VLOEIENDHEID
DIAGNOSTIEK
HC 1 WAT IS STOTTEREN?
VLOEIEND, NORMAAL NIET VLOEIEND, STOTTEREN
WHO definieerde in 190 stotteren als volgt: ‘Stotteren is een verstoring in het
ritme van de spraak waarbij de spreker precies weet wat hij/zij wil zeggen, maar
dat voor dat moment niet kan vanwege onwillekeurige – stille en hoorbare –
herhalingen en verlengingen van spraakklanken.
onvolledig
In een Indische parabel betasten blinden die gedreven zijn om hun kennis te
vergoten voor de eerste keer allen een afzonderlijk deel van een olifant. Geen
van allen kan de olifant exacte omschrijven, omdat zij slechts een deel van de
olifant bestuderen en hierdoor geen zicht krijgen in het geheel. Ook bij onderzoek
mogen we niet specifiek kijken naar een van de factoren. We kunnen dan geen
conclusies trekken die het gehele probleem betreffen.
Kernstotteren: herhalingen of verlengingen in spreken
Secundair gedrag: reactie van PDS op stotteren, gedragingen die geleidelijk
worden aangeleerd en geautomatiseerd.
Van Riper beschrijft het stotteren als een gedrag dat gevormd wordt door de
kerngedragingen (herhalingen en verlengingen/fixaties) en bijkomende
secundaire stottergedragingen (reacties van cliënt op stotteren). Blokkade niet
het derde kerngedrag, maar een verlenging. De verlengingen zijn een gevolg van
de poging om herhalingen te voorkomen. Dus valt verlenging niet onder het
kerngedrag.
ASHA guidelines (1999): Fluency is the aspect of speech production that refers to
the continuity, smoothness, rate and effort with which phonologic, lexical,
morphologic, and/or syntactic language units are spoken. overgenomen van
Starkweather
!Starkweather (1984): Vloeiende spraak als we zeggen dat stotteren niet
vloeiend spreken is, moeten we eerst onderzoek wat vloeiendheid nu is:
1. Het praten verloopt met een zekere snelheid (rate)
2. De klanken volgen elkaar vloeiend op, het spreken verloopt zonder veel
onvloeiendheden, er zijn geen onderbrekingen, de klanken en syllaben vloeien in
elkaar over (continuity)
3. Er is een normaal ritme in de spraak (rhythm)
4. De spreker ervaart relatief weinig inspanning (effort)
“Vloeiende sprekers zijn diegenen die zonder merkbare inspanning lange reeksen
van syllaben kunnen produceren, door een adequate combinatie van snelheid en
continuïteit” (Starkweather & Givens-Ackerman, 1997)
Spraakvloeiendheid: vloeiende motorische spraakproductie
,Taalvloeiendheid: m.b.t. woordvinding en zinsformulering
Semantische vloeiendheid: vlotheid waarmee men woorden kan oproepen
uit een pool van lexicale items
Syntactische vloeiendheid: vlotheid waarmee sprekers complexe zinnen
opbouwen die linguïstisch complexe structuren bevatten
Pragmatische vloeiendheid: vlotheid waarmee men kent en kan uitvoeren
wat men wil zeggen in reactie op een gamma van situatieve elementen,
vlotheid waarin je kunt switchen in je taalregisters naargelang de context
dat vraagt
Fonologische vloeiendheid: het gemak waarmee men binnen
betekenisvolle en complexe taalunits lange en complexe klankketens kan
produceren
Kern van stotteren zit niet in de talige onvloeiendheid. PDS kunnen
stotteren maar tegelijk talig wél vloeiend zijn
Ham (1990):
“De vloeiendheid is afwijkend wanneer de inspanning voor planning en uitvoering
overmatig is, wanneer onvloeiendheden optreden aan een frequentie en/of in een
mate die niet past bij de leeftijd van de spreker, of wanneer het spreekritme
atypisch is of van die aard dat het de spraakproductie belemmert of verstoort.”
Dit is nog geen stotteren (bijv. palilalie, traag spreken, niet vloeiend maar ook
niet stotteren)
Uitdagingen
Wanneer wordt afwijkende vloeiendheid abnormaal?
Wanneer is afwijkende vloeiendheid stotteren?
Kunnen we een kind diagnosticeren als “stotterend”, gegeven het feit dat
onvloeiendheid een verwacht en relatief normaal onderdeel vormt van de spraak-
en taalverwerving?
Iemand die stottert, kan in bepaalde periodes vloeiend spreken. Vloeiend spreken
van iemand die niet stottert verschilt van iemand die stottert.
,Stuttering-like: ook mensen die niet stotteren, kunnen deze onvloeiendheden
vertonen
Het is alleen maar stotteren als je hoort dat de controle weg valt
KDNS op peuter-kleuterleeftijd gemiddeld 6-8 onvloeiendheden (alle types)/100
syllaben. Volwassenen: gemiddeld 5%.
KDS op peuter-kleuterleeftijd: gem. 17 onvloeiendheden/100 syllaben
Hogere percentages (19-20%) werden gevonden dichter bij de aanvang (“onset”)
van het stotteren
Met stijgende leeftijd treedt er een afname op van het aantal woordherhalingen,
stille pauzes en zinsrevisies en een toename van het aantal opgevulde pauzes
(tussenvoegsels) omdat de aandacht verslapt bij stiltes, kinderen zullen door
hen heen gaan praten dit toont aan dat er in normale onvloeiendheden
leerprocessen zitten
Ongeacht hun leeftijd: KDS meer SLD (herhalen, verlengen, blokkeren) dan KDNS
Als groep produceren jonge KDS minstens 3 à 4 SLD /100 syllaben (altijd meer
dan 2!!), terwijl KDNS minder dan 3% Dit geldt vooral voor eentalige kinderen.
, Bij meertalige kinderen zie je dat ze meer stotterachtige verschijnselen kunnen
maken, terwijl hij niet stottert.
Proportioneel tegenover het totale aantal onvloeiendheden is het % SLD bij KDNS
steeds <50% en meestal rond 35% (Yairi, 1997)
Bij KDS maken de SLD gemiddeld voor 65% deel uit van het totale aantal
onvloeiendheden; dus bijna het dubbele van de KDNS (Ambrose & Yairi, 1999)
Stotteren:
Ten minste 3 SLD/100 syllaben = KDS of “at risk” voor stotteren!
Hoe hoger de proportie SLD tegenover het totale aantal
spraakonvloeiendheden, hoe groter de kans dat luisteraars het kind zullen
beoordelen als stotterend.
DIAGNOSTIEK
HC 1 WAT IS STOTTEREN?
VLOEIEND, NORMAAL NIET VLOEIEND, STOTTEREN
WHO definieerde in 190 stotteren als volgt: ‘Stotteren is een verstoring in het
ritme van de spraak waarbij de spreker precies weet wat hij/zij wil zeggen, maar
dat voor dat moment niet kan vanwege onwillekeurige – stille en hoorbare –
herhalingen en verlengingen van spraakklanken.
onvolledig
In een Indische parabel betasten blinden die gedreven zijn om hun kennis te
vergoten voor de eerste keer allen een afzonderlijk deel van een olifant. Geen
van allen kan de olifant exacte omschrijven, omdat zij slechts een deel van de
olifant bestuderen en hierdoor geen zicht krijgen in het geheel. Ook bij onderzoek
mogen we niet specifiek kijken naar een van de factoren. We kunnen dan geen
conclusies trekken die het gehele probleem betreffen.
Kernstotteren: herhalingen of verlengingen in spreken
Secundair gedrag: reactie van PDS op stotteren, gedragingen die geleidelijk
worden aangeleerd en geautomatiseerd.
Van Riper beschrijft het stotteren als een gedrag dat gevormd wordt door de
kerngedragingen (herhalingen en verlengingen/fixaties) en bijkomende
secundaire stottergedragingen (reacties van cliënt op stotteren). Blokkade niet
het derde kerngedrag, maar een verlenging. De verlengingen zijn een gevolg van
de poging om herhalingen te voorkomen. Dus valt verlenging niet onder het
kerngedrag.
ASHA guidelines (1999): Fluency is the aspect of speech production that refers to
the continuity, smoothness, rate and effort with which phonologic, lexical,
morphologic, and/or syntactic language units are spoken. overgenomen van
Starkweather
!Starkweather (1984): Vloeiende spraak als we zeggen dat stotteren niet
vloeiend spreken is, moeten we eerst onderzoek wat vloeiendheid nu is:
1. Het praten verloopt met een zekere snelheid (rate)
2. De klanken volgen elkaar vloeiend op, het spreken verloopt zonder veel
onvloeiendheden, er zijn geen onderbrekingen, de klanken en syllaben vloeien in
elkaar over (continuity)
3. Er is een normaal ritme in de spraak (rhythm)
4. De spreker ervaart relatief weinig inspanning (effort)
“Vloeiende sprekers zijn diegenen die zonder merkbare inspanning lange reeksen
van syllaben kunnen produceren, door een adequate combinatie van snelheid en
continuïteit” (Starkweather & Givens-Ackerman, 1997)
Spraakvloeiendheid: vloeiende motorische spraakproductie
,Taalvloeiendheid: m.b.t. woordvinding en zinsformulering
Semantische vloeiendheid: vlotheid waarmee men woorden kan oproepen
uit een pool van lexicale items
Syntactische vloeiendheid: vlotheid waarmee sprekers complexe zinnen
opbouwen die linguïstisch complexe structuren bevatten
Pragmatische vloeiendheid: vlotheid waarmee men kent en kan uitvoeren
wat men wil zeggen in reactie op een gamma van situatieve elementen,
vlotheid waarin je kunt switchen in je taalregisters naargelang de context
dat vraagt
Fonologische vloeiendheid: het gemak waarmee men binnen
betekenisvolle en complexe taalunits lange en complexe klankketens kan
produceren
Kern van stotteren zit niet in de talige onvloeiendheid. PDS kunnen
stotteren maar tegelijk talig wél vloeiend zijn
Ham (1990):
“De vloeiendheid is afwijkend wanneer de inspanning voor planning en uitvoering
overmatig is, wanneer onvloeiendheden optreden aan een frequentie en/of in een
mate die niet past bij de leeftijd van de spreker, of wanneer het spreekritme
atypisch is of van die aard dat het de spraakproductie belemmert of verstoort.”
Dit is nog geen stotteren (bijv. palilalie, traag spreken, niet vloeiend maar ook
niet stotteren)
Uitdagingen
Wanneer wordt afwijkende vloeiendheid abnormaal?
Wanneer is afwijkende vloeiendheid stotteren?
Kunnen we een kind diagnosticeren als “stotterend”, gegeven het feit dat
onvloeiendheid een verwacht en relatief normaal onderdeel vormt van de spraak-
en taalverwerving?
Iemand die stottert, kan in bepaalde periodes vloeiend spreken. Vloeiend spreken
van iemand die niet stottert verschilt van iemand die stottert.
,Stuttering-like: ook mensen die niet stotteren, kunnen deze onvloeiendheden
vertonen
Het is alleen maar stotteren als je hoort dat de controle weg valt
KDNS op peuter-kleuterleeftijd gemiddeld 6-8 onvloeiendheden (alle types)/100
syllaben. Volwassenen: gemiddeld 5%.
KDS op peuter-kleuterleeftijd: gem. 17 onvloeiendheden/100 syllaben
Hogere percentages (19-20%) werden gevonden dichter bij de aanvang (“onset”)
van het stotteren
Met stijgende leeftijd treedt er een afname op van het aantal woordherhalingen,
stille pauzes en zinsrevisies en een toename van het aantal opgevulde pauzes
(tussenvoegsels) omdat de aandacht verslapt bij stiltes, kinderen zullen door
hen heen gaan praten dit toont aan dat er in normale onvloeiendheden
leerprocessen zitten
Ongeacht hun leeftijd: KDS meer SLD (herhalen, verlengen, blokkeren) dan KDNS
Als groep produceren jonge KDS minstens 3 à 4 SLD /100 syllaben (altijd meer
dan 2!!), terwijl KDNS minder dan 3% Dit geldt vooral voor eentalige kinderen.
, Bij meertalige kinderen zie je dat ze meer stotterachtige verschijnselen kunnen
maken, terwijl hij niet stottert.
Proportioneel tegenover het totale aantal onvloeiendheden is het % SLD bij KDNS
steeds <50% en meestal rond 35% (Yairi, 1997)
Bij KDS maken de SLD gemiddeld voor 65% deel uit van het totale aantal
onvloeiendheden; dus bijna het dubbele van de KDNS (Ambrose & Yairi, 1999)
Stotteren:
Ten minste 3 SLD/100 syllaben = KDS of “at risk” voor stotteren!
Hoe hoger de proportie SLD tegenover het totale aantal
spraakonvloeiendheden, hoe groter de kans dat luisteraars het kind zullen
beoordelen als stotterend.