COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN
- Mediatisering: sociale veranderingen in de maatschappij, door groeiende impact van media
- Gemedieerde communicatie: communicatie via technologisch medium
- Mediacentralisme: media te centraal plaatsen & geen rekening houden met socio-economische
context
- Technologisch determinisme: technologische veranderingen zijn onafhankelijk van de mens &
drijven sociale veranderingen
- Maatschappijcentrisme: maatschappij beïnvloedt media, media is slechts een spiegel
I. BOUWSTENEN
A. TEKENS
1. SEMIOTIEK
- Semiotiek: leer van tekens, hoe ze werken & hoe ze ontstaan
(De Saussure focust op sociale functie & relevantie, Peirce focust op technische functie)
o Fonologie: klanken & kleinste eenheden
o Syntaxis: patronen van tekens
o Pragmatiek: relatie tussen teken & gebruiker
o Semantiek: teken en zijn betekenis
- Intensie: geheel van criteria die bepalen wnr. een term mag worden toegepast
- Extensie: klasse waarop de term correct wordt toegepast
2. TEKENSYSTEMEN & TEKENINDELING
De Saussure
- Betekenaar/ signifiant (Sa): fysieke verschijnvorm van een teken (beeld, klank of woord)
- Betekende/ signifié (Se): idee waar de tekenvorm naar verwijst
- Referent: fysieke object (bestaat niet altijd & hoeft niet aanwezig te zijn)
Barthes
- Denotatie: letterlijke betekenis van een teken
- Connotatie: subjectieve betekenis
- Ideologie & mythe: manier waarop samenleving betekenis van communicatie stuurt
A) TEKENSYSTEMEN
Peirce
Representame
n
- Representamen: tekenvorm
- Object waar het teken naar verwijst
- Interprenant: betekenis dat aan het teken
wordt gegeven
- Relatie tussen teken & object is het
belangrijkste
Interprenant Object
De Saussure
- Onderlinge relaties tussen tekens is het belangrijkste
- Betekenis van een teken is het tegengestelde (warm vs. koud)
- Syntagma (horizontaal): betekenisvolle combinatie van tekeneenheden
- Paradigma (verticaal): een klas van elementen die semantisch homogeen zijn
, Paradigma
Syntagma Ik drink koffie
Wij drinken thee
Zij drinkt Fanta
B) TEKENINDELING
Peirce
- Icoon: een teken dat op visueel of auditief vlak gelijkenissen toont met het object waar het naar
verwijst (foto, onomatopee,…)
- Index: een teken met een rechtstreeks verband met een object (rook-> vuur, koorts-> ziek…)
- Symbool: een arbitrair teken dat betekenis heeft door een afspraak (woorden, logo’s, …)
Peters
tekens
- Index: teken dat op natuurlijke
wijze verbonden is met datgene
waar het naar verwijst natuurlijk
kunst-
- Conventionele tekens: arbitrair matig
gekozen
- Icoon: gebaseerd op een gelijkenis
gemoti-
met het object index arbitrair
veerd
- Symbool: associatie aangeleerd
door cultuur
conven-
icoon symbool
tioneel
B. ELEMENTEN VAN HET
COMMUNICATIEPROCES
1. COMMUNICATOR (ZENDER)
- Bron: wanneer de boodschap niet wordt verzonden
- Feedback: invloed die de reactie van de ontvanger op de communicator heeft
- Feedforward: communicator anticipeert op reactie van de ontvanger
- Copresence: zender en ontvanger zijn beide aanwezig
2. BOODSCHAP
- Bewustzijnsinhoud: (idee, kennis, ervaring,…) die de zender wilt doorgeven aan ontvangers
- Externaliseren: bewustzijnsinhoud omzetten in tekens
- Communicatie wanneer geen ontvanger? Als er ooit mogelijkheid is voor ontvanger (Anne Frank)
A) REFERENTIËLE OF INHOUDELIJKE ASPECT
- Eerste betekenislaag: boodschap en representatie van tekens en symbolen
- Representationeel: verwijst naar een begrip van een teken
- Referentieel: wanneer het teken verwijst naar iets in de omgeving
- Kunnen alleen communiceren over begrippen waar tekens/symbolen voor bestaan
B) EXPRESSIEVE OF VORMELIJKE ASPECT
- Expressieve of vormelijke aspect (intonatie, lay-out, trunkshot)
- Geeft weer wat de zender echt bedoeld met de boodschap
C) RELATIONELE EN APPELERENDE ASPECT
- Relationele component o Taalgebruik voor sociale positie
o Hoe communicator relatie met o Expliciet & verbaal/ impliciet &
contact ziet non-verbaal
, - Appelerend niveau o Handelingsaspect (reclame zet
o Wat communicator verwacht van aan om te kopen)
ontvanger
3. ENCODEREN EN DECODEREN
- Code: de manier waarop een set van tekens systematisch georganiseerd is in een
systeem
o Eenheden (woorden)
o Patronen (combinatie van woorden-> grammatica)
- Digitale/ conventionele code (cijfers & letters): geen nuance, aangeleerd en conventies
- Analoge/ natuurlijke code (beeldende taal & tekening): wel nuance, betekenisintensiteit,
situatiegebonden
- Encoderen: omzetten van inhoud in symbolen/tekens door communicator
- Decoderen: omzetten van symbolen/tekens naar inhoud en interpreteren door ontvanger
o Dominante decodering/ preferred reading: zender en ontvanger dezelfde betekenis
o Aberrante decodering: ontvanger geeft andere betekenis aan boodschap
o Onderhandelende decodering: betekenis van lezer wijdt niet zover af, tussenvorm
4. TRANSMISSIE, KANAAL EN MEDIUM
- Transmissie: overbrengen van boodschap van communicator naar ontvanger
- Kanaal: fysieke drager van de boodschap (lucht= face-to-face)
o Drager van signaal: fysische grootheid die informatie overbrengt (geluidsgolven)
o Medium: technisch middel waarmee boodschap wordt verspreid (tv=
mediacommunicatie)
- Ruis: elke vorm van mogelijke interferentie bij transmissie
o Externe ruis: contextuele factoren buiten proces (omgevingslawaai)
o Interne ruis: gebeurt in het proces tussen zender en ontvanger
Psychologische ruis: fysieke/psychologische toestand van zender en ontvanger
(vooroordelen, alcohol, emoties,…)
Semantische ruis: cognitief door verschillende code (Spaans<-> Frans)
Mechanische ruis: technische moeilijkheden van medium
5. ONTVANGER
- Passief of actief?
- Ontvanger kan zelf communicatie initiëren (YouTube-filmpje)
- Ruis oplossen
o Opvullen van gaten in de boodschap
o Boodschap assimileren (inhoud of volgorde wijzigen)
o Boodschap samenvatten
- Vervormingen bij communicatie
o Realiteitsreductie: negeren van bepaalde aspecten omdat niet alles kan worden
meegegeven
o Realiteitsversterking: bepaalde aspecten worden belangrijker geacht
- Perceptie: manieren waarop we zintuigelijke info over de realiteit verwerken, soms te
veel/weinig aandacht voor een zaak
- Selectieve blootstelling
o Selectieve kennisneming: selectie van het ontvangen van prikkels
o Selectieve aandacht: vertrouwt bent met iets of akkoord is met omgevingsfactoren
- Selectieve waarneming: je kan niet alle elementen uit boodschap betekenis geven
- Selectief onthouden
- Selectief aanvaarden
6. WANNEER IS EEN COMMUNIECATIEPROCES GESLAAGD?
- Mediatisering: sociale veranderingen in de maatschappij, door groeiende impact van media
- Gemedieerde communicatie: communicatie via technologisch medium
- Mediacentralisme: media te centraal plaatsen & geen rekening houden met socio-economische
context
- Technologisch determinisme: technologische veranderingen zijn onafhankelijk van de mens &
drijven sociale veranderingen
- Maatschappijcentrisme: maatschappij beïnvloedt media, media is slechts een spiegel
I. BOUWSTENEN
A. TEKENS
1. SEMIOTIEK
- Semiotiek: leer van tekens, hoe ze werken & hoe ze ontstaan
(De Saussure focust op sociale functie & relevantie, Peirce focust op technische functie)
o Fonologie: klanken & kleinste eenheden
o Syntaxis: patronen van tekens
o Pragmatiek: relatie tussen teken & gebruiker
o Semantiek: teken en zijn betekenis
- Intensie: geheel van criteria die bepalen wnr. een term mag worden toegepast
- Extensie: klasse waarop de term correct wordt toegepast
2. TEKENSYSTEMEN & TEKENINDELING
De Saussure
- Betekenaar/ signifiant (Sa): fysieke verschijnvorm van een teken (beeld, klank of woord)
- Betekende/ signifié (Se): idee waar de tekenvorm naar verwijst
- Referent: fysieke object (bestaat niet altijd & hoeft niet aanwezig te zijn)
Barthes
- Denotatie: letterlijke betekenis van een teken
- Connotatie: subjectieve betekenis
- Ideologie & mythe: manier waarop samenleving betekenis van communicatie stuurt
A) TEKENSYSTEMEN
Peirce
Representame
n
- Representamen: tekenvorm
- Object waar het teken naar verwijst
- Interprenant: betekenis dat aan het teken
wordt gegeven
- Relatie tussen teken & object is het
belangrijkste
Interprenant Object
De Saussure
- Onderlinge relaties tussen tekens is het belangrijkste
- Betekenis van een teken is het tegengestelde (warm vs. koud)
- Syntagma (horizontaal): betekenisvolle combinatie van tekeneenheden
- Paradigma (verticaal): een klas van elementen die semantisch homogeen zijn
, Paradigma
Syntagma Ik drink koffie
Wij drinken thee
Zij drinkt Fanta
B) TEKENINDELING
Peirce
- Icoon: een teken dat op visueel of auditief vlak gelijkenissen toont met het object waar het naar
verwijst (foto, onomatopee,…)
- Index: een teken met een rechtstreeks verband met een object (rook-> vuur, koorts-> ziek…)
- Symbool: een arbitrair teken dat betekenis heeft door een afspraak (woorden, logo’s, …)
Peters
tekens
- Index: teken dat op natuurlijke
wijze verbonden is met datgene
waar het naar verwijst natuurlijk
kunst-
- Conventionele tekens: arbitrair matig
gekozen
- Icoon: gebaseerd op een gelijkenis
gemoti-
met het object index arbitrair
veerd
- Symbool: associatie aangeleerd
door cultuur
conven-
icoon symbool
tioneel
B. ELEMENTEN VAN HET
COMMUNICATIEPROCES
1. COMMUNICATOR (ZENDER)
- Bron: wanneer de boodschap niet wordt verzonden
- Feedback: invloed die de reactie van de ontvanger op de communicator heeft
- Feedforward: communicator anticipeert op reactie van de ontvanger
- Copresence: zender en ontvanger zijn beide aanwezig
2. BOODSCHAP
- Bewustzijnsinhoud: (idee, kennis, ervaring,…) die de zender wilt doorgeven aan ontvangers
- Externaliseren: bewustzijnsinhoud omzetten in tekens
- Communicatie wanneer geen ontvanger? Als er ooit mogelijkheid is voor ontvanger (Anne Frank)
A) REFERENTIËLE OF INHOUDELIJKE ASPECT
- Eerste betekenislaag: boodschap en representatie van tekens en symbolen
- Representationeel: verwijst naar een begrip van een teken
- Referentieel: wanneer het teken verwijst naar iets in de omgeving
- Kunnen alleen communiceren over begrippen waar tekens/symbolen voor bestaan
B) EXPRESSIEVE OF VORMELIJKE ASPECT
- Expressieve of vormelijke aspect (intonatie, lay-out, trunkshot)
- Geeft weer wat de zender echt bedoeld met de boodschap
C) RELATIONELE EN APPELERENDE ASPECT
- Relationele component o Taalgebruik voor sociale positie
o Hoe communicator relatie met o Expliciet & verbaal/ impliciet &
contact ziet non-verbaal
, - Appelerend niveau o Handelingsaspect (reclame zet
o Wat communicator verwacht van aan om te kopen)
ontvanger
3. ENCODEREN EN DECODEREN
- Code: de manier waarop een set van tekens systematisch georganiseerd is in een
systeem
o Eenheden (woorden)
o Patronen (combinatie van woorden-> grammatica)
- Digitale/ conventionele code (cijfers & letters): geen nuance, aangeleerd en conventies
- Analoge/ natuurlijke code (beeldende taal & tekening): wel nuance, betekenisintensiteit,
situatiegebonden
- Encoderen: omzetten van inhoud in symbolen/tekens door communicator
- Decoderen: omzetten van symbolen/tekens naar inhoud en interpreteren door ontvanger
o Dominante decodering/ preferred reading: zender en ontvanger dezelfde betekenis
o Aberrante decodering: ontvanger geeft andere betekenis aan boodschap
o Onderhandelende decodering: betekenis van lezer wijdt niet zover af, tussenvorm
4. TRANSMISSIE, KANAAL EN MEDIUM
- Transmissie: overbrengen van boodschap van communicator naar ontvanger
- Kanaal: fysieke drager van de boodschap (lucht= face-to-face)
o Drager van signaal: fysische grootheid die informatie overbrengt (geluidsgolven)
o Medium: technisch middel waarmee boodschap wordt verspreid (tv=
mediacommunicatie)
- Ruis: elke vorm van mogelijke interferentie bij transmissie
o Externe ruis: contextuele factoren buiten proces (omgevingslawaai)
o Interne ruis: gebeurt in het proces tussen zender en ontvanger
Psychologische ruis: fysieke/psychologische toestand van zender en ontvanger
(vooroordelen, alcohol, emoties,…)
Semantische ruis: cognitief door verschillende code (Spaans<-> Frans)
Mechanische ruis: technische moeilijkheden van medium
5. ONTVANGER
- Passief of actief?
- Ontvanger kan zelf communicatie initiëren (YouTube-filmpje)
- Ruis oplossen
o Opvullen van gaten in de boodschap
o Boodschap assimileren (inhoud of volgorde wijzigen)
o Boodschap samenvatten
- Vervormingen bij communicatie
o Realiteitsreductie: negeren van bepaalde aspecten omdat niet alles kan worden
meegegeven
o Realiteitsversterking: bepaalde aspecten worden belangrijker geacht
- Perceptie: manieren waarop we zintuigelijke info over de realiteit verwerken, soms te
veel/weinig aandacht voor een zaak
- Selectieve blootstelling
o Selectieve kennisneming: selectie van het ontvangen van prikkels
o Selectieve aandacht: vertrouwt bent met iets of akkoord is met omgevingsfactoren
- Selectieve waarneming: je kan niet alle elementen uit boodschap betekenis geven
- Selectief onthouden
- Selectief aanvaarden
6. WANNEER IS EEN COMMUNIECATIEPROCES GESLAAGD?