Belgische staatsstructuur
1. Kenmerken van de Belgische staat
rechtstaat
democratie
scheiding der machten
federale staat
monarchie
1.1 rechtstaat
*liberale rechtsfilosofie ( basis vh begrip rechtstaat )
= het respecteren vd persoonlijke rechten v alle burgers
*overheid moet de burgers respecteren :
fundamentele rechten en vrijheden
overheid moet de democratisch tot stand gekomen wetgeving naleven
*overheid moet rechten v burgers beschermen :
onafhankelijke gerechtelijke structuren voorzien ( rechtsbescherming )
uitvoerende structuren voorzien ( bestuur ) ( vb politie)
1.2 Democratie
= participatie van de burgers in het staatsbestuur
*1921 = stemrecht mannen
*1947 = stemrecht vrouwen
*stemrecht = recht om te mogen stemmen
*opkomstplicht = je bent verplicht om te komen/ registreren om te stemmen
*ratio : ‘no taxation without representation’ = geen belastingen zonder vertegenwoordiging
= het idee dat mensen niet belast mogen worden door een regering of koning, als ze geen inspraak of
vertegenwoordiging hebben in het bestuur
HOE?
vrije verkiezingen van ‘volksvertegenwoordigers in het parlement’ = parlementaire democratie
1.3 scheiding der machten
*trias politica
wetgevende macht
= het recht formuleren in klare wetteksten met duidelijke bijhorende sancties
de rechterlijke macht
= het recht interpreteren en toepassen op concrete situaties waarbij inbreuken op de wet werden
gedaan, of conflicten tss mensen opgelost moeten worden
de uitvoerende functie
= het bestuur vd overheidsadministratie Om machtsmisbruik te vermijden
worden deze functies door
verschillende onafhankelijke
instanties uitgeoefend !!!
1
, *scheiding der machten = relatief
=De scheiding der machten wordt vaak als relatief beschouwd omdat de drie machten in de praktijk
nooit volledig strikt gescheiden zijn. Er is altijd enige overlap of invloed tussen hen.
1.4 eenheidsstaat en federalisering
*evolutie van eenheidsstaat naar ‘federale staat’
1830 : België startte als eenheidsstaat met een centraal gezag
dit gezag had controle over de provincies en gemeenten
1970-2014 : de periode van de federalisering, waarbij België steeds meer bevoegdheden overdroeg
aan deelstaten via grondwetsherzieningen ‘ staatsvormingen
( 1993 : in de grondwet opgenomen dat België een federale staat is )
*wat houdt federalisering in?
oprichting van deelstaten :
3 gemeenschappen ( taal- en cultuur gemeenschappen)
3 gewesten ( geografische regio’s )
( deze bestaan naast de federale staat )
de 6e staatshervorming = 2012-2014 = laatste
1.5 monarchie
= betekent dat we een koning hebben als staatshoofd
*1830 =België onafhankelijk
toen werd gekozen voor een koninkrijk ( Leopold in 1831 )
* de koning is:
lid van de federale wetgevende macht
het hoofd van de federale uitvoerende macht
*ministeriële verantwoordelijkheid
= alle politieke handelingen vd koning moeten gedekt worden door een minister ( neemt de
verantwoordelijkheid op zich
* koning heeft beperkte politieke macht koning – federale regering
politiek onbekwaam
=elke akte die v hem uitgaat moet ondertekend worden door een minister
politiek onverantwoordelijk
= minister draagt de verantwoordelijkheid
* symbolische functie koning = de koning is het symbool van nationale eenheid en continuïteit
* representatieve functie = de koning vertegenwoordigt ook de natie ( haar bevolking), en dit in
binnen en buitenland.
2