WEEK 1
Inleiding tot de gedragstherapie – hoofdstuk 6: De empirische cyclus
6.1 Inleiding
Elke gedragstherapeut werkt anders, beïnvloed door persoonlijke achtergrond, opleiding, cultuur, en
ervaring. Toch volgt elke behandeling een herkenbare structuur: het gedragstherapeutisch proces,
gebaseerd op de empirische cyclus.
De auteur benadrukt dat gedragstherapie méér is dan het toepassen van technieken. Het is
een systematische en wetenschappelijk georiënteerde manier van werken, waarbij hypothesen over
gedrag worden opgesteld, getoetst en bijgestuurd, net zoals in wetenschappelijk onderzoek.
6.2 De empirische cyclus
De empirische cyclus verwijst naar het proces dat wetenschappers volgen in hun onderzoek.
Deze bestaat uit vijf fasen:
1. Probleemstelling – Een duidelijke vraag of probleem formuleren.
Bijvoorbeeld: “Wat veroorzaakt de depressieve klachten van Pieter?”
2. Observatie (gegevensverzameling) – Systematisch verzamelen van informatie over het
probleem.
Eerdere theorieën bepalen wat er precies wordt geobserveerd en wat niet.
3. Theorievorming – Op basis van observaties en kennis wordt een verklaring geformuleerd.
Theorie en observatie beïnvloeden elkaar wederzijds.
4. Toetsing (experimenteren) – De theorie wordt getoetst via voorspellingen of interventies.
Men probeert de hypothese falsifieerbaar te maken.
5. Evaluatie – Beoordelen of de voorspelling klopt.
Indien niet, wordt de theorie aangepast of verlaten, en begint de cyclus opnieuw.
Het is dus een voortdurend proces van hypothesevorming, toetsing en bijstelling: de kern van een
wetenschappelijke houding.
6.3 De empirische cyclus binnen de gedragstherapie
De gedragstherapeut past deze wetenschappelijke cyclus toe in zijn praktijk, met overeenkomstige
fasen:
Wetenschappelijke fase Gedragstherapeutische fase
Probleemstelling Aanmeldingsklacht/ probleemdefinitie
Observatie Informatieverzameling
Theorievorming Holistische theorie (HT) en functieanalyse (FA)
Voorspelling/ toetsing Behandelplan en uitvoering
Evaluatie Meting en bijsturing
De aanmeldingsklacht (zoals bedplassen bij Anna of depressieve stemming bij Pieter) is het startpunt,
maar niet automatisch de focus van de therapie. Eerst wordt uitgebreid informatie verzameld om te
begrijpen waarom het probleem is ontstaan en wat het in stand houdt. Dat resulteert in een holistische
theorie (verklaring op hoger niveau) en een functieanalyse (analyse op gedragsniveau).
Het behandelplan is de empirische voorspelling: als onze theorie klopt, dan zou deze interventie effect
moeten hebben.
Na uitvoering volgt de evaluatie om te toetsen of dat daadwerkelijk zo is.
Wanneer het effect uitblijft, herzien therapeut en patiënt samen de hypothesen en het plan, de cyclus
begint opnieuw.
,Van diagnostiek naar behandeling 2
6.4 De empirische cyclus en aandacht voor het functionele
De gedragstherapie onderscheidt zich van andere therapievormen doordat ze:
systematisch en hypothese-gedreven werkt;
gedrag steeds functioneel analyseert (wat is de functie van het gedrag in de context?);
expliciete evaluatie en bijsturing integreert.
Hoewel andere stromingen ook elementen van de empirische cyclus gebruiken, is ze niet het
organiserende principe van hun praktijk.
Daar beperkt men zich vaak tot:
diagnose stellen,
minder grondige informatieverzameling,
vage of impliciete behandeldoelen,
weinig formele evaluatie.
Bij de gedragstherapie daarentegen is de empirische cyclus het hart van de methodiek: ze structureert
het denken en handelen van de therapeut.
De Vlaamse en Nederlandse traditie benadrukt individuele probleemanalyses (HT + FA) i.p.v. het
blind volgen van protocollen.
Sommigen bekritiseren dit als tijdrovend, maar het biedt meer maatwerk en effectiviteit dan een
“kookboekaanpak” (zoals in Angelsaksische protocollaire CBT).
6.5 Tot besluit: het gedragstherapeutisch proces in de praktijk
De gedragstherapeut is een praktijkwetenschapper. Therapie is een n=1-experiment waarin wordt
onderzocht welke factoren het gedrag beïnvloeden en hoe verandering tot stand komt.
Belangrijke inzichten:
Therapie is méér dan techniekentoepassing: ze omvat observatie, hypothesevorming, toetsing
en evaluatie.
Evaluatie is cruciaal: als er geen vooruitgang is, moet de therapeut verklaren waarom en het
plan herzien.
De therapeut draagt verantwoordelijkheid om de cyclus actief te blijven volgen — niet om
mislukkingen af te schuiven op de patiënt (“ongemotiveerd”, “complexe casus”).
Transparantie naar de patiënt toe (over hypothesen, doelen en evaluaties) is essentieel.
De relatie tussen therapeut en patiënt speelt ook een belangrijke rol in het proces en kan zelf
een therapeutisch instrument zijn.
Belangrijkste kernideeën samengevat
De gedragstherapie is empirisch en cyclisch van aard: observeren, verklaren, toetsen,
evalueren, aanpassen.
Het doel is functioneel begrip van gedrag: waarom treedt gedrag op en hoe kunnen we het
veranderen?
Therapie = een praktisch experiment met één individu (n=1).
Holistische theorie en functieanalyse zijn cruciaal voor theorievorming.
De evaluatiefase sluit de cirkel en leidt tot bijsturing.
De empirische cyclus is geen lineair proces, maar een voortdurende lus van leren en
aanpassen.
Inleiding tot de gedragstherapie – hoofdstuk 7: Informatieverzameling en de werkrelatie
7.1 Inleiding
, Van diagnostiek naar behandeling 2
Dit hoofdstuk beschrijft de eerste fasen van het gedragstherapeutisch proces.
Na het vaststellen van de hulpvraag begint de therapeut met twee samenhangende doelen:
1. Informatieverzameling – een systematisch proces om zicht te krijgen op het probleemgedrag,
de context en de persoon.
2. Opbouwen van een werkrelatie – een samenwerkingsband die functioneel is voor verandering.
Kernidee: gedragstherapie is empirisch en samenwerkend.
De therapeut werkt met de cliënt aan een gedeelde probleemanalyse, gebaseerd op observaties, vragen,
hypothesen en toetsing.
7.2 Het eerste contact
De eerste ontmoeting tussen cliënt en therapeut is belangrijk voor informatie, motivatie en vertrouwen.
Deze fase omvat twee stappen: aanmelding en het eerste gesprek.
7.2.1 Aanmelding
Doelen:
Achterhalen waarom iemand hulp zoekt (aanmeldingsprobleem).
Inschatten of gedragstherapie geschikt is.
Administratieve en praktische gegevens verzamelen.
Belangrijk:
Het aanmeldingsprobleem is vaak de klacht waarmee de cliënt spontaan komt (“Ik voel me
somber”, “Ik heb paniekaanvallen”).
De therapeut noteert dit onbevooroordeeld en gebruikt het later als vertrekpunt voor de
analyse.
Dit probleem is niet altijd het centrale probleem, maar wel cruciaal voor motivatie en de
eerste werkrelatie.
7.2.2 Eerste gesprek
Doelen:
Verduidelijken van het aanmeldingsprobleem.
Kennismaken en het leggen van vertrouwen en samenwerking.
De rol van de cliënt uitleggen: actief meedenken, observeren, registreren.
De werkwijze toelichten: gedragstherapie is praktisch, onderzoekend en gericht op leren.
Kenmerken van een goed eerste gesprek:
Empathie – begrip tonen zonder te vroeg te interpreteren.
Structuur – het gesprek doelgericht houden.
Transparantie – uitleggen waarom vragen gesteld worden.
Samenwerking – de cliënt ervaart zichzelf als partner in het proces.
7.3 Informatieverzameling
De gedragstherapeut verzamelt informatie systematisch en objectief, met als doel de basis te leggen
voor de holistische theorie en de functieanalyse.
7.3.1 Analyse van klachtengebieden
De therapeut brengt alle probleemgedragingen in kaart:
In welke situaties treden ze op?