Visueel systeem
I. Anatomie van het oog
II. Belangrijke delen
Cornea (hoornvlies): grootste breking
Lens:
brandpunt voor/na vallen afhankelijk van D
accommodatie van de lens
Retina: transductie gebeurt hier
III. Retina
A) Opbouw
II. Lagen: Verticaal en horizontaal pad
Verticaal pad( begint bij invalling):
Ganglion cel laag
Inner plexiform laag
Inner nucleair laag
Outer plexiform laag
Outer nucleair laag
Laag van fotoreceptoren
gepigmenteerd epitheel
III. Fotoreceptoren
1. Fototransductie
II. Hoe in elkaar
Welke receptoren:
Staafjes
Kegeltjes
Hebt ook buitensegment: membraanzakje met fotopigment
Fotopigment: opsine + chromofoor (retinal)
III. Activatie fotoreceptoren:
o In het donker: depolarisatie van de cel doordat cGMP bindt
aan Na-kanaal
o In het licht: activatie van rhodopsine, wat uiteindelijk leidt tot
de afbraak van cGMP dus hyperpolarisatie van de cel
IV. Spectrale gevoeligheid
a. receptoren
Staafjes: meer fotopigment -> hogere gevoeligheid (visueel
spectrum: 500nm)
Kegels: lagere gevoeligheid maar door 3 soorten wel
verschillen in spectra van gevoeligheid
, - Rode of L kegels -> 560nm = lange golflengte
- Groene of M kegels -> 530 nm = middelmatige golflengte
- Blauwe of S kegels -> 430nm =korte golflengte
II. Duplex retina
Retina 1 voor visie bij hogere luminantie = fotopische belichting,
overdag:
Via kegels ( staafjes zijn uitgeschakeld door retinale
uitschakelingen)
Tussenin de 2 = mesopische belichting, schemerig:
Beide receptoren dragen bij
Retina 2 voor visie bij lage luminantie = scotopische belichting, ’s
nachts:
Via staafjes (kegels uitgeschakeld vanwege hogere drempel
waardoor er geen kleurzicht is)
Staafjes parasiteren op het retinale netwerk van kegels
= voorbeeld verbreding van dynamisch bereik door de verschillen
in drempel
III. Regionale verschillen
a. Verschil in distributie:
Perifere retina: veel receptoren (kegels -> ook nog beetje rond
fovea) -> 1 ganglioncel
Foveale retina: weinig receptoren (staafjes) -> 1 ganglioncel
Blinde vlek: geen fotoreceptoren -> ganglioncellen gaan daar
via axonen contact maken met de oogzenuw, dus alle vezels
van ganglioncellen komen daar samen.
II. Mozaïek kegels:
o Blauwe kegels niet in fovea = blauw scotoma
o Veel variatie in aantal kegels bij mensen
o Normaal kleurenzicht: trichromaat (3 typen kegeltjes)
o Genetische wijzingen:
Monochromaat: 1 kegelsoort
Dichromaten 2 kegelsoorten
protanopie (rode)
deutanopie (groen)
trinopie (blauw)
Anormale triochromaten (andere spectrale gevoeligheid)
Protanomalie: shift in absorptie van L kegels
(verminderde gevoeligheid voor rood licht)
Deuteranomalie: shift in absorptie van M kegels
(verminderde gevoeligheid voor groen licht)
Tritanomalie: shift in absorptie van S kegels
(verminderde gevoeligheid voor blauw licht)
Sommige tetrachromaten (extra rood-oranje-heel receptor)
Er bestaat cerebrale achromayopsia: kleurenblindheid tgv
letsel in de hersenshors
, III. Acuïteit:
De hoogste acuïteit (scherpte) ligt t.h.v. de fovea (macula) door:
- Denser pigment
- Afwezigheid bloedvaten
- Hoge densiteit receptoren en een klein buitensegment
- Putje( foveola): licht kan rechtstreeks op fotoreceptoren
vallen
- Meeste input naar optische zenuw komt vanuit de fovea
- Omwille van fovea: zeer nauwkeurige controle van
oogbewegingen noodzakelijk
IV. Blinde vlek
Zijn ins er niet van bewust
Ligt in het binoculair visueel veld
Perceptual filling in: hersenen gebruiken info van de omgeving van de
blinde vlek (kleur, textuur, patronen) om missende info op te vullen
V. Adaptatie
a. Lichtsterkte
Grote maar trage fluctantie
Oog moet zich aanpassen voor veranderingen in lichtsterkte
met factor 100 000 000
klein dynamisch bereik van AP neuronen
Klein dynamisch bereik van
membraanpotentiaalveranderingen van fotoreceptoren
Opl: licht- en donkeradaptatie
II. Donker adaptatie
Doel: oog gevoeliger maken voor licht
Double branching: tgv overgang van kegels naar staafjes
Is een traag proces
III. Licht adaptatie
Overgang van een donkere omgeving naar lichtere
Doel: oog minder gevoelig maken voor licht
Veel sneller
Contrast gevoeligheid die niet optimaal is
S-curve:
Donker -> licht: stijgen (hyperpolariseren) maar na een tijdje
terug vallen naar een bepaalde membraanpotentiaal =
rustpotentiaal van deze lichtsterkte.
Licht -> donker: dalen (depolariseren) maar na een tijdje gaat
deze omhoog gaan naar een bepaalde membraanpotentiaal =
rustpotentiaal van deze lichtsterkte.
Er wordt dus nog genoeg range overgehouden zodat de
fotoreceptor zowel kan hyperpolariseren als depolariseren.
I. Anatomie van het oog
II. Belangrijke delen
Cornea (hoornvlies): grootste breking
Lens:
brandpunt voor/na vallen afhankelijk van D
accommodatie van de lens
Retina: transductie gebeurt hier
III. Retina
A) Opbouw
II. Lagen: Verticaal en horizontaal pad
Verticaal pad( begint bij invalling):
Ganglion cel laag
Inner plexiform laag
Inner nucleair laag
Outer plexiform laag
Outer nucleair laag
Laag van fotoreceptoren
gepigmenteerd epitheel
III. Fotoreceptoren
1. Fototransductie
II. Hoe in elkaar
Welke receptoren:
Staafjes
Kegeltjes
Hebt ook buitensegment: membraanzakje met fotopigment
Fotopigment: opsine + chromofoor (retinal)
III. Activatie fotoreceptoren:
o In het donker: depolarisatie van de cel doordat cGMP bindt
aan Na-kanaal
o In het licht: activatie van rhodopsine, wat uiteindelijk leidt tot
de afbraak van cGMP dus hyperpolarisatie van de cel
IV. Spectrale gevoeligheid
a. receptoren
Staafjes: meer fotopigment -> hogere gevoeligheid (visueel
spectrum: 500nm)
Kegels: lagere gevoeligheid maar door 3 soorten wel
verschillen in spectra van gevoeligheid
, - Rode of L kegels -> 560nm = lange golflengte
- Groene of M kegels -> 530 nm = middelmatige golflengte
- Blauwe of S kegels -> 430nm =korte golflengte
II. Duplex retina
Retina 1 voor visie bij hogere luminantie = fotopische belichting,
overdag:
Via kegels ( staafjes zijn uitgeschakeld door retinale
uitschakelingen)
Tussenin de 2 = mesopische belichting, schemerig:
Beide receptoren dragen bij
Retina 2 voor visie bij lage luminantie = scotopische belichting, ’s
nachts:
Via staafjes (kegels uitgeschakeld vanwege hogere drempel
waardoor er geen kleurzicht is)
Staafjes parasiteren op het retinale netwerk van kegels
= voorbeeld verbreding van dynamisch bereik door de verschillen
in drempel
III. Regionale verschillen
a. Verschil in distributie:
Perifere retina: veel receptoren (kegels -> ook nog beetje rond
fovea) -> 1 ganglioncel
Foveale retina: weinig receptoren (staafjes) -> 1 ganglioncel
Blinde vlek: geen fotoreceptoren -> ganglioncellen gaan daar
via axonen contact maken met de oogzenuw, dus alle vezels
van ganglioncellen komen daar samen.
II. Mozaïek kegels:
o Blauwe kegels niet in fovea = blauw scotoma
o Veel variatie in aantal kegels bij mensen
o Normaal kleurenzicht: trichromaat (3 typen kegeltjes)
o Genetische wijzingen:
Monochromaat: 1 kegelsoort
Dichromaten 2 kegelsoorten
protanopie (rode)
deutanopie (groen)
trinopie (blauw)
Anormale triochromaten (andere spectrale gevoeligheid)
Protanomalie: shift in absorptie van L kegels
(verminderde gevoeligheid voor rood licht)
Deuteranomalie: shift in absorptie van M kegels
(verminderde gevoeligheid voor groen licht)
Tritanomalie: shift in absorptie van S kegels
(verminderde gevoeligheid voor blauw licht)
Sommige tetrachromaten (extra rood-oranje-heel receptor)
Er bestaat cerebrale achromayopsia: kleurenblindheid tgv
letsel in de hersenshors
, III. Acuïteit:
De hoogste acuïteit (scherpte) ligt t.h.v. de fovea (macula) door:
- Denser pigment
- Afwezigheid bloedvaten
- Hoge densiteit receptoren en een klein buitensegment
- Putje( foveola): licht kan rechtstreeks op fotoreceptoren
vallen
- Meeste input naar optische zenuw komt vanuit de fovea
- Omwille van fovea: zeer nauwkeurige controle van
oogbewegingen noodzakelijk
IV. Blinde vlek
Zijn ins er niet van bewust
Ligt in het binoculair visueel veld
Perceptual filling in: hersenen gebruiken info van de omgeving van de
blinde vlek (kleur, textuur, patronen) om missende info op te vullen
V. Adaptatie
a. Lichtsterkte
Grote maar trage fluctantie
Oog moet zich aanpassen voor veranderingen in lichtsterkte
met factor 100 000 000
klein dynamisch bereik van AP neuronen
Klein dynamisch bereik van
membraanpotentiaalveranderingen van fotoreceptoren
Opl: licht- en donkeradaptatie
II. Donker adaptatie
Doel: oog gevoeliger maken voor licht
Double branching: tgv overgang van kegels naar staafjes
Is een traag proces
III. Licht adaptatie
Overgang van een donkere omgeving naar lichtere
Doel: oog minder gevoelig maken voor licht
Veel sneller
Contrast gevoeligheid die niet optimaal is
S-curve:
Donker -> licht: stijgen (hyperpolariseren) maar na een tijdje
terug vallen naar een bepaalde membraanpotentiaal =
rustpotentiaal van deze lichtsterkte.
Licht -> donker: dalen (depolariseren) maar na een tijdje gaat
deze omhoog gaan naar een bepaalde membraanpotentiaal =
rustpotentiaal van deze lichtsterkte.
Er wordt dus nog genoeg range overgehouden zodat de
fotoreceptor zowel kan hyperpolariseren als depolariseren.