Hoofstuk 1: De cel als basiseenheid vh leven
1. Cellen in relatie tot organisatieniveaus
• Celtheorie (Schleiden & Schwann, 19e E):
🧬 Cellen zijn de basiseenheid van structuur en functie in organismen.
🔄 Sommige cellen kunnen zichzelf delen.
Meercellige organismen: 🌍 Organismen à Stelsels à🫀 Organen à 🧵 Weefsels à 🔬 Cellen
2. Cellen observeren met de microscoop
• 🔍 Grootteverschillen:
o 🦠 Bacteriën: 1–10 μm
o 🌿 Dierlijke en plantaardige cellen: 10–200 μm
o 🧫 Virussen: nog kleiner, alleen zichtbaar met elektronenmicroscoop (10 – 100 nm)
o 1 μm = 0,001 mm = 10⁻⁶ m.
o 1 nm = 10⁻⁹ m.
• Ontdekkingsgeschiedenis:
o 👀 Antoni van Leeuwenhoek (17e E): bouwde 1e microscoop (tot 270× vergroting), zag als eerste
levende cellen (o.a. gistcellen, rode bloedcellen, amoeben). Hij noemde ze animalcules.
3. Soorten cellen
Er bestaan twee basistypes cellen: prokaryoten en eukaryoten.
3.1 🟢 Prokaryoten
• Organismen: bacteriën en archaea.
• Kenmerken:
o ❌ Geen celkern → vrij DNA in cytoplasma (= celinhoud zonder kern)
o ❌ Geen door membranen omsloten organellen.
o 🧱 Celwand voor steun en bescherming. Celmembraan ligt inder de celwand
o 🧵 Buitenkant bevat soms fimbriae (haardunne eiwitdraden) voor aanhechting.
o Bacterien hebben een eigen delingssysteem.
3.2 🔵 Eukaryoten
Komen voor bij eencelligen (gisten, pantoffeldiertjes, algen, amoeben) én meercelligen (planten, dieren,
schimmels)
• Kenmerken:
o 🔬 +/- 10 x groter dan prokaryote cellen.
o 📦 Complexer, met celkern en organellen (vaak omgeven door membranen).
o Functie van celorganellen: energievoorziening, aanmaak van moleculen, enz
• ⚡ Grote variatie (specialisatie):
o Verschillende celtypes → bv. spiercel, bloedcel, wortelcel, bladcel.
o Evolutie tot meercellige organismen: grotere afmetingen en samenwerking tussen cellen.
o Celdifferentiatie: uit een bevruchte eicel ontstaan door opeenvolgende celdelingen gespecialiseerde
dochtercellen. (cellen groeien uit dus)
👉 Cellen met dezelfde functie vormen samen een weefsel.
,4. Subcellulaire structuren bij eukaryoten
Elke cel heeft: DNA, cytoplasma (vocht) en celmembraan (wand)
Eukaryote cellen bevatten celorganellen: membraan-omsloten structuren met specifieke functies,
vergelijkbaar met organen in een lichaam.
4.1 Celkern (nucleus)
• Opslag van DNA → genetische code voor aanmaak van eiwitten.
Structuur:
• Afgescheiden door dubbele kernmembraan met poriën:
o Transport van moleculen (bv. mRNA naar cytoplasma).
o Enzymen voor DNA-replicatie komen binnen.
• Kernplasma (nucleoplasm) → gelachtige substantie binnen de kern
• Chromatine → DNA en eiwitten; tijdens deling verdicht tot
chromosomen
• Nucleoli (kernlichaampjes); Bevatten chromatine RNA en eiwitten.
o Functie: ribosomen produceren (rRNA + eiwitten).
4.2 Endoplasmatisch reticulum (ER)
• Netwerk van membranen, verbonden met kernmembraan.
• Twee types:
A. Ruw ER (RER)
o Bevat ribosomen → productie van eiwitten.
o Eiwitten gevouwen en verpakt in transportblaasjes → naar Golgi-apparaat.
o Functies: vorming van enzymen, boodschappers, membraaneiwitten.
o Veel laagjes bij kern met bolletjes
o Doel: eitwsynthese (aanmaak 80%)
B. Glad ER (SER) / Smooth ER
o Buisjes zonder ribosomen.
o Functie: diverse functies voor methabolisme
§ Aanmaak van lipiden (o.a. fosfolipiden, cholesterol).
§ Verdelen van membranen naar organellen.
§ Calciumopslag.
§ Specifieke stofwisselingsfuncties:
§ Lever: ontgifting (afbraak alcohol, medicijnen).
§ Bijnierschors: productie van steroïde hormonen (bv. cortisol).
4.3 Ribosomen (eitwitfabriekjes)
• Bestaan uit 2 delen: grote en kleine subeenheid (opgebouwd uit rRNA + eiwitten).
• Ontstaan in nucleolus, subeenheden verlaten de kern via kernporiën.
• Locaties: vrij in cytoplasma of gebonden aan RER.
• Functie: eiwitsynthese (aanmaak eitwitten) (vertalen van DNA-code naar eiwitten ).
4.4 Golgi-apparaat
• Afgeplatte zakjes (cisternen)
o Cis- en transzijde
• Lagen met bolletjes die toekomen en weggaan
• Functie: afwerking eiwitten → klaarmaken voor gebruik
, 5) Vacuole
• Grote zak met vocht
• Functie: Watervooraad in plantencel
o Bijna afwezig bij dieren, zij kunnen hun water ergens
anders halen
6) Lysosoom (vuilnisbak vd cel)
• Blaasjes afgesplitst door Golgi-apparaat
• Bevatten afbrekende eiwitten voor gevaarlijke stoffen (recycling?: afvoer of gebruik)
• Functie: afvalstoffen en gevaarlijke stoffen afbreken
7) Mitochondriën (energiefabriek) !!!
• Omgeven door een dubbel membraan: cristae en matrix (bol en geplooid)
• Functie: energie (ATP) maken uit suikers
• Cellen die veel E nodig hebben → veel mitochondriën (bv. spiercellen, zaadcellen; niet bij eicel)
8) Cytoskelet
• Houdt celstructuur in stand
• Functie: vorm, stevigheid, stoffen transporteren (wegennetwerk)
• Netwerk van eiwitvezels: Microfilamenten / Microtubuli / Intermediaire filamenten
• Zorgt voor celvorm of vormveranderingen: Houdt organellen op hun plaats en
maakt verplaatsing naar andere organellen mogelijk
9) Plastiden (bij planten)
• Chromoplasten → kleurstoffen (kleur in plantaardig materiaal bepalen bv. paprika rood, wortel oranje)
• Chloroplasten → bladgroenkorrels (fotosynthese) (groene pannenkoeken)
o Structuren: Thylakoïden / Granum / Stroma
• Amyloplasten → opslag zetmeel, kleurloos
10) Centrosoon (enkel bij dieren)
§ Bestaat uit een paar centriolen (moeilijk herkenbaar)
§ Functie: rol bij celdeling: Aanmaak van buisjes,
koppelen zich met chromosomen