Aandachtsblindheid: het niet opmerken van dingen in je omgeving omdat je
aandacht ergens anders op gericht is.
Kritisch denken = niet eenvoudig & heeft niets/weinig te maken met
intelligentie
1. Waarom is kritisch denken zo belangrijk?
Leven nu: dynamische mondiale kenniseconomie
Verschuiving: productie-economie → innovatie-economie (ontwikkeling en
circulatie van kennis en innovatie) → professionals en nieuwe technologieën
nodig
2. Wat verstaan we onder kritisch denken?
Kritische vaardigheden:
Betrouwbare informatie zoeken
Bronnen interpreteren en analyseren
Redeneren en reflecteren voordat je een standpunt inneemt of beslist hoe te
handelen
Verklaren waarop je standpunt of handeling gebaseerd is
Onderscheid maken tussen waarschijnlijke en minderwaarschijnlijke
beweringen
Drogredenen herkennen en vermijden
Kritische houding:
Een open geest hebben
Nieuwsgierig en onderzoekend zijn
De juiste vragen stellen
Jezelf in vraag stellen en twijfelen
Verschillende alternatieven afwegen
Voorzichtig zijn bij het trekken van conclusies
Bereid zijn om je standpunt aan te passen
Eerlijk en open zijn
Trainen
Onderzoeksvaardigheden I
,3. Bedreigingen voor ons kritisch
denkvermogen
3.1. Misleid door ons eigen brein
3.1.1. Type 1 – denken & type 2 – denken
Type 1 – denken: snel, intuïtief en onbewust denken
Snel handelen
Meerdere dingen tegelijk doen
Type 2 – denken: traag, expliciet en bewust denken
Beredeneerd verloop
Toepassen regels en strategieën
Kost meer inspanning
Kritisch denken
→ is het leren onderdrukken van snel denken (type1 ) om meer bewust te
denken (type 2)
3.1.2. Kunnen we ons brein wel vertrouwen?
Ons brein maakt onbewust fouten, ze filtert informatie, vult deze aan een maakt
er hapklare herkenbare stukken van → kan slechte gevolgen hebben!
Interpreteren = het proces informatie die je opneemt en verwerkt op basis
van je persoonlijk referentiekader, ervaringen en perspectief. Het resulteert in
een subjectieve waarheid die voor iedereen anders kan zijn.
Beïnvloedende factoren die een rol spelen:
Gevoelens: Je stemming kleurt je reacties.
Geheugen en ervaringen: Eerdere ervaringen beïnvloeden je
waakzaamheid of houding.
Verwachtingen: Positieve of negatieve verwachtingen sturen je
interpretatie.
Contrastwerking: Dingen vallen op door hun contrast met de omgeving.
Projectie: Eigen emoties toeschrijven aan anderen.
Vooroordelen: Oordelen op basis van irrationele of emotionele aannames.
Affectieve verbondenheid: Emoties kleuren je waarneming, bijvoorbeeld
bij ouders.
Eigen waarden en normen: Opvoeding en cultuur bepalen hoe je situaties
beoordeelt.
Onderzoeksvaardigheden I
,3.1.3. Confirmation bias of tunnelvisie
Ontstaat wanneer het brein vooral aandacht heeft voor informatie die reeds
bestaande meningen of keuzes bevestigd en het tegenbewijs negeert. Dit kost
je minder mentale energie, je brein zoekt de weg met het minst weerstand.
→ dit leidt tot het negeren van relevante gegevens en beperkt de kijk op een
situatie/probleem.
Oplossingen voor confirmation bias → activeer type 2 - denken:
1. Oordeel niet te snel en erken dat je brein feilbaar is.
2. Zoek actief tegenbewijs en beperk je niet tot bevestigende informatie.
3. Benader situaties vanuit verschillende perspectieven en begrijp de
context.
Internetgiganten (sociale media)
→ filterbubbels = ze tonen enkel wat voor jou interessant is
3.1.4. Groepsdruk
We hebben van nature de neiging om overal bij te horen, het kan leiden tot
irrationele beslissingen met gevaarlijke gevolgen
3.2. Misleid door anderen
3.2.1. Filterbubbel
Ontstaat door algoritmes die gepersonaliseerde content tonen op basis van je
online gedrag en interesses. Websites, sociale media en zoekmachines passen
zich aan, aan je profiel.
Hierdoor is er een beperking van de diversiteit aan informatie die je ontvangt,
afwijkende meningen worden weggefilterd. Je krijgt het gevoel dat jouw mening
de norm en de waarheid is omdat andere invalshoeken en perspectieven blijven
onzichtbaar.
3.2.2. Framing
= communicatiestrategie, je aandacht wordt bewust gevestigd op enkele
kenmerken terwijl je de rest negeert.
Onderzoeksvaardigheden I
, Framing: sociale media
Je leven op sociale media veel beter laten lijken
Framing: reclame
Mensen met een bepaalde overtuiging gebruiken vaak framing om de
publieke opinie te beïnvloeden → overtuigen van hun gelijk ze
verspreiden daarom misleidende informatie
→ ontstaan van propaganda en activisme
3.2.3. Brand journalism en clickbait
Door de opkomst van digitale media gebruiken bedrijven gesponsorde artikelen
(brand journalism) en sensationele titels (clickbait) om inkomsten te genereren.
3.2.4. Slordige journalistiek
Nieuws moet snel verspreid worden, hierdoor worden bronnen niet gedubbeld
checkt. De verspreiding van verkeerde informatie gaat snel.
Journalisten interpreteren info verkeerd of stellen het sensationeler voor dan in
werkelijkheid.
3.2.5. Complottheorieën en pseudowetenschappen
Complottheorieën: alternatieve, foutieve verklaring voor een gebeurtenis,
soms zo absurd dat het geloofwaardig is.
- Complottheoretici: verwerpt de officiële versie van de feiten
- Complot denken: soort identiteitsprobleem, voelen zich heldhaftig wnr
ze anderen waarschuwen voor het complot
Pseudowetenschappen : stelsels van opvattingen, theorieën en ideeën
waarvan de aanhangers beweren dat ze wetenschappelijk zijn, zonder enig
wetenschappelijk bewijs.
Onderzoeksvaardigheden I
,4. Hoe kan je zelf kritisch leren denken?
4.1. Kritisch omgaan met bronnen
4.1.1. Verschillende soorten bronnen
Er zijn 3 soorten schriftelijke bronnen:
1. Populaire literatuur (kranten, populaire tijdschriften)
2. Vakliteratuur (vaktijdschriften, websites)
3. Wetenschappelijke literatuur
Primaire bronnen: rechtstreeks betrokken
bv. verslag van een experiment
Secundaire bronnen: interpretatie van primaire bronnen, niet rechtstreeks
betrokken en later geproduceerd
bv. krantenartikel die verwijst naar een onderzoek
4.1.2. Kritische analyse van
beeldmateriaal
Beelden: Krachtig middel om opinie te
beïnvloeden
Beeldmanipulatie: fake news verspreiden
Soorten beeldmanipulatie:
1. Foto’s of video’s in een andere context plaatsen
2. Foto’s bewerken
3. Video’s manipuleren via montage, uitdragen van een andere boodschap
4. Deepfake-technologie
Beeldmanipulatie ontdekken:
Zoek naar gelijkaardige foto’s
→ gebruik hiervoor tools zoals Google Image Search of TinEye
Controleer metadata
→ bevat gegevens zoals de camera, opnamedatum, tijd en plaats.
→ als het niet overeenkomt met het gepresenteerde verhaal → teken van
manipulatie
Identificeer fouten in de foto
→ Onscherpte: vaak gebruikt om bewerkingsfouten te maskeren.
→ Verschil in scherpte of beeldkwaliteit van delen.
→ Verschil in belichting: Let op inconsistenties in schaduwen of lichtval.
→ Gedupliceerde stukken: onderdelen herhaald.
Onderzoeksvaardigheden I
, Gebruik hulpprogramma’s
→ Photoshop: Verhoog het contrast of controleer metadata om manipulatie te
detecteren.
→ Forensically: Speel met instellingen om verborgen Photoshop-fouten te
vinden.
→ InVID: Detecteer onzichtbare sporen van fotobewerking.
4.1.3. Feiten en meningen onderscheiden
FEIT MENING
Objectief Subjectief
Geverifieerd door experten Gebaseerd op emoties, persoonlijke
overtuigingen en of vooroordelen
Bewezen, wordt door andere bronnen Niet bewezen, vatbaar voor
bevestigd, kan je controleren interpretatie, bevooroordeeld
Versterkt je argumentatie Verzwakt je argumentatie
Geschikt om te gebruiken in Niet geschikt om te gebruiken in
wetenschappelijke papers, bachelor wetenschappelijke papers, bachelor
proeven proeven
vb. mensen van 60 jaar of ouder vb.
hebben een verhoogd risico op een
ernstig COVID-19 beloop.
4.1.4. De CRAAP-test
Onderzoek de kwaliteit van een website aan de hand van 5 criteria:
1) Currency of actualiteit
Hoe recent is de informatie?
Wanneer is de bron voor het laatst bijgewerkt?
Is de informatie actueel genoeg voor je onderwerp?
2) Relevance of relevatie
Is de informatie relevant voor je onderwerp?
Beantwoord het je vragen en past het bij je doelpubliek?
Is het niet de simpel of complex?
3) Authority of autoriteit
Wie is de auteur en heeft die expertise?
Wie financiert de website? (onafhankelijk of gesponsord)
Staat de uitgever vermeld, wat zegt de URL?
4) Accuracy of accuraatheid
Is de informatie ondersteund door bewijsmateriaal?
Wordt de informatie gecontroleerd en gebruikt door anderen?
Is de toon neutraal, zonder vooringenomenheid of emotie?
Zijn er spellings- , grammatica- of opmaakfouten
5) Purpose of bedoeling
Wat is het doel van de bron?
Onderzoeksvaardigheden I