Anatomie
Betekent ontleedkunde – de studie van de bouw, vorm en ligging
van organen, weefsels en structuren in het lichaam.
Doel: inzicht krijgen in de structuur van het menselijk lichaam en de
relatie tussen delen (bijv. hoe botten, spieren en gewrichten
samenwerken).
Fysiologie
Studie van de functie van organen en weefsels.
Anatomie zegt wat iets is, fysiologie zegt wat het doet.
Motorisch stelsel (beweegapparaat)
Bestaat uit:
o Botweefsel (Osteologie) – zorgt voor stevigheid en
bescherming.
o Kraakbeenweefsel (Arthrologie) – maakt beweging
mogelijk, dempt schokken.
o Spierweefsel (Myologie) – zorgt voor actieve beweging.
o Peesweefsel – verbindt spieren met botten.
2. Anatomische terminologie
Anatomische houding
De standaardpositie van het lichaam die gebruikt wordt als
referentie bij het beschrijven van anatomische structuren.
o Persoon staat rechtop.
o Voeten naast elkaar, naar voren gericht.
o Armen langs het lichaam met handpalmen naar voren.
o Hoofd en blik naar voren.
Lichaamsvlakken
Worden gebruikt om doorsneden of richtingen te beschrijven:
o Sagittaal vlak – verdeelt het lichaam in een linker- en
rechterhelft.
, o Frontaal vlak (coronaal vlak) – verdeelt het lichaam in een
voor- en achterkant.
o Transversaal vlak (horizontaal vlak) – verdeelt het lichaam
in een boven- en onderkant.
Assen
Denk aan lijnen waar rond bewegingen plaatsvinden:
o Sagittale as – van voor naar achter (bijv. abductie/adductie in
frontaal vlak). (Ratslag)
o Transversale as – van links naar rechts (bijv. flexie/extensie
in sagittaal vlak). (Voor of achterwaartse salto)
o Longitudinale as – van boven naar beneden (bijv.
rotatiebewegingen). (pirouette)
Anatomische bewegingen
Flexie – buigen (bijv. elleboog buigen).
Extensie – strekken (bijv. knie strekken).
Abductie – arm of been van de middellijn wegbewegen. (Naar
Buiten)
Adductie – arm of been naar de middellijn toe bewegen. (Naar
binnen, Dicht)
Pronatie – hand of voet naar binnen draaien (handpalm naar
beneden).
Supinatie – hand of voet naar buiten draaien (handpalm naar
boven).
Endorotatie – naar binnen draaien rond de lengte-as.
Exorotatie – naar buiten draaien rond de lengte-as.
Anteversie – beweging van een ledemaat naar voren.
Retroflexie – beweging van een ledemaat naar achteren.
Circumductie – cirkelvormige beweging (combinatie van flexie,
extensie, abductie, adductie).
Elevatie – optillen van een lichaamsdeel (bijv. schouder ophalen).
Depressie – laten zakken van een lichaamsdeel.
Richting- en plaatsaanduidingen