt
55% de lichaamstaal, bewegingen
Zeer slecht nieuws voor docent -> maar 7% meenemen van wat er gezegd wordt
Klopt niet!!
→ Hij heeft dat nooit gezegd, schaamte
→ percentages zijn van toepassing ambiguïteit ( dubbelheid en onzekerheid) = ik weet
het niet zeker
bv: je hebt een lief je bent niet zeker of die nog verliefd is, wanneer je in die onzekerheid zit (je
zit in een ambigue situatie), dan zou je meer beroep doen op hoe iets gezegd wordt
• Persoonlijkheidspsychologie:
dispositionisme = je gaat het gedrag van mensen toeschrijven aan dispositie beschrijven aan
karakter en eigenschappen die ze in zich hebben, die van persoon tot persoon kunnen
veranderen
• sociale psychologie:
situationisme = de context/ situatie inroepen als verklaring: gedrag wordt meer bepaald
door situaties dan door interne eigenschappen (specifieke context)
interactionisme = mensen stellen gedrag enerzijds omdat ze die dispositie hebben, de ene is
meer agressief dan de andere, de ene is behulpzamer dan de andere en daarnaast kan ook
de invloed van de situatie van kracht zijn op ons gedrag
2
, 2) drie soorten invloed/ aanwezigheid:
1. fysiek/ feitelijke aanwezigheidsinvloed: dit gaat om directe invloed door iemands
daadwerkelijke aanwezigheid of handelingen bepaald je gedrag
2. voorgestelde aanwezigheid: hier laat je je leiden door wat je denkt dat de ander zou
willen of verwachten, ook al is die persoon er niet echt bij
3. impliciete/ onrechtstreeks invloed: je wordt beïnvloed door normen, waarden of
verwachtingen die in de groep of cultuur aanwezig zijn, zonder dat iemand ze expliciet
uitspreekt
→ reclame, pijlen in de richting dat ze willen dat je loopt
voorbeeld: aan de kassa van een winkel ligt snoep, je wacht en ze verwachten dat je het
meeneemt
• nudges = kleine dingetjes die ze aanbrengen om op die manier een bepaald gedrag te
verkrijgen
enkele aanvullingen op definitie:
beïnvloed worden en ook: beïnvloeden -> wij beïnvloeden ook andere
niet altijd bewuste of intentionele invloed
3) wetenschappelijke studie
↕?
• intuïtieve of alledaagse kennis
systematisch, objectief, gecontroleerd -> wetenschap
• systematisch = alle relevante informatie te vinden (representatieve steekproef
verzamelen) ↔ eenzijdige selectie = 1 geval
• objectief = zelfde resultaten over verklaring van gedrag kunnen komen ↔ subjectief =
dat geldt op dat moment voor jou
• gecontroleerd = vooral experimenten uitvoeren, waarbij je alle andere factoren die van
invloed kunnen zijn kan uitschakelen om zo zeker te zijn dat iets van invloed is op je
gedrag ↔ onderhevig
tegengestelde of hetzelfde trekken elkaar aan -> de wetenschap wil het onderzoeken en het
duidelijk onderzoek wat het dan werkelijk is
niet “het ene waar en het andere onwaar” -> niet enkel luisteren naar wat de
wetenschap zegt
manier van kennisverwerving en kritische reflectie op de methodes
3