Filosofie en economie
Sofist: iemand die kennis verkoopt voor geld, een consultant van vroeger. Kritiek
van filosofen: je moet je kennis delen zonder er een prijs op te plakken. Volgens
Plato is de sofist een handelaar die het product niet echt kent, hij verkoopt
slechts een opinie. Hij is niet de bedenker (auteur) maar een verkoper. Willen
tegelijkertijd erkenning en betaling => die 2 gaan niet samen (erkenning hoort
bij de giftlogica, terwijl betaling hoort bij marktruil). ‘Echte’ filosofen weigeren
geld als betaling voor hun inzichten, want een prijs plakken op kennis is intrinsiek
problematisch: waarheid is onbetaalbaar. Door de sofisten staat het begrip
‘waarheid’ onder druk. Er is ook een transformatie van educatie: toegang tot
kennis wordt afhankelijk van rijkdom en de relatie tussen leerling en meester
verandert in een relatie van werkgever en werknemer.
Oikonomika <-> chrematistiek: oikonomika is de goede vorm van economie en
chrematistiek de slechte vorm, de kunst van het verwerven van geld als een doel
op zich, is onnatuurlijk. Voor Oikonomia: Productie en ruil behoren tot het domein
van de ‘oikos’ (privésfeer), o.l.v. het hoofd van de familie. Daar is deze activiteit
perfect eervol, maar de telos (het doel) van de oikos is de polis de activiteit
van de economie is ondergeschikt aan de politiek. Wat is er nu zo speciaal aan
het deelnemen aan de politieke activiteit in de polis? Die is het doel op zich, je
doet dit omdat je dan als mens floreert, excelleert en echt mens word; het
economische leven staat helemaal ten dienste daarvan.
Praxis: activiteit die een doel in zich heeft. Bijvoorbeeld denken, het leiden van
een goed leven.
Poiesis: scheiding tussen de activiteit en extern doel. Bijvoorbeeld ambacht: een
schilder die een schilderij maakt
Geld: is gevaarlijk want je kan het niet consumeren; heeft enkel een ruilwaarde
en geen gebruikswaarde; maar precies daarom kan het gemakkelijk een doel op
zich beginnen worden; wanneer geld een doel op zich vormt krijg je een
dynamiek van vermogensvorming en dat wordt in de hele economische
geschiedenis van de filosofie gezien als iets problematisch, staat geen limiet op
accumuleren van geld. We verliezen als het ware de controle daarover; als dat
gebeurt is de natuurlijke orde binnen de polis bedreigd.
Corrumpering: een goed behandelen volgens een lagere wijze van waardering
dan gepast is
Aristoteles: zoekt geen wetenschappelijke bewijzen maar probeert de essentie
van dingen te bepalen, biologie<fysica<metafysica (wetten van het zijn)
Theorie van de oorzaken: materiële oorzaak: de materie, het brons van een
standbeeld, de aard van het materie verklaart bepaalde fenomenen. Formele
oorzaak: de vorm, de vorm van het standbeeld. Efficiënte oorzaak: de kracht die
inwerkt op iets anders, de beeldhouwer heeft het beeld gehouwen. Doeloorzaak:
alles streeft vanuit zichzelf een doel na, de beeldhouwer heeft als doel het beeld
te maken, een eikel heeft als doel een eikenboom te worden. Wat is typerend
voor de mens: de mens heeft het vermogen tot logos, betekent dat de mens
redelijk kan nadenken en kan spreken. De mens heeft dus als doel gekregen om
, deze logos zo veel mogelijk te ontwikkelen en daardoor word je een volmaakter
mens.
Teleologisch verklaringsmodel (Aristoteles): verklaren vanuit het doel: doel van
de mens is om intelligentie te realiseren, hiervoor hebben ze handen gekregen.
Ze hebben niet eerst handen gekregen en hiermee intelligent geworden. Alles
heeft een natuurlijke plaats: een steen wil op de grond liggen, rook wilt stijgen.
Alles heeft een reden. Contrast met moderne wetenschapsopvatting: wij willen
alles manipuleren en de praktische toepassingen van inzichten leren kennen.
Aristoteles: je doet wetenschap omdat inzicht in de werkelijkheid je een beter
mens maakt, dit is geluk. Modern: hoe? Premodern: waarom?
Onbewogen beweger (Aristoteles): Alles streeft een inherent doel na en die
doelen zijn onderling verbonden. De keten van doelen kan niet oneindig ver
doorgaan; wat is dan het einddoel, waar streeft alles naar? Dat eindpunt dat is
God. Wat is God? God is de onbewogen beweger, God zorgt ervoor dat alles zijn
doel nastreeft, maar God is zelf niet in beweging gezet door iets anders, dus zelf
is hij onbewogen.
Albert Camus: mens is als Sisyphus, we streven doelen na maar niets garandeert
dat we die doelen zullen halen (cfr. Chrematistiek). We moeten ons geluk vinden
in het streven naar het doel want er bestaat een kans dat we het niet zullen
bereiken. Voor Camus is de werkelijkheid absurd, die werkelijkheid vanuit zichzelf
heeft geen enkele betekenis. De zinvolheid van de werkelijkheid en van het leven
is niet gegarandeerd.
Max weber: geest van het kapitalisme, wie het leven wijdt aan het verdienen van
geld kan geen geluk vinden in andere activiteiten (ascetisme). 2 soorten geluk: 1)
eudaimonia: Aristoteles, doel bereiken en gelukt zijn. 2) Hedonisme: genot en
plezier. Calvinisme: of je al dan niet succesvol zal zijn is bepaald door God.
Modernisering: rationalisering van het sociale handelen. Vroeger moest een mens
in elk domein uitblinken door bv te sporten, een ambacht te doen en intellectueel
te zijn terwijl hedendaagse mensen zich specialiseren in één domein
(rationalisering) -> 2 manieren om rationeel te handelen: 1) Waarderationaliteit:
je leven vormgeven in functie van die waarde (vegetarisme). 2) Doelrationaliteit
(cfr. Instrumentele rationaliteit): zo handelen zodat je de middelen optimaal doet
aansluiten bij je doelen: met zo weinig input zoveel mogelijk output realiseren. 3
gevolgen van rationalisering: 1) Onttovering (desacralisering) van de
werkelijkheid: bv een boom wordt een object waaruit je x m 2 hout uit kan kappen.
2) sociale/functionele differentiatie: samenleving raakt opgesplitst in
verschillende domeinen, verlies aan overkoepeling. 3) Bureaucratisering:
doelrationele manier om vorm te geven aan organisaties: geen interesse naar
wie er op de uni zit maar wel hoeveel er zitten, je bent dus een nummertje in het
systeem, we zitten in een ‘ijzeren kooi’. Reactie => mensen keren naar innerlijke,
proberen authentiek te zijn
Instrumentele rationaliteit: Hoe komt het dat specifiek het in west Europa is dat
het kapitalisme is ontstaan? Weber zegt: de doorbraak van instrumentele
rationaliteit. Zo efficiënt mogelijk uw middelen inzetten voor een doel zonder
vragen te stellen of het doel wel waardig na te streven is, kan leiden tot
IRrationaliteit, denk aan Holocaust: doel was al bepaald door Hitler, moesten
gewoon het doel zo efficiënt mogelijk nastreven.
Sofist: iemand die kennis verkoopt voor geld, een consultant van vroeger. Kritiek
van filosofen: je moet je kennis delen zonder er een prijs op te plakken. Volgens
Plato is de sofist een handelaar die het product niet echt kent, hij verkoopt
slechts een opinie. Hij is niet de bedenker (auteur) maar een verkoper. Willen
tegelijkertijd erkenning en betaling => die 2 gaan niet samen (erkenning hoort
bij de giftlogica, terwijl betaling hoort bij marktruil). ‘Echte’ filosofen weigeren
geld als betaling voor hun inzichten, want een prijs plakken op kennis is intrinsiek
problematisch: waarheid is onbetaalbaar. Door de sofisten staat het begrip
‘waarheid’ onder druk. Er is ook een transformatie van educatie: toegang tot
kennis wordt afhankelijk van rijkdom en de relatie tussen leerling en meester
verandert in een relatie van werkgever en werknemer.
Oikonomika <-> chrematistiek: oikonomika is de goede vorm van economie en
chrematistiek de slechte vorm, de kunst van het verwerven van geld als een doel
op zich, is onnatuurlijk. Voor Oikonomia: Productie en ruil behoren tot het domein
van de ‘oikos’ (privésfeer), o.l.v. het hoofd van de familie. Daar is deze activiteit
perfect eervol, maar de telos (het doel) van de oikos is de polis de activiteit
van de economie is ondergeschikt aan de politiek. Wat is er nu zo speciaal aan
het deelnemen aan de politieke activiteit in de polis? Die is het doel op zich, je
doet dit omdat je dan als mens floreert, excelleert en echt mens word; het
economische leven staat helemaal ten dienste daarvan.
Praxis: activiteit die een doel in zich heeft. Bijvoorbeeld denken, het leiden van
een goed leven.
Poiesis: scheiding tussen de activiteit en extern doel. Bijvoorbeeld ambacht: een
schilder die een schilderij maakt
Geld: is gevaarlijk want je kan het niet consumeren; heeft enkel een ruilwaarde
en geen gebruikswaarde; maar precies daarom kan het gemakkelijk een doel op
zich beginnen worden; wanneer geld een doel op zich vormt krijg je een
dynamiek van vermogensvorming en dat wordt in de hele economische
geschiedenis van de filosofie gezien als iets problematisch, staat geen limiet op
accumuleren van geld. We verliezen als het ware de controle daarover; als dat
gebeurt is de natuurlijke orde binnen de polis bedreigd.
Corrumpering: een goed behandelen volgens een lagere wijze van waardering
dan gepast is
Aristoteles: zoekt geen wetenschappelijke bewijzen maar probeert de essentie
van dingen te bepalen, biologie<fysica<metafysica (wetten van het zijn)
Theorie van de oorzaken: materiële oorzaak: de materie, het brons van een
standbeeld, de aard van het materie verklaart bepaalde fenomenen. Formele
oorzaak: de vorm, de vorm van het standbeeld. Efficiënte oorzaak: de kracht die
inwerkt op iets anders, de beeldhouwer heeft het beeld gehouwen. Doeloorzaak:
alles streeft vanuit zichzelf een doel na, de beeldhouwer heeft als doel het beeld
te maken, een eikel heeft als doel een eikenboom te worden. Wat is typerend
voor de mens: de mens heeft het vermogen tot logos, betekent dat de mens
redelijk kan nadenken en kan spreken. De mens heeft dus als doel gekregen om
, deze logos zo veel mogelijk te ontwikkelen en daardoor word je een volmaakter
mens.
Teleologisch verklaringsmodel (Aristoteles): verklaren vanuit het doel: doel van
de mens is om intelligentie te realiseren, hiervoor hebben ze handen gekregen.
Ze hebben niet eerst handen gekregen en hiermee intelligent geworden. Alles
heeft een natuurlijke plaats: een steen wil op de grond liggen, rook wilt stijgen.
Alles heeft een reden. Contrast met moderne wetenschapsopvatting: wij willen
alles manipuleren en de praktische toepassingen van inzichten leren kennen.
Aristoteles: je doet wetenschap omdat inzicht in de werkelijkheid je een beter
mens maakt, dit is geluk. Modern: hoe? Premodern: waarom?
Onbewogen beweger (Aristoteles): Alles streeft een inherent doel na en die
doelen zijn onderling verbonden. De keten van doelen kan niet oneindig ver
doorgaan; wat is dan het einddoel, waar streeft alles naar? Dat eindpunt dat is
God. Wat is God? God is de onbewogen beweger, God zorgt ervoor dat alles zijn
doel nastreeft, maar God is zelf niet in beweging gezet door iets anders, dus zelf
is hij onbewogen.
Albert Camus: mens is als Sisyphus, we streven doelen na maar niets garandeert
dat we die doelen zullen halen (cfr. Chrematistiek). We moeten ons geluk vinden
in het streven naar het doel want er bestaat een kans dat we het niet zullen
bereiken. Voor Camus is de werkelijkheid absurd, die werkelijkheid vanuit zichzelf
heeft geen enkele betekenis. De zinvolheid van de werkelijkheid en van het leven
is niet gegarandeerd.
Max weber: geest van het kapitalisme, wie het leven wijdt aan het verdienen van
geld kan geen geluk vinden in andere activiteiten (ascetisme). 2 soorten geluk: 1)
eudaimonia: Aristoteles, doel bereiken en gelukt zijn. 2) Hedonisme: genot en
plezier. Calvinisme: of je al dan niet succesvol zal zijn is bepaald door God.
Modernisering: rationalisering van het sociale handelen. Vroeger moest een mens
in elk domein uitblinken door bv te sporten, een ambacht te doen en intellectueel
te zijn terwijl hedendaagse mensen zich specialiseren in één domein
(rationalisering) -> 2 manieren om rationeel te handelen: 1) Waarderationaliteit:
je leven vormgeven in functie van die waarde (vegetarisme). 2) Doelrationaliteit
(cfr. Instrumentele rationaliteit): zo handelen zodat je de middelen optimaal doet
aansluiten bij je doelen: met zo weinig input zoveel mogelijk output realiseren. 3
gevolgen van rationalisering: 1) Onttovering (desacralisering) van de
werkelijkheid: bv een boom wordt een object waaruit je x m 2 hout uit kan kappen.
2) sociale/functionele differentiatie: samenleving raakt opgesplitst in
verschillende domeinen, verlies aan overkoepeling. 3) Bureaucratisering:
doelrationele manier om vorm te geven aan organisaties: geen interesse naar
wie er op de uni zit maar wel hoeveel er zitten, je bent dus een nummertje in het
systeem, we zitten in een ‘ijzeren kooi’. Reactie => mensen keren naar innerlijke,
proberen authentiek te zijn
Instrumentele rationaliteit: Hoe komt het dat specifiek het in west Europa is dat
het kapitalisme is ontstaan? Weber zegt: de doorbraak van instrumentele
rationaliteit. Zo efficiënt mogelijk uw middelen inzetten voor een doel zonder
vragen te stellen of het doel wel waardig na te streven is, kan leiden tot
IRrationaliteit, denk aan Holocaust: doel was al bepaald door Hitler, moesten
gewoon het doel zo efficiënt mogelijk nastreven.