Les 1
1. L’indicatif présent (tegenwoordige tijd)
Dit is de gewone tegenwoordige tijd, voor dingen die nu gebeuren of regelmatig gebeuren.
Vorming
De uitgang hangt af van de groep van het werkwoord:
-er (parler, aimer) → je -e, tu -es, il/elle -e, nous -ons, vous -ez, ils/elles -ent
voorbeeld:
o je parle, tu parles, il parle, nous parlons, vous parlez, ils parlent
-ir (finir, choisir) → je -is, tu -is, il/elle -it, nous -issons, vous -issez, ils/elles -issent
voorbeeld:
o je finis, tu finis, il finit, nous finissons, vous finissez, ils finissent
-re (vendre, attendre) → je -s, tu -s, il/elle - , nous -ons, vous -ez, ils/elles -ent
voorbeeld:
o je vends, tu vends, il vend, nous vendons, vous vendez, ils vendent
Onregelmatige werkwoorden zoals être, avoir, aller, faire hebben speciale vormen.
Werkwoord je tu il/elle/on nous vous ils/elles
être suis es est sommes êtes sont
avoir ai as a avons avez ont
aller vais vas va allons allez vont
faire fais fais fait faisons faites font
venir viens viens vient venons venez viennent
savoir sais sais sait savons savez savent
pouvoir peux peux peut pouvons pouvez peuvent
vouloir veux veux veut voulons voulez veulent
2. L’impératif (gebiedende wijs)
Wordt gebruikt om iets te bevelen, aanraden of uitnodigen. Alleen in de tu, nous, vous vormen. Het
onderwerp wordt meestal weggelaten.
1
,Vorming
Voor -er werkwoorden: laat de ‘s’ weg bij ‘tu’.
voorbeeld:
o Parler → Parle ! (jij spreekt!)
o Parlons ! (laten we spreken!)
o Parlez ! (spreek! u/jullie)
Voor -ir en -re werkwoorden: gebruik dezelfde vorm als bij het présent.
voorbeeld:
o Finir → Finis !, Finissons !, Finissez !
o Vendre → Vends !, Vendons !, Vendez !
Opmerking: Onregelmatige werkwoorden zoals être, avoir, savoir, vouloir hebben speciale vormen:
Sois !, Ayons !, Sache !, Veuillez !
Werkwoord tu nous vous
être Sois ! Soyons ! Soyez !
avoir Aie ! Ayons ! Ayez !
savoir Sache ! Sachons ! Sachez !
vouloir Veuille ! Veuillons ! Veuillez !
aller Va ! Allons ! Allez !
faire Fais ! Faisons ! Faites !
3. Le futur proche (nabije toekomst)
Wordt gebruikt voor dingen die binnenkort gaan gebeuren. Letterlijk: "ik ga iets doen".
Vorming
aller (présent) + infinitief
Je vais manger → ik ga eten
Tu vas finir → jij gaat eindigen
Il/elle/on va partir → hij/zij/men gaat vertrekken
Nous allons regarder → wij gaan kijken
Vous allez étudier → jullie/u gaat/studeren
Ils/elles vont jouer → zij gaan spelen
3. Le passé récent (kortgeleden gebeurd)
2
, Wordt gebruikt voor iets wat net gebeurd is. Letterlijk: "ik heb net iets gedaan".
Vorming
venir (présent) + de + infinitief
Je viens de manger → ik heb net gegeten
Tu viens de finir → jij hebt net afgerond
Il/elle/on vient de partir → hij/zij/men is net vertrokken
Nous venons de regarder → wij hebben net gekeken
Vous venez d’étudier → jullie/u hebt net gestudeerd
Ils/elles viennent de jouer → zij hebben net gespeeld
3
1. L’indicatif présent (tegenwoordige tijd)
Dit is de gewone tegenwoordige tijd, voor dingen die nu gebeuren of regelmatig gebeuren.
Vorming
De uitgang hangt af van de groep van het werkwoord:
-er (parler, aimer) → je -e, tu -es, il/elle -e, nous -ons, vous -ez, ils/elles -ent
voorbeeld:
o je parle, tu parles, il parle, nous parlons, vous parlez, ils parlent
-ir (finir, choisir) → je -is, tu -is, il/elle -it, nous -issons, vous -issez, ils/elles -issent
voorbeeld:
o je finis, tu finis, il finit, nous finissons, vous finissez, ils finissent
-re (vendre, attendre) → je -s, tu -s, il/elle - , nous -ons, vous -ez, ils/elles -ent
voorbeeld:
o je vends, tu vends, il vend, nous vendons, vous vendez, ils vendent
Onregelmatige werkwoorden zoals être, avoir, aller, faire hebben speciale vormen.
Werkwoord je tu il/elle/on nous vous ils/elles
être suis es est sommes êtes sont
avoir ai as a avons avez ont
aller vais vas va allons allez vont
faire fais fais fait faisons faites font
venir viens viens vient venons venez viennent
savoir sais sais sait savons savez savent
pouvoir peux peux peut pouvons pouvez peuvent
vouloir veux veux veut voulons voulez veulent
2. L’impératif (gebiedende wijs)
Wordt gebruikt om iets te bevelen, aanraden of uitnodigen. Alleen in de tu, nous, vous vormen. Het
onderwerp wordt meestal weggelaten.
1
,Vorming
Voor -er werkwoorden: laat de ‘s’ weg bij ‘tu’.
voorbeeld:
o Parler → Parle ! (jij spreekt!)
o Parlons ! (laten we spreken!)
o Parlez ! (spreek! u/jullie)
Voor -ir en -re werkwoorden: gebruik dezelfde vorm als bij het présent.
voorbeeld:
o Finir → Finis !, Finissons !, Finissez !
o Vendre → Vends !, Vendons !, Vendez !
Opmerking: Onregelmatige werkwoorden zoals être, avoir, savoir, vouloir hebben speciale vormen:
Sois !, Ayons !, Sache !, Veuillez !
Werkwoord tu nous vous
être Sois ! Soyons ! Soyez !
avoir Aie ! Ayons ! Ayez !
savoir Sache ! Sachons ! Sachez !
vouloir Veuille ! Veuillons ! Veuillez !
aller Va ! Allons ! Allez !
faire Fais ! Faisons ! Faites !
3. Le futur proche (nabije toekomst)
Wordt gebruikt voor dingen die binnenkort gaan gebeuren. Letterlijk: "ik ga iets doen".
Vorming
aller (présent) + infinitief
Je vais manger → ik ga eten
Tu vas finir → jij gaat eindigen
Il/elle/on va partir → hij/zij/men gaat vertrekken
Nous allons regarder → wij gaan kijken
Vous allez étudier → jullie/u gaat/studeren
Ils/elles vont jouer → zij gaan spelen
3. Le passé récent (kortgeleden gebeurd)
2
, Wordt gebruikt voor iets wat net gebeurd is. Letterlijk: "ik heb net iets gedaan".
Vorming
venir (présent) + de + infinitief
Je viens de manger → ik heb net gegeten
Tu viens de finir → jij hebt net afgerond
Il/elle/on vient de partir → hij/zij/men is net vertrokken
Nous venons de regarder → wij hebben net gekeken
Vous venez d’étudier → jullie/u hebt net gestudeerd
Ils/elles viennent de jouer → zij hebben net gespeeld
3
