Academiejaar
2024 - 2025
Arbeidsrecht
,Inhoud
1 Les 1: Inleiding.....................................................................................................................................2
2 Les 2: Demarcatie................................................................................................................................7
3 Les 3: Demarcatie; toepassingsgeval.................................................................................................14
4 Les 4: Soorten arbeidsovereenkomsten............................................................................................16
5 Les 5: Aanvang arbeidsovereenkomst...............................................................................................22
6 Les 6: Arbeidsvoorwaarden...............................................................................................................28
7 Les 7: Welzijn op het werk.................................................................................................................35
8 Les 8: Arbeidsvoorwaarden...............................................................................................................40
9 Les 9: Einde arbeidsovereenkomst....................................................................................................48
10 Les 10: Collectief arbeidsrecht.........................................................................................................60
11 Les 11: Collectief arbeidsrecht.........................................................................................................68
1 Les 1: Inleiding
De studenten kunnen het Arbeidsrecht plaatsten in zijn historische context.
Arbeidsrecht |2
,Studenten kennen de inbedding van het arbeidsrecht in het sociaal recht.
De studenten kennen de positie van het arbeidsovereenkomstenrecht als bijzonder
overeenkomstenrecht en de uitzonderingen op dit gemeen verbintenissenrecht.
De studenten kennen de bronnen van het arbeidsrecht en kunnen de hiërarchie toepassen.
P1-17
Plaats in het onderwijsaanbod
Arbeidsrecht is een soort van bijzondere overeenkomst, maar behoort vooral tot het sociaal recht,
samen met het socialezekerheidsrecht. Overgaan van arbeidsrecht naar socialezekerheidsrecht; bij
werkloosheid.
Sociale zekerheidsrecht: alle regelingen die werknemers en zelfstandigen de mogelijkheid bieden om
in voldoende middelen te kunnen voorzien voor het levensonderhoud, ook wanneer ze dat zelf niet
kunnen: ziekte, invaliditeit, werkloosheid, gezinsbijslag, pensioen.
Verworven met arbeidsrecht:
• Ziekte: verschuiving inkomen van werkgever (gewaarborgd loon) naar sociale zekerheid
(RIZIV)
• Tewerkstelling en ontslag: Tewerkstelling als voorwaarde voor werkloosheidsuitkering
(muv
uitkering na studies), hervatten werk als einde werkloosheidsuitkering.
• Pensioen: einde arbeidsovereenkomst als loopbaanduur en/of leeftijd => geen loon meer,
maar pensioen.
• Arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht ontwikkelen samen (zie verder historische
inleiding)
Arbeidsrecht = het recht dat van toepassing is op arbeidsprestaties geleverd in ondergeschikt
verband / het geheel van rechtsregels die betrekking hebben op het verrichten van arbeid op de
arbeidsmarkt en tot doel hebben de menselijke waardigheid en de sociale rechtvaardigheid te
bevorderen.
Ongelijkheid in arbeidsverhouding en arbeidsmarkt: feitelijke en juridische ongelijkheid.
Feitelijke: aanname van een marktongelijkheid, in onderhandelingspositie van WG en WN bij
aangaan van de arbeidsovk.
Juridische: WN bevindt zich in een ondergeschiktheid tov de WG.
Functie van arbeidsrecht: tegengewicht vormen tav superieure positie van WG (beschermend en
ordenend recht). Beschermt ook WG + belang van arbeidsmarkt en maatschappelijke belang.
Historische kadering
Tot eerste helft 19e eeuw: onbeschermde en zwakke werknemers
- Oorzaken:
Romeinse tijd en middeleeuwen: sterke “werkersorganisaties”: corpora/ gilden
Verenigingen in gilden of corporaties; sterke werkorganisaties die konden onderhandelen
over voorwaarden, wel heel hiërarchisch (meesters, gezellen en leerjongens).
1791: Decret d’Allarde en Wet Le Chapelier: bevrijden van arbeid en afschaffen gilden + verbod
op vereniging van boeren en arbeiders FR – vrijheids- en gelijkheidsideaal; ook vrijheid van
nijverheid en arbeid.
1803 (Napoleon): coalitieverbod verder uitgewerkt. Arbeidsrelatie was ‘huur van werk’;
principiële gelijkheid, wilsautonomie. Twee artikels in de Code civil over de arbeidsrelatie.
Gevolg: geen vakbonden of stakingen mogelijk, geen verbetering voor arbeiders na FR (kunnen
zich niet verenigen), principe van zuivere contractvrijheid.
Arbeidsrecht |3
, - Status 1830:
Geen beschermende wetgeving (economisch liberalisme; de markt regelt het).
Zuivere contractvrijheid, maar: veel ongeschoolde werklozen in de steden (overaanbod, waren
vervangbaar), geen goede werkomstandigheden, konden zich niet verenigen (geen vakbonden).
Beperkt stemrecht (cijnskiesrecht; voldoende belasting betalen om te kunnen stemmen): dus ook
beperkte vertegenwoordiging (politiek niet vertegenwoordigd, ook niet op de werkvloer).
12u/dag werken, 7d/week
Tweede helft 19e eeuw: eerste stappen in het arbeidsrecht
- Context:
Sociale onlusten (ongecontroleerd)
1867: werknemers konden zich terug verenigen (aanspreekpunt creëren, tegen revolutie)
Wel nog verbod op stakingspiketten
Staking = eenzijdige verbreking arbeidsovereenkomst
Katalysator van individueel arbeidsrecht
Oprichting vakbonden
1885 in BWP (socialisten; Belgische Werklieden Partij)
Katholieke werknemersbonden (toestemming paus in Rerum Novarum 1891)
Liberale vakbond in Gent (1889)
1893: algemeen meervoudig mannenstemrecht
- 1886: eerste wetten in het sociaal recht
- Focus = arbeidsreglementering
Arbeidersbeweging wind uit de zeilen nemen
1887: loonbescherming (geld krijgen / niet betaald worden op café, geen bonnen voor in de
fabriekswinkel)
1889: kinder- en vrouwenarbeid (werd beperkt, nog niet afgeschaft)
Pas vanaf 1905 zondagsrust
Verdere ontwikkeling sociaal recht in de 20 e eeuw
- Arbeidsovereenkomstenwet
1900: enkel voor arbeiders/werklieden – suppletief recht!
(arbeiders: handenarbeid / bedienden: intellectueel werk – grens is vervaagd)
1922: ook voor lagere bedienden
1978: AOW in huidige vorm, met behoud verschil arbeiders en bedienden (eenheidsstatuut)
- Na WO1: verdere uitbouw arbeidsrecht en aanvang sociale zekerheidsrecht (~deelname
arbeiders aan WO1)
1919: werkloosheidsverzekering
1921: 48-urenweek (6d, 8u/dag)
1930: pensioenen
1936: 1 week betaald verlof (pas vanaf 1963 derde vakantieweek)
- Na WO2: verdere uitbouw sociale wetgeving (sociaal overleg tijdens WO2 vanuit Londen als
basis)
Collectieve arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid en verdere uitbouw van
arbeidsbescherming
Arbeidsrecht |4
2024 - 2025
Arbeidsrecht
,Inhoud
1 Les 1: Inleiding.....................................................................................................................................2
2 Les 2: Demarcatie................................................................................................................................7
3 Les 3: Demarcatie; toepassingsgeval.................................................................................................14
4 Les 4: Soorten arbeidsovereenkomsten............................................................................................16
5 Les 5: Aanvang arbeidsovereenkomst...............................................................................................22
6 Les 6: Arbeidsvoorwaarden...............................................................................................................28
7 Les 7: Welzijn op het werk.................................................................................................................35
8 Les 8: Arbeidsvoorwaarden...............................................................................................................40
9 Les 9: Einde arbeidsovereenkomst....................................................................................................48
10 Les 10: Collectief arbeidsrecht.........................................................................................................60
11 Les 11: Collectief arbeidsrecht.........................................................................................................68
1 Les 1: Inleiding
De studenten kunnen het Arbeidsrecht plaatsten in zijn historische context.
Arbeidsrecht |2
,Studenten kennen de inbedding van het arbeidsrecht in het sociaal recht.
De studenten kennen de positie van het arbeidsovereenkomstenrecht als bijzonder
overeenkomstenrecht en de uitzonderingen op dit gemeen verbintenissenrecht.
De studenten kennen de bronnen van het arbeidsrecht en kunnen de hiërarchie toepassen.
P1-17
Plaats in het onderwijsaanbod
Arbeidsrecht is een soort van bijzondere overeenkomst, maar behoort vooral tot het sociaal recht,
samen met het socialezekerheidsrecht. Overgaan van arbeidsrecht naar socialezekerheidsrecht; bij
werkloosheid.
Sociale zekerheidsrecht: alle regelingen die werknemers en zelfstandigen de mogelijkheid bieden om
in voldoende middelen te kunnen voorzien voor het levensonderhoud, ook wanneer ze dat zelf niet
kunnen: ziekte, invaliditeit, werkloosheid, gezinsbijslag, pensioen.
Verworven met arbeidsrecht:
• Ziekte: verschuiving inkomen van werkgever (gewaarborgd loon) naar sociale zekerheid
(RIZIV)
• Tewerkstelling en ontslag: Tewerkstelling als voorwaarde voor werkloosheidsuitkering
(muv
uitkering na studies), hervatten werk als einde werkloosheidsuitkering.
• Pensioen: einde arbeidsovereenkomst als loopbaanduur en/of leeftijd => geen loon meer,
maar pensioen.
• Arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht ontwikkelen samen (zie verder historische
inleiding)
Arbeidsrecht = het recht dat van toepassing is op arbeidsprestaties geleverd in ondergeschikt
verband / het geheel van rechtsregels die betrekking hebben op het verrichten van arbeid op de
arbeidsmarkt en tot doel hebben de menselijke waardigheid en de sociale rechtvaardigheid te
bevorderen.
Ongelijkheid in arbeidsverhouding en arbeidsmarkt: feitelijke en juridische ongelijkheid.
Feitelijke: aanname van een marktongelijkheid, in onderhandelingspositie van WG en WN bij
aangaan van de arbeidsovk.
Juridische: WN bevindt zich in een ondergeschiktheid tov de WG.
Functie van arbeidsrecht: tegengewicht vormen tav superieure positie van WG (beschermend en
ordenend recht). Beschermt ook WG + belang van arbeidsmarkt en maatschappelijke belang.
Historische kadering
Tot eerste helft 19e eeuw: onbeschermde en zwakke werknemers
- Oorzaken:
Romeinse tijd en middeleeuwen: sterke “werkersorganisaties”: corpora/ gilden
Verenigingen in gilden of corporaties; sterke werkorganisaties die konden onderhandelen
over voorwaarden, wel heel hiërarchisch (meesters, gezellen en leerjongens).
1791: Decret d’Allarde en Wet Le Chapelier: bevrijden van arbeid en afschaffen gilden + verbod
op vereniging van boeren en arbeiders FR – vrijheids- en gelijkheidsideaal; ook vrijheid van
nijverheid en arbeid.
1803 (Napoleon): coalitieverbod verder uitgewerkt. Arbeidsrelatie was ‘huur van werk’;
principiële gelijkheid, wilsautonomie. Twee artikels in de Code civil over de arbeidsrelatie.
Gevolg: geen vakbonden of stakingen mogelijk, geen verbetering voor arbeiders na FR (kunnen
zich niet verenigen), principe van zuivere contractvrijheid.
Arbeidsrecht |3
, - Status 1830:
Geen beschermende wetgeving (economisch liberalisme; de markt regelt het).
Zuivere contractvrijheid, maar: veel ongeschoolde werklozen in de steden (overaanbod, waren
vervangbaar), geen goede werkomstandigheden, konden zich niet verenigen (geen vakbonden).
Beperkt stemrecht (cijnskiesrecht; voldoende belasting betalen om te kunnen stemmen): dus ook
beperkte vertegenwoordiging (politiek niet vertegenwoordigd, ook niet op de werkvloer).
12u/dag werken, 7d/week
Tweede helft 19e eeuw: eerste stappen in het arbeidsrecht
- Context:
Sociale onlusten (ongecontroleerd)
1867: werknemers konden zich terug verenigen (aanspreekpunt creëren, tegen revolutie)
Wel nog verbod op stakingspiketten
Staking = eenzijdige verbreking arbeidsovereenkomst
Katalysator van individueel arbeidsrecht
Oprichting vakbonden
1885 in BWP (socialisten; Belgische Werklieden Partij)
Katholieke werknemersbonden (toestemming paus in Rerum Novarum 1891)
Liberale vakbond in Gent (1889)
1893: algemeen meervoudig mannenstemrecht
- 1886: eerste wetten in het sociaal recht
- Focus = arbeidsreglementering
Arbeidersbeweging wind uit de zeilen nemen
1887: loonbescherming (geld krijgen / niet betaald worden op café, geen bonnen voor in de
fabriekswinkel)
1889: kinder- en vrouwenarbeid (werd beperkt, nog niet afgeschaft)
Pas vanaf 1905 zondagsrust
Verdere ontwikkeling sociaal recht in de 20 e eeuw
- Arbeidsovereenkomstenwet
1900: enkel voor arbeiders/werklieden – suppletief recht!
(arbeiders: handenarbeid / bedienden: intellectueel werk – grens is vervaagd)
1922: ook voor lagere bedienden
1978: AOW in huidige vorm, met behoud verschil arbeiders en bedienden (eenheidsstatuut)
- Na WO1: verdere uitbouw arbeidsrecht en aanvang sociale zekerheidsrecht (~deelname
arbeiders aan WO1)
1919: werkloosheidsverzekering
1921: 48-urenweek (6d, 8u/dag)
1930: pensioenen
1936: 1 week betaald verlof (pas vanaf 1963 derde vakantieweek)
- Na WO2: verdere uitbouw sociale wetgeving (sociaal overleg tijdens WO2 vanuit Londen als
basis)
Collectieve arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid en verdere uitbouw van
arbeidsbescherming
Arbeidsrecht |4