JURIDISCHE VAARDIGHEDEN II
DEEL II RECHTSBRONNEN
1. Wat is rechtspraak?
= Het toepassen van de juiste wetgeving op een specifiek geval door de rechter
● Vaststellen van de feiten
● Vaststellen van de toepasselijke materiële wetgeving
● Het toepassen van deze wetgeving op de feiten = recht spreken
OM TOE TE PASSEN moet wetgeving vaak worden GEÏNTERPRETEERD
= de rechter vormt het recht door interpretatie
● Want probleem: wetgeving is in veel gevallen onduidelijk of zelfs onvolledig
● Het is dan aan de rechter om deze onduidelijke of onvolledige wet te interpreteren / te lezen /
en soms zelf “in te vullen” ~ te “vormen”
(cf. kritiek van activistische rechters)
Beginselen van behoorlijk rechtsbeding
1. Verbod op eigenrichting: je mag het recht niet in eigen handen nemen (vroeger oog om
oog, tand om tand, nu mag dit niet meer)
2. Toegang tot de rechter: de samenleving mag het je niet te moeilijk maken om naar de
rechter te gaan.
3. Rechtsweigering
4. Recht spreken binnen een redelijke termijn
5. Onafhankelijkheid van de rechter
6. Motivering van de uitspraak: op basis van de primaire bron (= de wet).
Openbaarheid van de terechtzitting
- Interne openbaarheid: alle stukken die de rechter in rekening neemt, moeten tijdig bekend zijn
aan alle in het geding aanwezige partijen.
- Externe openbaarheid: elk vonnis en arrest wordt in het openbaar uitgesproken
Onpartijdigheid van de rechter:
- Objectieve (of functionele) onpartijdigheid: rechter mag niet eerder al kennis genomen van de
zaak in een andere hoedanigheid.
- Subjectieve (of persoonlijke) onpartijdigheid: gedrag en uitspraken van de rechter. Bv.
aanwezigheid onderzoeksrechter op een spaghetti benefiet voor de slachtoffers van Dutroux
Veel (alle?) rechtsregels moeten worden geïnterpreteerd = betekenis en de draagwijdte van een regel
verklaren. Dit gebeurt concreet door de rechter aan wie een geschil wordt voorgelegd (“bij wie een
geschil aanhangig wordt gemaakt”).
Verschillende interpretatietechnieken die in elkaar kunnen overvloeien of met elkaar kunnen worden
gecombineerd.
● Hoofdzakelijk zeven grote interpretatietechnieken:
● Exegetische interpretatie
● Systematische interpretatie
● Wets- en rechtshistorische interpretatie
● Teleologische interpretatie
● Sociologische interpretatie
● Analogische interpretatie
● Protectionistische interpretatie
, DEEL III. HET BELGISCHE RECHTSSYSTEEM
1. De gerechtelijke organisatie
De rechterlijke macht (art. 144 + 145 Gw) = burgerlijke rechters
● Rechtbanken: waakhond uitvoerende + wetgevende macht
● Hoven van Beroep: waakhond uitv. + wetg. macht
● Hof van Cassatie: waakhond RB en Hoven (art. 147 Gw.)
Het Grondwettelijk Hof (art. 142 Gw.)
● Waakhond wetgevende macht
De administratieve rechtscolleges (art. 146 Gw.) = administratieve rechters
● Raad van State: waakhond uitvoerende macht (art. 160 Gw.)
● Andere administratieve rechtscolleges (cf. art 14 §1 RvS-Wet)
2. De rechterlijke macht
Waakhond van de uitvoerende + wetgevende macht
Scheiding der machten is belangrijkste tussen uitvoerende en rechterlijke macht (meer dan tussen
uitvoerende en wetgevende macht)
Belang van onafhankelijke en onpartijdige rechters
● Niet verkozen door het volk
● Onafzetbaar in tijd en ruimte
● Bij wet bezoldiging geregeld
● Onverenigbaarheden met andere mandaten
● Onmogelijkheid om rechters persoonlijk te dagvaarden voor fouten begaan in hun
rechtsprekende functie (rechter is orgaan van de Belgische Staat; deze wordt in rechte
gedaagd – bv familie Julie Van Espen voor fouten gemaakt door de strafuitvoeringsrechtbank
HvB Antwerpen)
Beslissingen in enige aanleg
● wanneer de vordering onder een financiële
drempel blijft waardoor er geen mogelijkheid
bestaat om tegen de rechterlijke uitspraak hoger
beroep in te stellen (enkel cass).
Gewone rechtsmiddelen
● Verzet: opnieuw eerste aanleg (na veroordeling
bij verstek)
● Hoger beroep: tweede aanleg (geen recht of
ARB)
Beslissingen in laatste aanleg
Buitengewone rechtsmiddelen
● voorziening in cassatie
● Herziening van het gewijsde
Gezag van de gewijsde: weerlegbaar vermoeden van waarheid - rechtsmiddelen
Kracht van de gewijsde: onweerlegbaar vermoeden van waarheid - als rechtsmiddelen niet of
laattijdig zijn ingesteld.
DEEL II RECHTSBRONNEN
1. Wat is rechtspraak?
= Het toepassen van de juiste wetgeving op een specifiek geval door de rechter
● Vaststellen van de feiten
● Vaststellen van de toepasselijke materiële wetgeving
● Het toepassen van deze wetgeving op de feiten = recht spreken
OM TOE TE PASSEN moet wetgeving vaak worden GEÏNTERPRETEERD
= de rechter vormt het recht door interpretatie
● Want probleem: wetgeving is in veel gevallen onduidelijk of zelfs onvolledig
● Het is dan aan de rechter om deze onduidelijke of onvolledige wet te interpreteren / te lezen /
en soms zelf “in te vullen” ~ te “vormen”
(cf. kritiek van activistische rechters)
Beginselen van behoorlijk rechtsbeding
1. Verbod op eigenrichting: je mag het recht niet in eigen handen nemen (vroeger oog om
oog, tand om tand, nu mag dit niet meer)
2. Toegang tot de rechter: de samenleving mag het je niet te moeilijk maken om naar de
rechter te gaan.
3. Rechtsweigering
4. Recht spreken binnen een redelijke termijn
5. Onafhankelijkheid van de rechter
6. Motivering van de uitspraak: op basis van de primaire bron (= de wet).
Openbaarheid van de terechtzitting
- Interne openbaarheid: alle stukken die de rechter in rekening neemt, moeten tijdig bekend zijn
aan alle in het geding aanwezige partijen.
- Externe openbaarheid: elk vonnis en arrest wordt in het openbaar uitgesproken
Onpartijdigheid van de rechter:
- Objectieve (of functionele) onpartijdigheid: rechter mag niet eerder al kennis genomen van de
zaak in een andere hoedanigheid.
- Subjectieve (of persoonlijke) onpartijdigheid: gedrag en uitspraken van de rechter. Bv.
aanwezigheid onderzoeksrechter op een spaghetti benefiet voor de slachtoffers van Dutroux
Veel (alle?) rechtsregels moeten worden geïnterpreteerd = betekenis en de draagwijdte van een regel
verklaren. Dit gebeurt concreet door de rechter aan wie een geschil wordt voorgelegd (“bij wie een
geschil aanhangig wordt gemaakt”).
Verschillende interpretatietechnieken die in elkaar kunnen overvloeien of met elkaar kunnen worden
gecombineerd.
● Hoofdzakelijk zeven grote interpretatietechnieken:
● Exegetische interpretatie
● Systematische interpretatie
● Wets- en rechtshistorische interpretatie
● Teleologische interpretatie
● Sociologische interpretatie
● Analogische interpretatie
● Protectionistische interpretatie
, DEEL III. HET BELGISCHE RECHTSSYSTEEM
1. De gerechtelijke organisatie
De rechterlijke macht (art. 144 + 145 Gw) = burgerlijke rechters
● Rechtbanken: waakhond uitvoerende + wetgevende macht
● Hoven van Beroep: waakhond uitv. + wetg. macht
● Hof van Cassatie: waakhond RB en Hoven (art. 147 Gw.)
Het Grondwettelijk Hof (art. 142 Gw.)
● Waakhond wetgevende macht
De administratieve rechtscolleges (art. 146 Gw.) = administratieve rechters
● Raad van State: waakhond uitvoerende macht (art. 160 Gw.)
● Andere administratieve rechtscolleges (cf. art 14 §1 RvS-Wet)
2. De rechterlijke macht
Waakhond van de uitvoerende + wetgevende macht
Scheiding der machten is belangrijkste tussen uitvoerende en rechterlijke macht (meer dan tussen
uitvoerende en wetgevende macht)
Belang van onafhankelijke en onpartijdige rechters
● Niet verkozen door het volk
● Onafzetbaar in tijd en ruimte
● Bij wet bezoldiging geregeld
● Onverenigbaarheden met andere mandaten
● Onmogelijkheid om rechters persoonlijk te dagvaarden voor fouten begaan in hun
rechtsprekende functie (rechter is orgaan van de Belgische Staat; deze wordt in rechte
gedaagd – bv familie Julie Van Espen voor fouten gemaakt door de strafuitvoeringsrechtbank
HvB Antwerpen)
Beslissingen in enige aanleg
● wanneer de vordering onder een financiële
drempel blijft waardoor er geen mogelijkheid
bestaat om tegen de rechterlijke uitspraak hoger
beroep in te stellen (enkel cass).
Gewone rechtsmiddelen
● Verzet: opnieuw eerste aanleg (na veroordeling
bij verstek)
● Hoger beroep: tweede aanleg (geen recht of
ARB)
Beslissingen in laatste aanleg
Buitengewone rechtsmiddelen
● voorziening in cassatie
● Herziening van het gewijsde
Gezag van de gewijsde: weerlegbaar vermoeden van waarheid - rechtsmiddelen
Kracht van de gewijsde: onweerlegbaar vermoeden van waarheid - als rechtsmiddelen niet of
laattijdig zijn ingesteld.