Table of Contents
College 1 – 10/4/2024 ........................................................................................................... 3
(Moderne) evolutionaire perspectieven .............................................................................. 5
Gedragsgenetica ............................................................................................................... 5
Klassieke gedragsgenetica ............................................................................................. 6
Moderne gedragsgenetica .............................................................................................. 6
College 2 | Emotionele ontwikkeling: emoties ........................................................................ 7
College 3 | Klassieke theorieën; cognitieve ontwikkeling volgens Piaget & Vygotsky ............12
College 4 | Emotionele ontwikkeling: hechting ......................................................................17
College 5: temperament & sociaal-emotionele ontwikkeling .................................................22
Temperamentmodellen .....................................................................................................22
The behavioral styles approach of Thomas and Chess (1977) ......................................22
The criterial approach of Buss and Plomin ....................................................................22
Neurobiologische benadering Rothbart .........................................................................23
Kagan’s biotypologische benadering .............................................................................23
Temperament – sociaal-emotioneel functioneren ..............................................................24
College 6: Ontwikkeling agressie ..........................................................................................26
Ontwikkeling agressie .......................................................................................................27
Agressie & pesten .........................................................................................................28
Gevolgen agressie ........................................................................................................28
Neurobiologie agressie ..................................................................................................28
College 7 – 22/5/2024 ..........................................................................................................29
Cognitieve theorie .............................................................................................................29
Moraliteit ...........................................................................................................................30
Componenten van moraliteit ..........................................................................................30
Moreel redeneren: cognitie ............................................................................................30
Morele ontwikkeling: Model van Kohlberg: 3 fasen en 2 subfasen .................................31
Bevorderen van moreel gedrag .........................................................................................32
College 8: Sociale ontwikkeling: interactie peers & spel .......................................................33
Stabiliteit & Interactie peers ..............................................................................................33
Acceptatie door peers .......................................................................................................34
Start van spel: sensorimotorisch spel ................................................................................35
Spel (‘pretend play’) volgens Vygotsky ..........................................................................35
Soorten spel tot 4 jaar .......................................................................................................35
Soorten spel vanaf 4 jaar ..................................................................................................36
College 9: Bronfenbrenner en het gezin ...............................................................................37
Het gezin als systeem: het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner ..............................37
, Het microsysteem..........................................................................................................37
Het mesosysteem..........................................................................................................37
Het exosysteem.............................................................................................................37
Het macrosysteem ........................................................................................................37
Het chronosysteem .......................................................................................................38
Het gezin ..........................................................................................................................38
De invloed van broertjes en zusjes ................................................................................39
College 10 – Ontwikkeling van het zelf en sociale cognitie (theory of mind) .........................41
‘I’ .......................................................................................................................................41
I ontwikkelt in interactie met sociale omgeving ..................................................................41
Eerste ontwikkeling I – bouwstenen kind zelf.................................................................41
Eerste ontwikkeling I – rol opvoeder ..............................................................................41
Ontwikkeling zelfherkenning .............................................................................................41
Ontwikkeling zelfbeschrijving ............................................................................................42
Ontwikkeling Theory of Mind .............................................................................................42
Zelfwaardering: de evaluatie van het zelf (‘competentie’) ..................................................44
Het belang van zelfwaardering ......................................................................................44
Identiteitsontwikkeling .......................................................................................................45
Identiteitsontwikkeling: balans autonomie versus ‘relatedness’......................................46
2
,College 1 – 10/4/2024
Overzicht klassieke en moderne theorieën die rol spelen bij semo.
Wat is goede en wetenschappelijke theorie? Biedt een raamwerk waarbinnen feiten en
informatie geïnterpreteerd kunnen worden en geïntegreerd met bestaande kennis. Ook heeft
het assumpties die duidelijk zijn geformuleerd en empirisch. Een goede theorie stimuleert
nieuw onderzoek en leidt tot nieuwe kennis in een bepaald domein.
Psychoanalytische visie
Freud: een heel deel van zijn theorie is vaag en niet goed weerlegbaar. Maar dat onbewuste
motieven en conflicten een rol spelen, is wel waar/belangrijk uit zijn theorie. We weten niet
alles. En we weten ook dat ons gedrag ontzettend gestuurd wordt door meer automatische
processen. Freud was ook belangrijk voor het idee dat vroege ervaringen en emoties een
cruciale rol spelen in de ontwikkeling van kinderen. Dat die vroege ervaringen en emoties
belangrijk zijn, zien we nog steeds. Daar zat Freud dus goed mee.
Wel idee van psychoseksuele theorie, id, ego en superego. Niet tabel 2.1 leren.
Id: een baby wordt geboren met alleen met id, alles moet plezier zijn
Superego: gevormd door ontwikkeling, waarbij morele standaarden worden gevormd.
Het ego is de persoon die jij bent in realiteit, die moet in evenwicht komen met zowel het id
als het superego. Want superego en id liggen ver uit elkaar. Als er balans in komt, kan jij als
persoon groeien.
Psychoseksuele theorie = Freud’s theorie dat groei van de seks instincten onderliggend
zijn aan de stadia van persoonlijkheidsontwikkeling en dat hoe ouders omgaan met deze
seksuele impulsen de trekken die kinderen vertonen bepalen.
Onbewuste motieven = Volgens Freud term voor gevoelens, ervaringen en conflicten die
het denken en gedrag van een persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een
persoon blijven.
• Kritiek theorie: theorie = the vaag, niet falsifieerbaar
• Belang theorie:
o Onbewuste motieven en conflicten
o Vroege ervaringen en emoties
Erikson: meer focus op socioculturele ontwikkeling van kinderen, ipv seksuele ontwikkeling.
En de theorie loopt door in de volwassenheid, waar de theorie van Freud al stopte. En het is
actiever, het kind zelf heeft ook wat in te brengen. Erikson ging uit van 8 stadia van
ontwikkeling waarin het kind iets leert. Op het moment dat ouders het kind niet genoeg
vrijheid geven om het kind zelf te laten ontwikkelen of als de ouders overprotectief zijn, dan
kan het kind schaamte/twijfel ontwikkelen. Anders kan het kind autonomie ontwikkelen.
Kritiek: waarschijnlijk is ontwikkeling meer een continu proces, niet zo strikte stadia die
langskomen.
- Verschil met Freud:
o Actiever
o Focus socioculturele ipv seksuele invloeden
o Theorie loopt door in volwassenheid
- Kritiek: descriptief, stadia en lastig falsifieerbaar
3
, Psychosociale theorie = Erikson’s revisie van Freud’s theorie welke de socioculturele (ipv
seksuele) determinanten van ontwikkeling benadrukt en welke veronderstelt dat er acht
conflicten zijn die mensen moeten oplossen om te komen tot een gezonde psychische
aanpassing.
Behavioristische visie
Watson: dat kinderen geboren worden als een onbeschreven blad. Volledig nurture principe.
Ook zou ontwikkeling plaatsvinden door conditioneringen: verbindingen externe stimuli en
observeerbare reacties.
- Tabula rasa
- Ontwikkeling = continu proces van gedragsmatige verandering
- Verbindingen externe stimuli en observeerbare reacties (‘habits’)
- Klassieke conditionering
Behaviorisme = een school van denken binnen de psychologie die ervan uitgaat dat
conclusies over de menselijke ontwikkeling gebaseerd zouden moeten zijn op
gecontroleerde observaties van openlijk gedrag in plaats van speculatie over onbewuste
motieven of andere fenomenen; het filosofische fundament voor sociaal-leer theorieën
Gewoonten (habits) = volgens behavioristisch standpunt zijn dit aangeleerde associaties
tussen stimuli en reacties (responses) die de stabiele aspecten van persoonlijkheid
representeren.
Pavlov: Klassieke conditionering. Passief proces. Bestaand gedrag, uitgelokt door een
nieuwe/neutrale stimulus.
Klassieke conditionering = een methode van leren die als eerste onderzocht werd door de
Russische fysioloog Ivan Pavlov begin 20e eeuw. In deze passieve vorm van conditionering
kunnen bepaalde gedragingen worden ontlokt door middel van een neutrale stimulus
(normaal niet-stimulerend) omdat deze stimulus een aangeleerde associatie heeft met een
meer krachtige stimulus
Skinner: operante conditionering => actief proces, vorming nieuwe gedragingen
Operante conditionering = een vorm van leren waarbij vrijwillige
handelingen (‘operants’) meer of minder vaak gaan optreden
afhankelijk van de consequentie (straf versus beloning) die ze teweeg
brengen.
Bekrachtiger (reinforcer) = elk gevolg van een handeling die ervoor
zorgt dat de handeling opnieuw zal optreden
Bestraffing (punisher) = elk gevolg van een handeling die ervoor zorgt
dat de handeling onderdrukt wordt en die de kans dat de handeling
opnieuw zal optreden vermindert.
Bandura: social learning theory. Leren is meer dan operante conditionering. Mensen zijn echt
cognitieve wezens die ook hun eigen ideeën hebben over de processen en die zich niet
alleen maar laten vormen. Imitatie vindt naderhand plaats. Dat heet deferred imitatie.
Observationeel leren (‘no-trial’) = centraal ontwikkelingsproces
Observationeel leren = leren dat het gevolg is van de observatie van het gedrag van
anderen
→ beschikbaarheid, aandacht, onthouden, motorische reproductie, motivatie
4
College 1 – 10/4/2024 ........................................................................................................... 3
(Moderne) evolutionaire perspectieven .............................................................................. 5
Gedragsgenetica ............................................................................................................... 5
Klassieke gedragsgenetica ............................................................................................. 6
Moderne gedragsgenetica .............................................................................................. 6
College 2 | Emotionele ontwikkeling: emoties ........................................................................ 7
College 3 | Klassieke theorieën; cognitieve ontwikkeling volgens Piaget & Vygotsky ............12
College 4 | Emotionele ontwikkeling: hechting ......................................................................17
College 5: temperament & sociaal-emotionele ontwikkeling .................................................22
Temperamentmodellen .....................................................................................................22
The behavioral styles approach of Thomas and Chess (1977) ......................................22
The criterial approach of Buss and Plomin ....................................................................22
Neurobiologische benadering Rothbart .........................................................................23
Kagan’s biotypologische benadering .............................................................................23
Temperament – sociaal-emotioneel functioneren ..............................................................24
College 6: Ontwikkeling agressie ..........................................................................................26
Ontwikkeling agressie .......................................................................................................27
Agressie & pesten .........................................................................................................28
Gevolgen agressie ........................................................................................................28
Neurobiologie agressie ..................................................................................................28
College 7 – 22/5/2024 ..........................................................................................................29
Cognitieve theorie .............................................................................................................29
Moraliteit ...........................................................................................................................30
Componenten van moraliteit ..........................................................................................30
Moreel redeneren: cognitie ............................................................................................30
Morele ontwikkeling: Model van Kohlberg: 3 fasen en 2 subfasen .................................31
Bevorderen van moreel gedrag .........................................................................................32
College 8: Sociale ontwikkeling: interactie peers & spel .......................................................33
Stabiliteit & Interactie peers ..............................................................................................33
Acceptatie door peers .......................................................................................................34
Start van spel: sensorimotorisch spel ................................................................................35
Spel (‘pretend play’) volgens Vygotsky ..........................................................................35
Soorten spel tot 4 jaar .......................................................................................................35
Soorten spel vanaf 4 jaar ..................................................................................................36
College 9: Bronfenbrenner en het gezin ...............................................................................37
Het gezin als systeem: het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner ..............................37
, Het microsysteem..........................................................................................................37
Het mesosysteem..........................................................................................................37
Het exosysteem.............................................................................................................37
Het macrosysteem ........................................................................................................37
Het chronosysteem .......................................................................................................38
Het gezin ..........................................................................................................................38
De invloed van broertjes en zusjes ................................................................................39
College 10 – Ontwikkeling van het zelf en sociale cognitie (theory of mind) .........................41
‘I’ .......................................................................................................................................41
I ontwikkelt in interactie met sociale omgeving ..................................................................41
Eerste ontwikkeling I – bouwstenen kind zelf.................................................................41
Eerste ontwikkeling I – rol opvoeder ..............................................................................41
Ontwikkeling zelfherkenning .............................................................................................41
Ontwikkeling zelfbeschrijving ............................................................................................42
Ontwikkeling Theory of Mind .............................................................................................42
Zelfwaardering: de evaluatie van het zelf (‘competentie’) ..................................................44
Het belang van zelfwaardering ......................................................................................44
Identiteitsontwikkeling .......................................................................................................45
Identiteitsontwikkeling: balans autonomie versus ‘relatedness’......................................46
2
,College 1 – 10/4/2024
Overzicht klassieke en moderne theorieën die rol spelen bij semo.
Wat is goede en wetenschappelijke theorie? Biedt een raamwerk waarbinnen feiten en
informatie geïnterpreteerd kunnen worden en geïntegreerd met bestaande kennis. Ook heeft
het assumpties die duidelijk zijn geformuleerd en empirisch. Een goede theorie stimuleert
nieuw onderzoek en leidt tot nieuwe kennis in een bepaald domein.
Psychoanalytische visie
Freud: een heel deel van zijn theorie is vaag en niet goed weerlegbaar. Maar dat onbewuste
motieven en conflicten een rol spelen, is wel waar/belangrijk uit zijn theorie. We weten niet
alles. En we weten ook dat ons gedrag ontzettend gestuurd wordt door meer automatische
processen. Freud was ook belangrijk voor het idee dat vroege ervaringen en emoties een
cruciale rol spelen in de ontwikkeling van kinderen. Dat die vroege ervaringen en emoties
belangrijk zijn, zien we nog steeds. Daar zat Freud dus goed mee.
Wel idee van psychoseksuele theorie, id, ego en superego. Niet tabel 2.1 leren.
Id: een baby wordt geboren met alleen met id, alles moet plezier zijn
Superego: gevormd door ontwikkeling, waarbij morele standaarden worden gevormd.
Het ego is de persoon die jij bent in realiteit, die moet in evenwicht komen met zowel het id
als het superego. Want superego en id liggen ver uit elkaar. Als er balans in komt, kan jij als
persoon groeien.
Psychoseksuele theorie = Freud’s theorie dat groei van de seks instincten onderliggend
zijn aan de stadia van persoonlijkheidsontwikkeling en dat hoe ouders omgaan met deze
seksuele impulsen de trekken die kinderen vertonen bepalen.
Onbewuste motieven = Volgens Freud term voor gevoelens, ervaringen en conflicten die
het denken en gedrag van een persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een
persoon blijven.
• Kritiek theorie: theorie = the vaag, niet falsifieerbaar
• Belang theorie:
o Onbewuste motieven en conflicten
o Vroege ervaringen en emoties
Erikson: meer focus op socioculturele ontwikkeling van kinderen, ipv seksuele ontwikkeling.
En de theorie loopt door in de volwassenheid, waar de theorie van Freud al stopte. En het is
actiever, het kind zelf heeft ook wat in te brengen. Erikson ging uit van 8 stadia van
ontwikkeling waarin het kind iets leert. Op het moment dat ouders het kind niet genoeg
vrijheid geven om het kind zelf te laten ontwikkelen of als de ouders overprotectief zijn, dan
kan het kind schaamte/twijfel ontwikkelen. Anders kan het kind autonomie ontwikkelen.
Kritiek: waarschijnlijk is ontwikkeling meer een continu proces, niet zo strikte stadia die
langskomen.
- Verschil met Freud:
o Actiever
o Focus socioculturele ipv seksuele invloeden
o Theorie loopt door in volwassenheid
- Kritiek: descriptief, stadia en lastig falsifieerbaar
3
, Psychosociale theorie = Erikson’s revisie van Freud’s theorie welke de socioculturele (ipv
seksuele) determinanten van ontwikkeling benadrukt en welke veronderstelt dat er acht
conflicten zijn die mensen moeten oplossen om te komen tot een gezonde psychische
aanpassing.
Behavioristische visie
Watson: dat kinderen geboren worden als een onbeschreven blad. Volledig nurture principe.
Ook zou ontwikkeling plaatsvinden door conditioneringen: verbindingen externe stimuli en
observeerbare reacties.
- Tabula rasa
- Ontwikkeling = continu proces van gedragsmatige verandering
- Verbindingen externe stimuli en observeerbare reacties (‘habits’)
- Klassieke conditionering
Behaviorisme = een school van denken binnen de psychologie die ervan uitgaat dat
conclusies over de menselijke ontwikkeling gebaseerd zouden moeten zijn op
gecontroleerde observaties van openlijk gedrag in plaats van speculatie over onbewuste
motieven of andere fenomenen; het filosofische fundament voor sociaal-leer theorieën
Gewoonten (habits) = volgens behavioristisch standpunt zijn dit aangeleerde associaties
tussen stimuli en reacties (responses) die de stabiele aspecten van persoonlijkheid
representeren.
Pavlov: Klassieke conditionering. Passief proces. Bestaand gedrag, uitgelokt door een
nieuwe/neutrale stimulus.
Klassieke conditionering = een methode van leren die als eerste onderzocht werd door de
Russische fysioloog Ivan Pavlov begin 20e eeuw. In deze passieve vorm van conditionering
kunnen bepaalde gedragingen worden ontlokt door middel van een neutrale stimulus
(normaal niet-stimulerend) omdat deze stimulus een aangeleerde associatie heeft met een
meer krachtige stimulus
Skinner: operante conditionering => actief proces, vorming nieuwe gedragingen
Operante conditionering = een vorm van leren waarbij vrijwillige
handelingen (‘operants’) meer of minder vaak gaan optreden
afhankelijk van de consequentie (straf versus beloning) die ze teweeg
brengen.
Bekrachtiger (reinforcer) = elk gevolg van een handeling die ervoor
zorgt dat de handeling opnieuw zal optreden
Bestraffing (punisher) = elk gevolg van een handeling die ervoor zorgt
dat de handeling onderdrukt wordt en die de kans dat de handeling
opnieuw zal optreden vermindert.
Bandura: social learning theory. Leren is meer dan operante conditionering. Mensen zijn echt
cognitieve wezens die ook hun eigen ideeën hebben over de processen en die zich niet
alleen maar laten vormen. Imitatie vindt naderhand plaats. Dat heet deferred imitatie.
Observationeel leren (‘no-trial’) = centraal ontwikkelingsproces
Observationeel leren = leren dat het gevolg is van de observatie van het gedrag van
anderen
→ beschikbaarheid, aandacht, onthouden, motorische reproductie, motivatie
4