SAMENVATTING H2 Waarneming: sensatie en perceptie
1. Inleiding: situaties uit de praktijk
De PPT start met 6 realistische werkvloersituaties waarin waarneming,
sensatie, perceptie, interpretatie en bias een rol spelen:
Mevrouw Jansens: label kruidjeroermeniet beïnvloedt gedrag van
student → top-down verwerking / verwachtingsbias.
Ben & examenlookalike: docent ziet gelijkenis → perceptuele
predispositie, confirmation bias.
Guy & patiënte van Noord-Afrikaanse origine: aannames →
culturele perceptie, stereotypen.
Dr. Dewilde mist tumor: focus op je verwachting → inattentional
blindness / top-down voorspelling.
Kettinkje bij procedure: veranderingsblindheid / gebrek aan
aandacht voor detail.
Doel: koppelen aan begrippen tijdens de les → basis voor
opdracht.
2. Appetizer: Ponzo-illusie & basisbegrippen
Ponzo-illusie toont hoe onze interpretatie de realiteit kan
vertekenen.
Volgorde van begrippen (van buiten → binnen):
1. Stimulatie (fysische prikkel)
2. Sensatie (omzetting prikkel → neurale impulsen)
3. Perceptie (interpretatie van die sensorische input)
4. Interpretatie (betekenisgeving op hoger niveau)
Belangrijke boodschap:
We nemen de wereld niet rechtstreeks waar, maar via neurale
representaties ervan.
Zintuigen zetten stimuli om in neurale impulsen → hersenen verwerken
→ waarnemingsbeeld.
3. Kernbegrippen: sensatie vs. perceptie
Sensatie
Proces waarbij een receptor wordt gestimuleerd.
Stimulus → transductie → elektrochemische signalen.
Perceptie
, Verwerking + betekenisgeving van sensorische patronen.
Interpretatie van input → maakt percept mogelijk.
4. Overzicht kernvragen
1. Hoe verandert stimulatie in sensatie?
2. Wat is de relatie tussen sensatie en perceptie?
5. KERNVRAAG 1 — Hoe verandert stimulatie in sensatie?
5.1 Drie kenmerken die alle zintuigen delen
1) Transductie
Fysische energie → neurale impulsen.
Gebeurt in receptoren (bv. retina, huid, oren, smaakpapillen).
Neurale signalen → via zenuwbanen → sensorische cortex.
Examenvraag: “Het licht komt niet verder dan de achterkant van je
ogen.”
o Betekenis:
Licht stopt op retina, daarna → alleen neurale info
verder.
Hersenen krijgen dus enkel impulsen, niet het licht zelf.
2) Sensorische adaptatie
Receptoren worden minder gevoelig naarmate stimulus lang
duurt & constant blijft.
Adaptieve functie:
o voorkomt “overspoeling”
o hersenen richten zich op verandering.
Uitzondering: pijn → geen adaptatie (overlevingsfunctie).
3) Drempels
a. Absolute drempel
Minimale hoeveelheid fysische energie om sensatie uit te lokken.
Verschilt per persoon; variabel.
b. Verschildrempel / Juiste Waarneembaar Verschil (JWV)
Kleinste verschil tussen 2 stimuli dat je opmerkt.
c. Wet van Weber
JWV is proportioneel aan intensiteit van stimulus.
5.2 Aanvulling: Signaaldetectietheorie
1. Inleiding: situaties uit de praktijk
De PPT start met 6 realistische werkvloersituaties waarin waarneming,
sensatie, perceptie, interpretatie en bias een rol spelen:
Mevrouw Jansens: label kruidjeroermeniet beïnvloedt gedrag van
student → top-down verwerking / verwachtingsbias.
Ben & examenlookalike: docent ziet gelijkenis → perceptuele
predispositie, confirmation bias.
Guy & patiënte van Noord-Afrikaanse origine: aannames →
culturele perceptie, stereotypen.
Dr. Dewilde mist tumor: focus op je verwachting → inattentional
blindness / top-down voorspelling.
Kettinkje bij procedure: veranderingsblindheid / gebrek aan
aandacht voor detail.
Doel: koppelen aan begrippen tijdens de les → basis voor
opdracht.
2. Appetizer: Ponzo-illusie & basisbegrippen
Ponzo-illusie toont hoe onze interpretatie de realiteit kan
vertekenen.
Volgorde van begrippen (van buiten → binnen):
1. Stimulatie (fysische prikkel)
2. Sensatie (omzetting prikkel → neurale impulsen)
3. Perceptie (interpretatie van die sensorische input)
4. Interpretatie (betekenisgeving op hoger niveau)
Belangrijke boodschap:
We nemen de wereld niet rechtstreeks waar, maar via neurale
representaties ervan.
Zintuigen zetten stimuli om in neurale impulsen → hersenen verwerken
→ waarnemingsbeeld.
3. Kernbegrippen: sensatie vs. perceptie
Sensatie
Proces waarbij een receptor wordt gestimuleerd.
Stimulus → transductie → elektrochemische signalen.
Perceptie
, Verwerking + betekenisgeving van sensorische patronen.
Interpretatie van input → maakt percept mogelijk.
4. Overzicht kernvragen
1. Hoe verandert stimulatie in sensatie?
2. Wat is de relatie tussen sensatie en perceptie?
5. KERNVRAAG 1 — Hoe verandert stimulatie in sensatie?
5.1 Drie kenmerken die alle zintuigen delen
1) Transductie
Fysische energie → neurale impulsen.
Gebeurt in receptoren (bv. retina, huid, oren, smaakpapillen).
Neurale signalen → via zenuwbanen → sensorische cortex.
Examenvraag: “Het licht komt niet verder dan de achterkant van je
ogen.”
o Betekenis:
Licht stopt op retina, daarna → alleen neurale info
verder.
Hersenen krijgen dus enkel impulsen, niet het licht zelf.
2) Sensorische adaptatie
Receptoren worden minder gevoelig naarmate stimulus lang
duurt & constant blijft.
Adaptieve functie:
o voorkomt “overspoeling”
o hersenen richten zich op verandering.
Uitzondering: pijn → geen adaptatie (overlevingsfunctie).
3) Drempels
a. Absolute drempel
Minimale hoeveelheid fysische energie om sensatie uit te lokken.
Verschilt per persoon; variabel.
b. Verschildrempel / Juiste Waarneembaar Verschil (JWV)
Kleinste verschil tussen 2 stimuli dat je opmerkt.
c. Wet van Weber
JWV is proportioneel aan intensiteit van stimulus.
5.2 Aanvulling: Signaaldetectietheorie