Thema 1.1.1: Ecosystemen
1. Van cel tot ecosysteem
Cel → weefsel → orgaan → stelsel → organisme → populatie →
levensgemeenschap → ecosystemen
2. Definitie: ‘populatie’
Organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en
waar interactie tussen de individuelen mogelijk is.
Een kolonie mieren in de bodem
Alle eikenbomen in een bosgebied
Alle zalmen in een rivier
3. Definitie: ‘levensgemeenschap
De verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of
indirect beïnvloeden.
Wormen, mieren, schimmels, bacteriën en kevers in de bodem
Eikenbomen, konijnen, vogels, paddenstoelen en insecten in een
bosgebied
Vissen, waterplanten, kikkers, insectenlarven en algen in een rivier
indirect
• Gras → konijnen → wolven
direct direct
4. Definitie: ‘ecosysteem
Alle relaties tussen de organismen van een levensgemeenschap en alle
invloeden van abiotische factoren op deze organismen.
, De vijver
1) Onderwaterplanten en vissen
→ voedselrelatie
2) Zonlicht en algen
→ fotosynthese
3) Bacteriën/schimmels en afval van planten & dieren
→ mineralen voor planten
Het bos
1) Bomen
→ schaduw en zuurstof
2) Vogels
→ nesten
3) Insecten
→ bestuiving van bloemen
4) Schimmels
→ voedingsstoffen voor de bodem
5. Definitie: ‘biotische factoren’
Alle levende factoren
Voedsel – planten vormen voedsel voor herbivoren (bv. gras voor
koeien)
Bestuiving – bijen helpen bloemen zich voort te planten door
stuifmeel te verplaatsen
Concurrentie – dieren of planten strijden om voedsel, licht of ruimte
(bv. bomen die hun takken elkaars zonlicht blokkeren)
Nestgelegenheid – bomen bieden vogels plekken om nesten te
bouwen