Leerdoelen lichaam en mond 2
Terreinverkenning
• Weet je de doelstelling van het steunvak anatomie en fysiologie;
De doelstelling van anatomie en fysiologie is om de structuur en werking van het menselijk
lichaam te begrijpen, zodat men weet hoe verschillende systemen samenwerken en het
lichaam gezond houden. Deze kennis vormt de basis voor medische zorg en het herkennen
van ziektes of afwijkingen
• Weet je de definitie van anatomie;
Anatomie = wetenschap die bouw van menselijk lichaam onderzoekt
• Weet je de definitie van fysiologie;
Fysiologie = wetenschap van de functie van het levende lichaam
• Begrijp je wat functionele anatomie inhoudt;
Functionele anatomie = verband tussen de bouw en functie
• Ken je een aantal veel gebruikte onderzoeksmethoden die anatomische en
fysiologische kennis van het menselijk lichaam opleveren;
Inspectie = kijkonderzoek
Palpatie = dieper gelegen structuren betasten, belangrijk voor diagnosestelling
Percussie = luisteren naar geluid van de tand, onderzoeken naar ligament
Röntgenstraling (X-straling)
Angiografie =
CT-scan = onderzoek naar botstructuren
MRI-scan = onderzoek naar weke delen
Echografie = om gewrichten te bekijken
Endoscopie = gaatje maken en gewricht onderzoeken
• Heb je een beeld van de inhoud en de aard van het vak anatomie en fysiologie;
• Ken je de kenmerken van de standaardmens.
Man, 25jr, gezond, gemiddelde lichaamsbouw, 1,75m lang, 70kg
,Cellen
• Begrijp je dat de cel de kleinste stofwisselingeenheid en de kleinste bouwsteen van het
lichaam is;
• Weet je wat katabole en anabole reacties zijn;
Katabole reactie = dissimilatie of afbraakstofwisseling
Grote moleculen à kleine moleculen (komt ATP vrij)
Anabole reacties = assimilatie of opbouwstofwisseling
Kleine moleculen à grote moleculen (ATP nodig)
• Weet je dat er energie vrijkomt bij de dissimilatie in de cel;
Aerobe dissimilatie = verbranding van brandstof in aanwezigheid van zuurstof
Glucose + zuurstof à koolstofdioxide + water + ATP
C6H12O6 + 6O2 à 6CO2 + 6H2O + ATP
Verzuur + zuurstof à koolstofdioxide + water. + ATP (+ afvalstoRen)
Vetzuur + 6O2 à 6CO2 + 6H2O + ATP
Anaerobe dissimilatie = zonder zuurstof
Glucose à melkzuur + water + ATP
C6H12O6 à Melkzuur + 6H2O + ATP
• Weet je hoe de vrijgekomen energie wordt opgeslagen in ATP;
Vrijgekomen energie uit de afbraak van voedingsstoRen, zoals glucose, wordt opgeslagen in
ATP (adenosinetrifosfaat) door de binding van een fosfaatgroep aan ADP
(adenosinedifosfaat). Deze energie wordt vastgelegd in de hoogenergetische
fosfaatbindingen van ATP, die later kunnen worden gebruikt door cellen voor verschillende
processen zoals spiercontractie en celgroei.
• Heb je inzicht in de werking en eigenschappen van enzymen;
Eigenschappen:
1. Zijn altijd eiwitten
2. Worden gemaakt door het lichaam zelf
3. Laten biochemische reacties super snel verlopen
4. Reactie specifiek (voor elke reactie andere enzym soorten)
5. Temperatuur specifiek (meeste enzymen werken beste bij 37*)
6. Zuurgraad specifiek (pH)
7. Worden zelf niet verbruikt bij de reactie
8. Hebben vaak een co-enzym nodig zoals metaal/vitamine
9. Worden meestal vernoemd naar de stof die ze splitsen of de reactie die ze
beïnvloeden (-ase)
Werking:
Enzymen zijn reactieversnellers. Enzymen helpen bij het sneller laten verlopen van
chemische reacties in het lichaam. Ze binden aan bepaalde stoRen, voeren de reactie uit en
kunnen daarna opnieuw worden gebruikt zonder zelf te veranderen.
,• Heb je inzicht in de algemene bouw van een cel;
• Weet je hoe de celmembraan opgebouwd is;
Celmembraan = Het celmembraan is een dunne, flexibele laag die de cel omsluit en de
binnenkant van de cel scheidt van de buitenomgeving. Het bestaat uit een dubbele laag
fosfolipiden met ingebedde eiwitten en regelt welke stoRen de cel in- en uitgaan, waardoor
het helpt bij het handhaven van de interne balans van de cel.
• Ken je de belangrijkste transportmechanismen waarmee stoOen in en uit de cel worden
gebracht;
Passief transport via celmembraan:
DiRusie à CO2 en O2 gaan gewoon vrij door membraan, van hoge concentratie naar lage
Osmose à H2O gaat door een membraan van plaats met hoogste concentratie opgeloste
stoRen naar laagste
De zuigkracht op het water wordt veroorzaakt door:
Opgeloste zouten à kristalloïd-osmotische druk (KOD)
Eiwitten à colloïd-osmotische druk (COD)
Actief transport via celmembraan:
De enzymatische pomp à De natrium-kalium pomp is een eiwit in het celmembraan dat
helpt de balans van natrium en kalium in de cel te regelen. Het pompt actief 3 natriumionen
uit de cel en 2 kaliumionen de cel in, waarbij energie (ATP) wordt gebruikt. Dit houdt de juiste
concentraties van deze ionen in stand en zorgt voor elektrische spanning over het
celmembraan, wat belangrijk is voor processen zoals zenuwimpulsen.
Blaasjestransport = insnoeren van blaasjes
Exocytose (iets uitstoten uit de cel)
Endocytose (iets opnemen in de cel)
Fagocytose = opnemen van vaste stof
Pinocytose = opnemen van een vloeistof
, • Weet je de bouw en functies van de belangrijkste organellen;
1. De celkern/nucleus = stuurt stofwisselingsactiviteiten aan + bevat erfelijke eigenschappen.
Bestaat uit nucleoplasma omgeven door een kernmembraan (fosfolipiden) met veel grote
poriën. In nucleoplasma zitten 46 lange chromatidedraden met daaromheen een nucleïne
zuur gewikkeld à desoxyribonucleïnezuur (DNA). Bij celdeling gaan ze spirelleren dan heten
ze chromosomen. Mens heeft 23 paren. In nucleoli wordt ribonucleairezuur (RNA) gemaakt.
Aanmaak van eiwitten wordt door DNA geregistreerd
Chromosomen – DNA = ligt in
spiraalvorm. Bestaat uit afwisselend
suikermolecuul desoxyribose en een
fosfaatmoelcuul fosfaatzuur
gebonden door twee stikstofbasen.
A – Adenine
T – Thymine
G – Guanine
C – Cytosine
A-T en G-C liggen altijd tegenover
elkaar. Zijn gekoppeld met een
waterstofbrug. Halve sport +
fosfaatgroep heet een nucleotide.
RNA is bijna zelfde als DNA alleen is A nu U (uracil)
Volgorde van nucleotides bepalen codes.
Er zijn 20 soorten aminozuren
Elk aminozuur is in DNA een code voor een triplet (nucleotiden). Totaal 64 soorten
triplets. Gen = stukje DNA met code voor triplet
Eiwitsynthese = als er een eiwit nodig
is wordt dit stukje DNA kort
opengeritst in de lengte als ma; voor
de nieuwe RNA-keten. Tripletten in dit
RNA heten codons. Je hebt een
startcodon en een stopcodon.
Vervolgens laat het RNA los, gaat naar
het kernmembraan ne hecht aan een
ribosoom. In cytoplasma zweven
losse triplets à anticodons. tRNA
hecht aan mRNA en vormt zo een
eiwitketen
1. Transcriptie: In de celkern wordt een stukje DNA gekopieerd naar een
boodschapper-RNA (mRNA). Hierbij wordt de genetische code overgenomen in
de vorm van zogenaamde codons, elk bestaande uit drie opeenvolgende basen
(een triplet). Elk triplet codeert voor een specifiek aminozuur.
2. Translatie: Het mRNA verlaat de celkern en gaat naar een ribosoom in het
cytoplasma. Hier worden de triplets in het mRNA gelezen door het ribosoom. Elk
triplet wordt vertaald naar een aminozuur, en deze aminozuren worden
aaneengeschakeld om een eiwit te vormen.
Op deze manier bepaalt de volgorde van triplets in het mRNA welke aminozuren aan
elkaar worden gekoppeld om een specifiek eiwit te maken.
Terreinverkenning
• Weet je de doelstelling van het steunvak anatomie en fysiologie;
De doelstelling van anatomie en fysiologie is om de structuur en werking van het menselijk
lichaam te begrijpen, zodat men weet hoe verschillende systemen samenwerken en het
lichaam gezond houden. Deze kennis vormt de basis voor medische zorg en het herkennen
van ziektes of afwijkingen
• Weet je de definitie van anatomie;
Anatomie = wetenschap die bouw van menselijk lichaam onderzoekt
• Weet je de definitie van fysiologie;
Fysiologie = wetenschap van de functie van het levende lichaam
• Begrijp je wat functionele anatomie inhoudt;
Functionele anatomie = verband tussen de bouw en functie
• Ken je een aantal veel gebruikte onderzoeksmethoden die anatomische en
fysiologische kennis van het menselijk lichaam opleveren;
Inspectie = kijkonderzoek
Palpatie = dieper gelegen structuren betasten, belangrijk voor diagnosestelling
Percussie = luisteren naar geluid van de tand, onderzoeken naar ligament
Röntgenstraling (X-straling)
Angiografie =
CT-scan = onderzoek naar botstructuren
MRI-scan = onderzoek naar weke delen
Echografie = om gewrichten te bekijken
Endoscopie = gaatje maken en gewricht onderzoeken
• Heb je een beeld van de inhoud en de aard van het vak anatomie en fysiologie;
• Ken je de kenmerken van de standaardmens.
Man, 25jr, gezond, gemiddelde lichaamsbouw, 1,75m lang, 70kg
,Cellen
• Begrijp je dat de cel de kleinste stofwisselingeenheid en de kleinste bouwsteen van het
lichaam is;
• Weet je wat katabole en anabole reacties zijn;
Katabole reactie = dissimilatie of afbraakstofwisseling
Grote moleculen à kleine moleculen (komt ATP vrij)
Anabole reacties = assimilatie of opbouwstofwisseling
Kleine moleculen à grote moleculen (ATP nodig)
• Weet je dat er energie vrijkomt bij de dissimilatie in de cel;
Aerobe dissimilatie = verbranding van brandstof in aanwezigheid van zuurstof
Glucose + zuurstof à koolstofdioxide + water + ATP
C6H12O6 + 6O2 à 6CO2 + 6H2O + ATP
Verzuur + zuurstof à koolstofdioxide + water. + ATP (+ afvalstoRen)
Vetzuur + 6O2 à 6CO2 + 6H2O + ATP
Anaerobe dissimilatie = zonder zuurstof
Glucose à melkzuur + water + ATP
C6H12O6 à Melkzuur + 6H2O + ATP
• Weet je hoe de vrijgekomen energie wordt opgeslagen in ATP;
Vrijgekomen energie uit de afbraak van voedingsstoRen, zoals glucose, wordt opgeslagen in
ATP (adenosinetrifosfaat) door de binding van een fosfaatgroep aan ADP
(adenosinedifosfaat). Deze energie wordt vastgelegd in de hoogenergetische
fosfaatbindingen van ATP, die later kunnen worden gebruikt door cellen voor verschillende
processen zoals spiercontractie en celgroei.
• Heb je inzicht in de werking en eigenschappen van enzymen;
Eigenschappen:
1. Zijn altijd eiwitten
2. Worden gemaakt door het lichaam zelf
3. Laten biochemische reacties super snel verlopen
4. Reactie specifiek (voor elke reactie andere enzym soorten)
5. Temperatuur specifiek (meeste enzymen werken beste bij 37*)
6. Zuurgraad specifiek (pH)
7. Worden zelf niet verbruikt bij de reactie
8. Hebben vaak een co-enzym nodig zoals metaal/vitamine
9. Worden meestal vernoemd naar de stof die ze splitsen of de reactie die ze
beïnvloeden (-ase)
Werking:
Enzymen zijn reactieversnellers. Enzymen helpen bij het sneller laten verlopen van
chemische reacties in het lichaam. Ze binden aan bepaalde stoRen, voeren de reactie uit en
kunnen daarna opnieuw worden gebruikt zonder zelf te veranderen.
,• Heb je inzicht in de algemene bouw van een cel;
• Weet je hoe de celmembraan opgebouwd is;
Celmembraan = Het celmembraan is een dunne, flexibele laag die de cel omsluit en de
binnenkant van de cel scheidt van de buitenomgeving. Het bestaat uit een dubbele laag
fosfolipiden met ingebedde eiwitten en regelt welke stoRen de cel in- en uitgaan, waardoor
het helpt bij het handhaven van de interne balans van de cel.
• Ken je de belangrijkste transportmechanismen waarmee stoOen in en uit de cel worden
gebracht;
Passief transport via celmembraan:
DiRusie à CO2 en O2 gaan gewoon vrij door membraan, van hoge concentratie naar lage
Osmose à H2O gaat door een membraan van plaats met hoogste concentratie opgeloste
stoRen naar laagste
De zuigkracht op het water wordt veroorzaakt door:
Opgeloste zouten à kristalloïd-osmotische druk (KOD)
Eiwitten à colloïd-osmotische druk (COD)
Actief transport via celmembraan:
De enzymatische pomp à De natrium-kalium pomp is een eiwit in het celmembraan dat
helpt de balans van natrium en kalium in de cel te regelen. Het pompt actief 3 natriumionen
uit de cel en 2 kaliumionen de cel in, waarbij energie (ATP) wordt gebruikt. Dit houdt de juiste
concentraties van deze ionen in stand en zorgt voor elektrische spanning over het
celmembraan, wat belangrijk is voor processen zoals zenuwimpulsen.
Blaasjestransport = insnoeren van blaasjes
Exocytose (iets uitstoten uit de cel)
Endocytose (iets opnemen in de cel)
Fagocytose = opnemen van vaste stof
Pinocytose = opnemen van een vloeistof
, • Weet je de bouw en functies van de belangrijkste organellen;
1. De celkern/nucleus = stuurt stofwisselingsactiviteiten aan + bevat erfelijke eigenschappen.
Bestaat uit nucleoplasma omgeven door een kernmembraan (fosfolipiden) met veel grote
poriën. In nucleoplasma zitten 46 lange chromatidedraden met daaromheen een nucleïne
zuur gewikkeld à desoxyribonucleïnezuur (DNA). Bij celdeling gaan ze spirelleren dan heten
ze chromosomen. Mens heeft 23 paren. In nucleoli wordt ribonucleairezuur (RNA) gemaakt.
Aanmaak van eiwitten wordt door DNA geregistreerd
Chromosomen – DNA = ligt in
spiraalvorm. Bestaat uit afwisselend
suikermolecuul desoxyribose en een
fosfaatmoelcuul fosfaatzuur
gebonden door twee stikstofbasen.
A – Adenine
T – Thymine
G – Guanine
C – Cytosine
A-T en G-C liggen altijd tegenover
elkaar. Zijn gekoppeld met een
waterstofbrug. Halve sport +
fosfaatgroep heet een nucleotide.
RNA is bijna zelfde als DNA alleen is A nu U (uracil)
Volgorde van nucleotides bepalen codes.
Er zijn 20 soorten aminozuren
Elk aminozuur is in DNA een code voor een triplet (nucleotiden). Totaal 64 soorten
triplets. Gen = stukje DNA met code voor triplet
Eiwitsynthese = als er een eiwit nodig
is wordt dit stukje DNA kort
opengeritst in de lengte als ma; voor
de nieuwe RNA-keten. Tripletten in dit
RNA heten codons. Je hebt een
startcodon en een stopcodon.
Vervolgens laat het RNA los, gaat naar
het kernmembraan ne hecht aan een
ribosoom. In cytoplasma zweven
losse triplets à anticodons. tRNA
hecht aan mRNA en vormt zo een
eiwitketen
1. Transcriptie: In de celkern wordt een stukje DNA gekopieerd naar een
boodschapper-RNA (mRNA). Hierbij wordt de genetische code overgenomen in
de vorm van zogenaamde codons, elk bestaande uit drie opeenvolgende basen
(een triplet). Elk triplet codeert voor een specifiek aminozuur.
2. Translatie: Het mRNA verlaat de celkern en gaat naar een ribosoom in het
cytoplasma. Hier worden de triplets in het mRNA gelezen door het ribosoom. Elk
triplet wordt vertaald naar een aminozuur, en deze aminozuren worden
aaneengeschakeld om een eiwit te vormen.
Op deze manier bepaalt de volgorde van triplets in het mRNA welke aminozuren aan
elkaar worden gekoppeld om een specifiek eiwit te maken.