1. Basisbegrippen uit de artikels en de cursus
• Neuroplasticiteit: Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en te veranderen
door ervaringen en leerprocessen (Van Ombergen et al., 2017).
• Synapsen: Verbindingen tussen zenuwcellen die informatieoverdracht mogelijk maken en
versterken bij herhaald gebruik.
• Window of Tolerance: Een model dat de optimale staat van opwinding en emotieregulatie
beschrijft waarin iemand goed kan functioneren en leren.
• Gedragsverandering: Een complex proces beïnvloed door biologische, psychologische en
sociale factoren (Appelo, 2014).
• Determinanten van gezondheid: Factoren zoals leefstijl, sociaal-economische positie en
omgeving die de gezondheid beïnvloeden (Lenders, de Ruiter & Zegers, 2019).
2. Onderscheiden van details en basisbegrippen
• Basisbegrippen: Neuroplasticiteit, synapsen, gedragsverandering, Window of Tolerance.
• Details: Hoe neuroplasticiteit wordt beïnvloed door stress, invloed van synapsversterking
op leren, rol van motivatie in gedragsverandering.
3. Verbanden leggen tussen verschillende hoofdstukken
• De relatie tussen stress en neuroplasticiteit: Chronische stress kan neuroplasticiteit
verminderen, wat invloed heeft op leerprocessen en gedragsverandering.
• Motivatie en gedragsverandering: Verschillende motivatietheorieën, zoals de
zelfdeterminatietheorie, beïnvloeden de manier waarop iemand nieuw gedrag aanleert.
• Gezondheid en maatschappij: Ongezond gedrag, zoals roken en overgewicht, heeft niet
alleen biologische oorzaken maar wordt ook beïnvloed door sociale determinanten.
4. Link met actualiteit
• Preventieve gezondheidszorg: De geringe investering in preventie (2% van het zorgbudget)
draagt bij aan een hoge ziektelast en overbelasting van ziekenhuizen.
• Invloed van stress in de maatschappij: Door werkdruk en sociale onzekerheid stijgt het
aantal mensen met stressgerelateerde aandoeningen.
• Technologische innovaties en neuroplasticiteit: Digitale leermethoden maken gebruik
van kennis over neuroplasticiteit om leerprocessen te verbeteren.
1
,Zelftoets
1. Drie verschillende breinen
a. Het reptielenbrein (hersenstam): verantwoordelijk voor basale overlevingsfuncties
zoals ademhaling en reflexen.
b. Het zoogdierenbrein (limbisch systeem): reguleert emoties en sociale
verbindingen.
c. Het menselijke brein (neocortex): betrokken bij rationeel denken, taal en planning.
2. Window of Tolerance en eigen leermethode
a. Mijn persoonlijke window of tolerance bepaalt hoe goed ik informatie verwerk.
b. Wanneer ik te veel stress ervaar, raak ik in hyperarousal en kan ik me moeilijk
concentreren.
c. Bij te weinig stimulatie (hypoarousal) ontbreekt motivatie en focus.
d. Door pauzes in te bouwen en afwisseling te creëren, blijf ik binnen mijn optimale
leerzone.
3. Waarom is gedragsverandering een uitdaging?
a. Neurobiologische factoren: Het brein heeft de neiging om gewoontes te
behouden, omdat dit minder energie kost.
b. Motivatie en omgevingsfactoren: Externe prikkels (zoals sociale druk) en
intrinsieke motivatie beïnvloeden gedragsverandering.
c. Weerstand tegen verandering: Mensen ervaren cognitieve dissonantie als nieuw
gedrag niet past bij hun zelfbeeld.
d. Langzame opbouw: Gedragsverandering vereist herhaling en beloning om
duurzame synapsversterking te realiseren.
Zelfstudieopdracht 2: Burgerlijke aansprakelijkheid: vormen en vereisten
Doelstellingen en antwoorden
1. De student kan in eigen woorden het begrip aansprakelijkheid uitleggen.
Aansprakelijkheid betekent dat iemand juridisch aangesproken kan worden voor bepaalde
gevolgen van zijn handelen of nalaten. Dit kan leiden tot juridische gevolgen, zoals
schadevergoeding of sancties.
2. De student kan de verschillende vormen van aansprakelijkheid benoemen en
uitleggen.
a. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid: Gericht op schadevergoeding voor het
slachtoffer.
b. Strafrechtelijke aansprakelijkheid: Gericht op bestraffing bij het overtreden van
strafrechtelijke regels.
2
, c. Aquiliaanse aansprakelijkheid (buitencontractueel): Aansprakelijkheid zonder
contractuele basis.
d. Contractuele aansprakelijkheid: Ontstaat uit een overeenkomst waarbij een partij
zijn verplichtingen niet nakomt.
3. De student kan uitleggen wat de volgende vormen van aansprakelijkheid inhouden en
op welke artikels uit het burgerlijk wetboek ze gebaseerd zijn:
a. Aquiliaanse aansprakelijkheid voor eigen daden (Artikel 6.5 B.W.): Iemand is
aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout veroorzaakt. De fout wordt
objectief beoordeeld en kan bestaan uit het schenden van wettelijke regels of
algemene zorgvuldigheidsnormen.
b. Aquiliaanse aansprakelijkheid voor andermans daden (Artikel 6.12-6.15 B.W.):
Ouders, onderwijsinstellingen en werkgevers kunnen aansprakelijk zijn voor schade
veroorzaakt door personen onder hun toezicht.
c. Aquiliaanse aansprakelijkheid voor zaken (Artikel 6.16-6.17 B.W.): De bewaarder
van een zaak is automatisch aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek
aan die zaak.
4. De student kan uitleggen wat contractuele aansprakelijkheid inhoudt.
Contractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer een overeenkomst niet correct wordt
nageleefd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een resultaatsverbintenis (de
verbintenis moet een concreet resultaat opleveren) en een middelenverbintenis (de
verbintenis vereist inspanning, maar geen gegarandeerd resultaat).
5. De student weet wanneer er sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat bij het plegen van een strafbaar feit, zoals
vastgelegd in het Strafwetboek en andere bijzondere strafwetten.
6. De student weet in welke twee bronnen men de misdrijven kan terugvinden.
a. Het Strafwetboek
b. Bijzondere strafwetten (zoals de verkeerswet, drugwet, enz.).
7. De student kan een 5-tal specifieke misdrijven opnoemen waarvoor een
verpleegkundige aansprakelijk kan gesteld worden.
a. Schuldig verzuim
b. Onopzettelijke slagen en verwondingen
c. Schending van het beroepsgeheim
d. Onwettige uitoefening van de verpleegkunde
e. Valsheid in geschriften
3
, 8. De student kent het onderscheid tussen strafrechtelijke en burgerlijke
aansprakelijkheid.
a. Burgerlijke aansprakelijkheid: Gericht op schadevergoeding voor het slachtoffer.
b. Strafrechtelijke aansprakelijkheid: Gericht op bestraffing door de staat en kan
leiden tot een geldboete of gevangenisstraf.
9. De student kan de verschillen tussen aquiliaanse aansprakelijkheid versus
contractuele aansprakelijkheid uitleggen.
a. Leeftijd: Aquiliaanse aansprakelijkheid geldt ook voor minderjarigen (vanaf 12 jaar),
contractuele aansprakelijkheid enkel voor handelingsbekwame personen.
b. Gradatie van fout: Contractuele aansprakelijkheid kan ook bij lichte fout optreden,
terwijl aquiliaanse aansprakelijkheid meestal een aantoonbare fout vereist.
c. Schadevergoeding: Bij contractuele aansprakelijkheid wordt schadevergoeding
berekend op basis van het contract, bij aquiliaanse aansprakelijkheid wordt de
volledige schade vergoed.
d. Bewijslast: Bij aquiliaanse aansprakelijkheid moet de benadeelde de fout, schade
en het causaal verband bewijzen, bij contractuele aansprakelijkheid kan de
aansprakelijke soms bewijzen dat hij geen fout maakte.
e. Verjaring: Contractuele vorderingen verjaren meestal na 10 jaar, aquiliaanse
vorderingen na 5 jaar.
10. De student kan de voorwaarden (vereisten) die moeten vervuld zijn om aansprakelijk
gesteld te worden, opnoemen.
• Fout (overtreding van een wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm).
• Schade (materieel of moreel).
• Causaal verband tussen de fout en de schade.
12. De student kan uitleggen wanneer er sprake is van “fout” bij aquiliaanse
aansprakelijkheid voor eigen daden, andermans daden en gebrekkige zaken.
• Eigen daden: Objectief beoordeelde fout (bijv. overtreding van een verkeersregel).
• Andermans daden: Ouders, onderwijzers en werkgevers kunnen aansprakelijk zijn
(weerlegbaar/onweerlegbaar vermoeden van fout).
• Gebrekkige zaken: Bewaarder is aansprakelijk tenzij hij bewijst dat de bewaring bij iemand
anders lag.
13. De student kan uitleggen wat het overtreden van de zorgvuldigheidsnorm inhoudt.
Dit betekent dat men niet heeft gehandeld zoals een voorzichtig en redelijk persoon zou
doen in dezelfde situatie.
4