observatie van de aarde en het heelal
1.1 oriëntatie
onderscheiding sterren, planeten en manen:
1. Sterren: enorme, hete bollen van gloeiend gas die zelf licht uitzenden
2. Planeten: hemellichamen die rond een ster draaien; geven geen licht, wel
weerkaatst
schijnen feller en stabieler dan sterren
3. Manen: hemellichamen die rond een planeet draaien; verschillen sterk in vorm,
grootte en aantal, weerkaatsen zonlicht
Aard as = denkbeeldige as van noord- tot zuidpool waar de aarde rond draait
→ as verlengen naar hemel in het noorden → Poolster (= uitstekend oriëntatiepunt
want stilstaand)
zenit = punt recht boven je hoofd → hoogte van een ster = hoek tussen horizon
en ster in graden
→ op de Noordpool staat poolster recht boven je, op de evenaar op de horizon
(90° en 0°)
1.2 observatie-instrumenten
1. Optische telescopen
Ze werken enkel optimaal ’s nachts + heldere hemel, staan niet steden geplaatst
(lichtvervuiling).
Beste locatie = hoge bergtoppen, stralings = zichtbaar licht, hoge resolutiebeelden
van sterren, maan,…
2. Radiotelescopen
→ straling = radiogolven, werkt dag + nacht ook bij bewolking; maar klein
deel van radiogolven bereikt de aarde, beter om deze in de ruimte te
plaatsen (op afgelegen gebieden)
3. Satellieten
→ kan straling meten die op aarde wordt tegengehouden, bevindt in baan
rond aarde of verder; heel duur, beperkte levensduur; straling = breed
spectrum (UV, röngen, gamma,…).
geen last van lichtvervuiling + atmosferische vervorming, 24/7
1.3 Het GPS-systeem
5 hoofdgroepen GPS:
1. Positioning → locatie bepalen (weergeven in lengte- en breedtegraad,
soms hoogte)
2. Navigation → routebepaling (berekent afstand en richting)
3. Tracking → je verplaatsingen continu bijhouden
4. Mapping → gedetailleerde kaarten opstellen
5. Timing → tijd wordt tot 1 miljoenste van een seconde gemeten → meerdere
atoomklokken per GPS-satelliet
, Elk moment zijn er min. 4 satellieten zichtbaar → exacte positie bepalen
3 onderdelen:
1. Ruimtesegment → satellieten die rond de aarde draaien
2. Controledsegment → grondstations die de satellieten beheren
3. Gebruikerssegment → GPS-ontvangers en software
4 sferen van het systeem aarde:
1. Geosfeer
→ vaste deel aarde, omvat bodem, rotsen, aardkorst, mantel en kern.
→ vinden aarbevingen, vulkaanuitbarstingen en bergvormingen plaats
2. Atmosfeer
→ luchtlaag die ons beschermt tegen schadelijke straling uit de ruimte,
regelt klimaat, verdeeld warmte van zon.
3. Hydrosfeer
→ omvat al het water
4. Biosfeer
→ alle levende organismen → nauwe samenhang met andere sferen
Onstaan & evolutie van het heelal
tijdlijn
Oerknal
13,8 miljard jaar geleden → extreem heet + dicht punt, 4 natuurkrachten ontstonden
(zwaartekracht, elektromagnetische Kracht, sterk en zwakke kernkracht)
Inflatieperiode
0 – 10⁻³² sec.
snelle uitdijing, verdeelde energie gelijkmatig.
Vorming elementaire deeltjes
10⁻⁶ sec.
protonen + neutronen
oerknal nucleosynthese
3 – 20 min.
Protonen + neutronen → lichte kernen
Vooral waterstof + helium + beetje lithium (geen atomen)
Na 380 000 jaar: Recombinatie
→ neutrale atomen ontstonden → elektronen konden zich binden
heelal werd doorzichtig voor licht → Kosmische achtergrondstraling
380 000 – 150 miljoen jaar: De donkere eeuwen
→ nog geen sterren, bestond vooral uit waterstof en heliumwolken → klonteren
samen door zwaartekracht
150–500 miljoen jaar: 1e sterren en sterrenstelsels
→ groot + kortlevend, produceerden de eerste zware elementen
→ door zwaartekracht ontstonden de eerste sterrenstelsels
1.1 oriëntatie
onderscheiding sterren, planeten en manen:
1. Sterren: enorme, hete bollen van gloeiend gas die zelf licht uitzenden
2. Planeten: hemellichamen die rond een ster draaien; geven geen licht, wel
weerkaatst
schijnen feller en stabieler dan sterren
3. Manen: hemellichamen die rond een planeet draaien; verschillen sterk in vorm,
grootte en aantal, weerkaatsen zonlicht
Aard as = denkbeeldige as van noord- tot zuidpool waar de aarde rond draait
→ as verlengen naar hemel in het noorden → Poolster (= uitstekend oriëntatiepunt
want stilstaand)
zenit = punt recht boven je hoofd → hoogte van een ster = hoek tussen horizon
en ster in graden
→ op de Noordpool staat poolster recht boven je, op de evenaar op de horizon
(90° en 0°)
1.2 observatie-instrumenten
1. Optische telescopen
Ze werken enkel optimaal ’s nachts + heldere hemel, staan niet steden geplaatst
(lichtvervuiling).
Beste locatie = hoge bergtoppen, stralings = zichtbaar licht, hoge resolutiebeelden
van sterren, maan,…
2. Radiotelescopen
→ straling = radiogolven, werkt dag + nacht ook bij bewolking; maar klein
deel van radiogolven bereikt de aarde, beter om deze in de ruimte te
plaatsen (op afgelegen gebieden)
3. Satellieten
→ kan straling meten die op aarde wordt tegengehouden, bevindt in baan
rond aarde of verder; heel duur, beperkte levensduur; straling = breed
spectrum (UV, röngen, gamma,…).
geen last van lichtvervuiling + atmosferische vervorming, 24/7
1.3 Het GPS-systeem
5 hoofdgroepen GPS:
1. Positioning → locatie bepalen (weergeven in lengte- en breedtegraad,
soms hoogte)
2. Navigation → routebepaling (berekent afstand en richting)
3. Tracking → je verplaatsingen continu bijhouden
4. Mapping → gedetailleerde kaarten opstellen
5. Timing → tijd wordt tot 1 miljoenste van een seconde gemeten → meerdere
atoomklokken per GPS-satelliet
, Elk moment zijn er min. 4 satellieten zichtbaar → exacte positie bepalen
3 onderdelen:
1. Ruimtesegment → satellieten die rond de aarde draaien
2. Controledsegment → grondstations die de satellieten beheren
3. Gebruikerssegment → GPS-ontvangers en software
4 sferen van het systeem aarde:
1. Geosfeer
→ vaste deel aarde, omvat bodem, rotsen, aardkorst, mantel en kern.
→ vinden aarbevingen, vulkaanuitbarstingen en bergvormingen plaats
2. Atmosfeer
→ luchtlaag die ons beschermt tegen schadelijke straling uit de ruimte,
regelt klimaat, verdeeld warmte van zon.
3. Hydrosfeer
→ omvat al het water
4. Biosfeer
→ alle levende organismen → nauwe samenhang met andere sferen
Onstaan & evolutie van het heelal
tijdlijn
Oerknal
13,8 miljard jaar geleden → extreem heet + dicht punt, 4 natuurkrachten ontstonden
(zwaartekracht, elektromagnetische Kracht, sterk en zwakke kernkracht)
Inflatieperiode
0 – 10⁻³² sec.
snelle uitdijing, verdeelde energie gelijkmatig.
Vorming elementaire deeltjes
10⁻⁶ sec.
protonen + neutronen
oerknal nucleosynthese
3 – 20 min.
Protonen + neutronen → lichte kernen
Vooral waterstof + helium + beetje lithium (geen atomen)
Na 380 000 jaar: Recombinatie
→ neutrale atomen ontstonden → elektronen konden zich binden
heelal werd doorzichtig voor licht → Kosmische achtergrondstraling
380 000 – 150 miljoen jaar: De donkere eeuwen
→ nog geen sterren, bestond vooral uit waterstof en heliumwolken → klonteren
samen door zwaartekracht
150–500 miljoen jaar: 1e sterren en sterrenstelsels
→ groot + kortlevend, produceerden de eerste zware elementen
→ door zwaartekracht ontstonden de eerste sterrenstelsels