SOCIAAL WERK & SOCIALE
RECHTVAARDIGHEID
LES 1
1. VAN GUNST NAAR RECHT IN SOCIAAL WERK
1.1 VAN TEKORTKOMINGEN NAAR KRACHTEN-MOGELIJKHEDEN
1.1.1 TEKORTKOMINGEN
18e-19e eeuw:
• Medisch model: deficit-benadering
≈ sociaal werk: ‘sociale tekortkomingen’ = de onaangepastheid van een individu of een
groep van mensen aan de burgerlijke waarden en normen in onze samenleving
• Beschavingsoffensief: ‘classes laborieuses et classes dangereuses’: arbeidersklasse
– beschavingsoffensief: de juiste waarden en normen aanleren
• Rol sociaal werk: beschaving bijbrengen, bv. via de eerste kinderwetten
– Wet op het Verbod op Kinderarbeid (1889)
– Wet op de Kinderbescherming (1912)
– Wet op de Leerplicht (1914)
• sociale kwestie: vraagstuk over hoe omgaan met arbeidersklasse en ervoor zorgen dat ze
zich toch integreren in de SL
• sociale tekortkomingen: niet aangepast zijn aan wat de SL van je verwacht
1
, 1.1.2 MOGELIJKHEDEN-KRACHTEN
Na WOII:
• Ondersteunende benadering.
Startpunt = mogelijkheden van mensen (wat kunnen ze wel doen)
Vb.: eigen kracht, herstelgericht werken, ervaringsdeskundigen in de hulpverlening,
zelforganisaties bij armoedebestrijding
• Naast individuele ook structurele focus: hoe maatschappelijke structuren aanpassen
zodat mensen met een beperking toch kunnen deelnemen?
• vb. inzetten van ervaringsdeskundigen
• vb. eigen kracht: wat ze wel nog kunnen
• gebruikt in de jeugdhulp bij opvoedingsproblemen: eigenkrachtconferentie (wie
zijn steunfiguren, belangrijk. Mensen samengebracht en zoeken naar
mogelijkheid om terug draad op te pikken
1.1.3 HET TIJDPERK VAN DE MOGELIJKHEDEN
Aandacht voor tekortkomingen verdwenen?
• Voorbeeld: nudging bij mensen in armoede
• mensen stimuleren in een goede richting
• Voorbeeld: vooroordelen en stereotyperingen
1.2 VAN SOCIALE CONTROLE NAAR EMANCIPATIE
1.2.1 SOCIALE CONTROLE
18de-19de eeuw:
• Doel sociaal werk: sociale controle.
Bv. heropvoedingsmaatregelen in de jeugdzorg, programma’s van sociale hygiëne of
arbeidsmarktbegeleiding: ze dienen tot sociale cohesie of reintegratie in de samenleving
• ‘sociale controle-logica’ = instrumentalisering van het sociaal werk (inzetten voor de
realisatie van doelen die gelegen zijn buiten haar eigen praktijk).
• in 1e instantie ontstaan als beroep om sociale controle uit te oefenen
2
, 1.2.2 EMANCIPATIE
Na WOII:
• Jaren 60: maatschappelijke contestatiebeweging (drang naar vrijheid, macht en
paternalisme in vraag gesteld)
• Van verticale naar horizontale ondersteuningsrelaties: focus op onderhandeling
• Doel sociaal werk: emancipatie = kritische analyse van machtsrelaties die beletten dat
mensen (of groepen) tot hun recht komen en deze machtsrelaties ombuigen in een groter
respect voor de menselijke waardigheid.
1.2.3 GEËMANCIPEERD SOCIAAL WERK
• Sociale controle en emancipatie: 2 kenmerken van het sociaal werk doorheen de
geschiedenis.
• Sociaal werk begeeft zich op spanningsveld tussen beiden
= dubbelkarakter van het sociaal werk: sociaal werk is tegelijk controlerend en
emanciperend
• Cf. voorbeeld sociale huisvesting:
• Recht op wonen: burgers voorzien in hun materiële basisbehoeften (emancipatie)
• Verantwoordelijkheid om Nederlandse taal te leren als middel tot sociale
integratie (sociale controle)
• Voorwaarden aan mensenrecht!
1.3 VAN OVERHEIDSPATERNALISME NAAR GEBRUIKSPARTICIPATIE
1.3.1 OVERHEIDSPATERNALISME
18de-19de eeuw:
• Sociaal werker als expert en vertegenwoordiger van een superieure moraal
• Cliënten als ‘objecten’ van zorg’
• Aanbodsgerichte logica: cliënt past zich aan aan de structuren van het sociaal werk
• wij hebben aanbod en de mensen moeten zich hieraan aanpassen
3
, 1.3.2 GEBRUIKERSPARTICIPATIE
Na WOII:
• Recht op zelfbeschikking
• Democratische welzijnsbenadering:
– Mede-actorschap van cliënten
– Dialogische relatie tussen sociaal werker en cliënt (naast cliënt staan)
– Participatieve opvatting
• Ontwikkeling naar vraaggerichte praktijken in het sociaal werk
• Vraaggericht werken (luisteren naar vraag en kijken wat wij kunnen doen als voorziening
1.4 VAN PRIVAAT NAAR PUBLIEK
1.4.1 PRIVAAT
18de-19de eeuw:
• Ontstaan sociaal werk vanuit caritas en filantropie = private actoren
• Kenmerken = gunstkarakter
• blij zijn dat je geholpen werd
1.4.2 PUBLIEK
Na WOII:
• Ontwikkeling verzorgingsstaat: overheid verantwoordelijk voor de uitbouw van sociale
arrangementen
• Kenmerken: sociale gelijkheid en rechtvaardigheid
Vb. artikel 1 OCMW-wet (1976); artikel 23 Grondwet (1994)
•
1.4.3 DE OVERHEID ZORGT ERVOOR?
• Gunstkarakter verdwenen?
• Stijgend aantal mensen afhankelijk van voedselbanken
4
RECHTVAARDIGHEID
LES 1
1. VAN GUNST NAAR RECHT IN SOCIAAL WERK
1.1 VAN TEKORTKOMINGEN NAAR KRACHTEN-MOGELIJKHEDEN
1.1.1 TEKORTKOMINGEN
18e-19e eeuw:
• Medisch model: deficit-benadering
≈ sociaal werk: ‘sociale tekortkomingen’ = de onaangepastheid van een individu of een
groep van mensen aan de burgerlijke waarden en normen in onze samenleving
• Beschavingsoffensief: ‘classes laborieuses et classes dangereuses’: arbeidersklasse
– beschavingsoffensief: de juiste waarden en normen aanleren
• Rol sociaal werk: beschaving bijbrengen, bv. via de eerste kinderwetten
– Wet op het Verbod op Kinderarbeid (1889)
– Wet op de Kinderbescherming (1912)
– Wet op de Leerplicht (1914)
• sociale kwestie: vraagstuk over hoe omgaan met arbeidersklasse en ervoor zorgen dat ze
zich toch integreren in de SL
• sociale tekortkomingen: niet aangepast zijn aan wat de SL van je verwacht
1
, 1.1.2 MOGELIJKHEDEN-KRACHTEN
Na WOII:
• Ondersteunende benadering.
Startpunt = mogelijkheden van mensen (wat kunnen ze wel doen)
Vb.: eigen kracht, herstelgericht werken, ervaringsdeskundigen in de hulpverlening,
zelforganisaties bij armoedebestrijding
• Naast individuele ook structurele focus: hoe maatschappelijke structuren aanpassen
zodat mensen met een beperking toch kunnen deelnemen?
• vb. inzetten van ervaringsdeskundigen
• vb. eigen kracht: wat ze wel nog kunnen
• gebruikt in de jeugdhulp bij opvoedingsproblemen: eigenkrachtconferentie (wie
zijn steunfiguren, belangrijk. Mensen samengebracht en zoeken naar
mogelijkheid om terug draad op te pikken
1.1.3 HET TIJDPERK VAN DE MOGELIJKHEDEN
Aandacht voor tekortkomingen verdwenen?
• Voorbeeld: nudging bij mensen in armoede
• mensen stimuleren in een goede richting
• Voorbeeld: vooroordelen en stereotyperingen
1.2 VAN SOCIALE CONTROLE NAAR EMANCIPATIE
1.2.1 SOCIALE CONTROLE
18de-19de eeuw:
• Doel sociaal werk: sociale controle.
Bv. heropvoedingsmaatregelen in de jeugdzorg, programma’s van sociale hygiëne of
arbeidsmarktbegeleiding: ze dienen tot sociale cohesie of reintegratie in de samenleving
• ‘sociale controle-logica’ = instrumentalisering van het sociaal werk (inzetten voor de
realisatie van doelen die gelegen zijn buiten haar eigen praktijk).
• in 1e instantie ontstaan als beroep om sociale controle uit te oefenen
2
, 1.2.2 EMANCIPATIE
Na WOII:
• Jaren 60: maatschappelijke contestatiebeweging (drang naar vrijheid, macht en
paternalisme in vraag gesteld)
• Van verticale naar horizontale ondersteuningsrelaties: focus op onderhandeling
• Doel sociaal werk: emancipatie = kritische analyse van machtsrelaties die beletten dat
mensen (of groepen) tot hun recht komen en deze machtsrelaties ombuigen in een groter
respect voor de menselijke waardigheid.
1.2.3 GEËMANCIPEERD SOCIAAL WERK
• Sociale controle en emancipatie: 2 kenmerken van het sociaal werk doorheen de
geschiedenis.
• Sociaal werk begeeft zich op spanningsveld tussen beiden
= dubbelkarakter van het sociaal werk: sociaal werk is tegelijk controlerend en
emanciperend
• Cf. voorbeeld sociale huisvesting:
• Recht op wonen: burgers voorzien in hun materiële basisbehoeften (emancipatie)
• Verantwoordelijkheid om Nederlandse taal te leren als middel tot sociale
integratie (sociale controle)
• Voorwaarden aan mensenrecht!
1.3 VAN OVERHEIDSPATERNALISME NAAR GEBRUIKSPARTICIPATIE
1.3.1 OVERHEIDSPATERNALISME
18de-19de eeuw:
• Sociaal werker als expert en vertegenwoordiger van een superieure moraal
• Cliënten als ‘objecten’ van zorg’
• Aanbodsgerichte logica: cliënt past zich aan aan de structuren van het sociaal werk
• wij hebben aanbod en de mensen moeten zich hieraan aanpassen
3
, 1.3.2 GEBRUIKERSPARTICIPATIE
Na WOII:
• Recht op zelfbeschikking
• Democratische welzijnsbenadering:
– Mede-actorschap van cliënten
– Dialogische relatie tussen sociaal werker en cliënt (naast cliënt staan)
– Participatieve opvatting
• Ontwikkeling naar vraaggerichte praktijken in het sociaal werk
• Vraaggericht werken (luisteren naar vraag en kijken wat wij kunnen doen als voorziening
1.4 VAN PRIVAAT NAAR PUBLIEK
1.4.1 PRIVAAT
18de-19de eeuw:
• Ontstaan sociaal werk vanuit caritas en filantropie = private actoren
• Kenmerken = gunstkarakter
• blij zijn dat je geholpen werd
1.4.2 PUBLIEK
Na WOII:
• Ontwikkeling verzorgingsstaat: overheid verantwoordelijk voor de uitbouw van sociale
arrangementen
• Kenmerken: sociale gelijkheid en rechtvaardigheid
Vb. artikel 1 OCMW-wet (1976); artikel 23 Grondwet (1994)
•
1.4.3 DE OVERHEID ZORGT ERVOOR?
• Gunstkarakter verdwenen?
• Stijgend aantal mensen afhankelijk van voedselbanken
4