sociaal recht
Nog layout bekijken en tussentitels
toevoegen!!
+ zie ppt!!!!
+ noteren welke wetten voor bamacodex!!! alle artikels uit tekst en ppt
1. Inleiding (nr1)
Het recht dat geen sociale rechtvaardigheid nastreeft, is geen rechtvaardig recht.
Deze quote komt van Henri Rollin. Geboren in 1891 en gestorven in 1973, was
een Belgisch jurist, politicus en professor bekend om zijn inzet voor sociale
rechtvaardigheid en zijn invloed op het Belgische rechtssysteem. De quote van
Henri Rollin benadrukt de essentiële relatie tussen recht en sociale
rechtvaardigheid. Volgens Rollin is het doel van recht niet alleen het handhaven
van regels of orde, maar juist het creëren van een samenleving waarin
eerlijkheid, gelijkheid en menselijke waardigheid centraal staan. Met deze quote
benadrukt Rollin dat wetten en rechtssystemen niet alleen moeten worden
beoordeeld op hun inhoud en naleving, maar vooral op hun morele doel. Recht
moet bijdragen aan het verbeteren van de samenleving, aan het beschermen van
de kwetsbaren. En aan het bevorderen van de samenleving. En aan het
bevorderen van gelijke kansen en behandeling voor iedereen. Zonder het streven
naar sociale rechtvaardigheid verliest het recht volgens Rollin zijn waarde en
morele legitimiteit.
1.1. Wat is sociaal recht? (nr2)
Iedereen krijgt met sociale wetgeving te maken. Denk maar aan je loon als je
gaat werken. Misschien ben je ooit al ontslagen geweest. Of heb je een beroep
moeten doen op een vervangingsinkomen omdat je ziek was of werkloos was
geworden. Denk ook de situatie waarbij je naar de dokter gaat en je slechts
maar enkele euro's moet betalen omdat het ziekenfonds de rest bijpast. Nee,
remgeld. Ook de kinderbijslag die je ouders voor je krijgen of die je misschien
zelf ontvangt als je kinderen hebt. Dat valt allemaal onder het sociaal recht.
Sociaal recht is het deelgebied van het recht dat zich richt op de bescherming
van de sociale en economische rechten van werknemers en burgers. Dat omvat
wetten en regels die gericht zijn op het waarborgen van arbeidsomstandigheden,
sociale zekerheid, werkgelegenheid en bescherming tegen sociale risico's zoals
werkloosheid, ziekte en ouderdom.
Sociaal recht zorgt voor het ondersteunen van de werkgelegenheid. Het zorgt
voor een balans tussen de belangen van werknemers en werkgevers en is
essentieel voor het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en gelijkheid in de
samenleving. Het sociaal recht kan onderverdeeld worden in twee grote
1
,onderdelen. Enerzijds het arbeidsrecht. Het arbeidsrecht regelt de verhouding
tussen werkgevers en werknemers inclusief arbeidscontracten,
arbeidsomstandigheden, loon, werktijden, ontslagbescherming en
vakbondsrechten. Het andere, sociaal zekerheidsrecht. Het gaat over de
bescherming van mensen tegen inkomstenverlies door ziekte, werkloosheid,
invaliditeit, ouderdom of andere sociale risico's, vaak die wettelijke verzekeringen
zoals de ziekteverzekering, werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
1.2. Historiek (nr3, nr4, nr 5, nr 6, 7)
Halverwege de 19e eeuw was Vlaanderen een van de armste regio's van West-
Europa. De grote afhankelijkheid van de landbouw, en vooral dan de
aardappelteelt, dat maakte die regio heel kwetsbaar. Aardappelziekten leiden in
Vlaanderen tot een hoop mislukte oogsten en hongersnood. De aardappel was in
die tijd het basisvoedsel voor de armen en die misoogst leidde tot
voedseltekorten en sociale onrust. De ellende werd nog verergerd door de
neergang van die huisnijverheid, vooral in de textielsector, die tot dan toe
eigenlijk wel de belangrijkste bron van inkomsten was voor veel gezinnen. Veel
Vlamingen zochten dan hun heilende steden. Ze trokken naar de steden waar de
vroege industrialisatie hun werk zou moeten bieden. Maar er waren de steden
meer arbeiders die in fabrieken wilden werken dan dat er arbeidsplaatsen waren.
Er was dus een overaanbod. Er waren arbeiders waardoor de fabrieken de lonen
wel heel laag konden houden. De levensomstandigheden in steden zoals Gent en
Antwerpen waren schrijnend. Met een heel snel groeiende bevolking en slechte
huisvesting en lage lonen. Dat leidde ook tot de opkomst van beluiken. Dat zijn
dicht bebouwde, vaak onhygiënische arbeiderswijken met kleine woningen.
Het coalitieverbod dat werd ingesteld tijdens Franse bezetting, dat verbood
arbeiders om zich te organiseren in vakbonden of andere vormen van collectieve
actie. Dat was bij de bedoeling om opstanden en stakingen te voorkomen, maar
het zorgde er ook voor dat arbeiders Individueel moesten gaan onderhandelen
over hun lonen arbeidsomstandigheden, wat dan in een heel zwakke positie
plaatste tegenover werkgevers.
Het coalitieverbod werd pas in 1866 opgegeven wat de weg vrijmaakte voor de
oprichting van vakbonden en andere arbeidsorganisaties. Maar intussen trachten
de arbeiders zich toch, weliswaar illegaal, te organiseren of collectief te
onderhandelen. Een van de vroegste vormen van een dergelijke organisatie
waren de maatschappijen van onderlinge bijstand.
Deze initiatieven kwamen vaak voort uit ambachtslieden en geschoolde arbeiders
zoals wevers en drukkers, die een traditie hadden van solidariteit. Dit soort
maatschappijen functioneren als een soort vroege vorm van sociale zekerheid
door te voorzien in ziekte- en pensioenfotsen voor hun leden. In de tweede helft
van de 19e eeuw groeide het besef dat de sociale problemen niet langer konden
worden opgelost door privé-liefdadigheid en lokaal initiatieven alleen.
In Duitsland was kanselier Otto von Bismarck de grondlegger van een eerste
systeem van sociale verzekeringen met maatregelen zoals ziekte en
2
,invaliditeitsverzekeringen en pensioenen. Dit systeem werd een inspiratiebron
voor andere Europese landen waaronder België. De Belgische overheid begon
ook stappen te ondernemen, zoals de oprichting van de lijfrentenkast in 1848,
hoewel dat geen groot succes werd vanwege de lage lonen van arbeiders.
Na het opheffen van het coalitieverbod in 1866 begon de arbeidersbeweging zich
te organiseren in vakbonden. In de tweede helft van de 19e eeuw leidde dit tot
verschillende grote stakingen protesten vooral in de industriele gebieden van
Wallonië. Een van de bekendste stakingen vond plaats in 1886 toen een
algemene staking uitbrak in de Waalse steenkoolbekkens en ijzer- en
staalindustrie.
Dit protest leidde tot gewelddadige confrontaties waarbij tiendallen doden vielen
door de harde optreden van de overheid. De stakingen en protesten dwongen de
overheid om geleidelijk sociale hervormingen door te voeren. De eerste
maatregelen waren gericht op het verbeteren van arbeidsomstandigheden, zoals
het verbod op kinderarbeid en het beperken van de arbeidstijd voor vrouwen.
Daarnaast kwamen er wetten die bepaalden dat arbeiders in baar geld moesten
worden uitbetaald, dus cash. In plaats van die zogezegde terugsystemen die toen
golden, waarbij arbeiders werden uitbetaald in goederen of tegoedbonnen die
alleen in de bedrijfswinkel konden worden besteed.
De snelle industrialisatie en mechanisering in de late 19e eeuw zorgde voor een
toename van arbeidsongevallen. Pas in 1903 kwam er wetgeving die voorzag in
vergoedingen voor arbeidsongevallen wat een grote stap was in de bescherming
van werknemers. Voor deze wetgeving waren werknemers verantwoordelijk voor
hun eigen letsel, zelfs als dat gebeurde tijdens het werk.
De wet op arbeidsongevallen van 1903 was revolutionair, omdat voor het eerst
werkgevers verplicht werden een schadevergoeding te betalen aan arbeiders die
tijdens hun werk gewond raakten. Zelfs als de arbeider zelfs deels
verantwoordelijkheid was voor het ongeval. Toch bleef de uitkering beperkt tot
ongeveer de helft van het loon wat tot veel kritiek leidde
In 1928 keurt het parlement een wet goed die sommige categorieën van
gebrekkigen en verminkten een financiële tegemoetkoming toestaan. In 1930
werd de wet op de kinderbijslag gestemd. Kinderbijslag was in eerste instantie
bedoeld om het geboortecijfer wat te stimuleren, omdat de regering zich zorgen
maakte over een afname van de bevolking.
In de praktijk was het een belangrijk middel om gezinnen met meerdere kinderen
te ondersteunen. Werkloosheid werd ook steeds een groter probleem, vooral
tijdens economische crisissen zoals die in jaren 1930. De vakbonden richtten in
1935 de werkloosheidskassen op, vaak wel met de steun van de lokale overheid.
In Gent bijvoorbeeld leidde het systeem van Louis Varley, waarbij de gemeente
een deel van de bijdrage van arbeiders aanvulde tot een effectief model voor
werkloosheidsuitkeringen op later tijdstip. De economische crisis van de jaren 30
3
, leidde tot massale werkloosheid en verscherpte de eisen van de arbeidsbeweging
voor betere arbeidsomstandigheden.
Een van de resultaten hiervan was de invoering van de betaalde vakantiedagen.
In 1936, na enkele wilde stakingen de Antwerpse haven, werd een akkoord
bereikt tussen vakbonden en werkgevers dat resulteerde in zes betaalde
vakantiedagen per jaar en dat was een belangrijke overwinning voor de
arbeidersbeweging.
De economische heropleving na de Tweede Wereldoorlog bood een unieke kans
om een uitgebreid sociaal zekerheidsstelsel op te bouwen. Onder invloed van de
Beveridge-rapporten in Groot-Brittannië en het Amerikaans model werd in 1944
in België de Besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
aangenomen.
Deze wet maakte sociale verzekeringen verplicht voor alle arbeiders en
bedienden en omvatte ziekte- en invaliditeitsverzekeringen pensioenen,
kinderbijslag, werkloosheidsuitkeringen en jaarlijks verlof. Deze wet vormde de
basis van de Belgische sociale zekerheid zoals we die nu vandaag nog kennen,
met een sterke nadruk op solidariteit en herverdeling tussen verschillende
groepen in de samenleving.
De economische crisis van de jaren zeventig veroorzaakt door de oliecrisis,
bracht nieuwe uitdagingen met zich mee. Het brugpensioen ingevoerd in de jaren
zeventig, stelde oudere werknemers in staat om vervroegd met pensioen te
gaan, zodat jongere werknemers hun plaats konden innemen. Dit was bedoeld
om de werkloosheid te verlichten, maar dat leidde op lange termijn tot hogere
kosten voor het sociaal zekerheidsstelsel, waar we nu de dag van vandaag nog
altijd de gevolgen van dragen.
De wet Bestaansminimum van 1974 vulde de gaten in het sociale vangnet door
iedereen die niet onder de bestaande sociale zekerheid viel een
minimuminkomen te garanderen. Dit systeem evolueerde later naar het leefloon
dat tegenwoordig door de OCMW's wordt uitbetaald.
1.3. Heden (8)
Ons sociaal zekerheidssysteem staat onder druk. Met welke uitdagingen en
moeilijkheden hebben we nu te maken De grote zorg waar we deze tijden mee
geconfronteerd worden, is dat er blijkt onvoldoende financiering te zijn voor de
sociale zekerheid omdat de kosten steeds blijven stijgen. Omwille van onder
andere de vergrijzingen.
Babyboomers van na de oorlog gaan massaal op pensioen maar achterliggende
generaties zijn met minder waardoor de verhouding tussen werkenden en
gepensioneerden verandert. De massale migratie is ook een element.
Vluchtelingen en dergelijke die niet bijdragen aan de economie en dus ook niet
aan de sociale zekerheid maar toch de tegemoetkomingen nodig hebben.
4
Nog layout bekijken en tussentitels
toevoegen!!
+ zie ppt!!!!
+ noteren welke wetten voor bamacodex!!! alle artikels uit tekst en ppt
1. Inleiding (nr1)
Het recht dat geen sociale rechtvaardigheid nastreeft, is geen rechtvaardig recht.
Deze quote komt van Henri Rollin. Geboren in 1891 en gestorven in 1973, was
een Belgisch jurist, politicus en professor bekend om zijn inzet voor sociale
rechtvaardigheid en zijn invloed op het Belgische rechtssysteem. De quote van
Henri Rollin benadrukt de essentiële relatie tussen recht en sociale
rechtvaardigheid. Volgens Rollin is het doel van recht niet alleen het handhaven
van regels of orde, maar juist het creëren van een samenleving waarin
eerlijkheid, gelijkheid en menselijke waardigheid centraal staan. Met deze quote
benadrukt Rollin dat wetten en rechtssystemen niet alleen moeten worden
beoordeeld op hun inhoud en naleving, maar vooral op hun morele doel. Recht
moet bijdragen aan het verbeteren van de samenleving, aan het beschermen van
de kwetsbaren. En aan het bevorderen van de samenleving. En aan het
bevorderen van gelijke kansen en behandeling voor iedereen. Zonder het streven
naar sociale rechtvaardigheid verliest het recht volgens Rollin zijn waarde en
morele legitimiteit.
1.1. Wat is sociaal recht? (nr2)
Iedereen krijgt met sociale wetgeving te maken. Denk maar aan je loon als je
gaat werken. Misschien ben je ooit al ontslagen geweest. Of heb je een beroep
moeten doen op een vervangingsinkomen omdat je ziek was of werkloos was
geworden. Denk ook de situatie waarbij je naar de dokter gaat en je slechts
maar enkele euro's moet betalen omdat het ziekenfonds de rest bijpast. Nee,
remgeld. Ook de kinderbijslag die je ouders voor je krijgen of die je misschien
zelf ontvangt als je kinderen hebt. Dat valt allemaal onder het sociaal recht.
Sociaal recht is het deelgebied van het recht dat zich richt op de bescherming
van de sociale en economische rechten van werknemers en burgers. Dat omvat
wetten en regels die gericht zijn op het waarborgen van arbeidsomstandigheden,
sociale zekerheid, werkgelegenheid en bescherming tegen sociale risico's zoals
werkloosheid, ziekte en ouderdom.
Sociaal recht zorgt voor het ondersteunen van de werkgelegenheid. Het zorgt
voor een balans tussen de belangen van werknemers en werkgevers en is
essentieel voor het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en gelijkheid in de
samenleving. Het sociaal recht kan onderverdeeld worden in twee grote
1
,onderdelen. Enerzijds het arbeidsrecht. Het arbeidsrecht regelt de verhouding
tussen werkgevers en werknemers inclusief arbeidscontracten,
arbeidsomstandigheden, loon, werktijden, ontslagbescherming en
vakbondsrechten. Het andere, sociaal zekerheidsrecht. Het gaat over de
bescherming van mensen tegen inkomstenverlies door ziekte, werkloosheid,
invaliditeit, ouderdom of andere sociale risico's, vaak die wettelijke verzekeringen
zoals de ziekteverzekering, werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
1.2. Historiek (nr3, nr4, nr 5, nr 6, 7)
Halverwege de 19e eeuw was Vlaanderen een van de armste regio's van West-
Europa. De grote afhankelijkheid van de landbouw, en vooral dan de
aardappelteelt, dat maakte die regio heel kwetsbaar. Aardappelziekten leiden in
Vlaanderen tot een hoop mislukte oogsten en hongersnood. De aardappel was in
die tijd het basisvoedsel voor de armen en die misoogst leidde tot
voedseltekorten en sociale onrust. De ellende werd nog verergerd door de
neergang van die huisnijverheid, vooral in de textielsector, die tot dan toe
eigenlijk wel de belangrijkste bron van inkomsten was voor veel gezinnen. Veel
Vlamingen zochten dan hun heilende steden. Ze trokken naar de steden waar de
vroege industrialisatie hun werk zou moeten bieden. Maar er waren de steden
meer arbeiders die in fabrieken wilden werken dan dat er arbeidsplaatsen waren.
Er was dus een overaanbod. Er waren arbeiders waardoor de fabrieken de lonen
wel heel laag konden houden. De levensomstandigheden in steden zoals Gent en
Antwerpen waren schrijnend. Met een heel snel groeiende bevolking en slechte
huisvesting en lage lonen. Dat leidde ook tot de opkomst van beluiken. Dat zijn
dicht bebouwde, vaak onhygiënische arbeiderswijken met kleine woningen.
Het coalitieverbod dat werd ingesteld tijdens Franse bezetting, dat verbood
arbeiders om zich te organiseren in vakbonden of andere vormen van collectieve
actie. Dat was bij de bedoeling om opstanden en stakingen te voorkomen, maar
het zorgde er ook voor dat arbeiders Individueel moesten gaan onderhandelen
over hun lonen arbeidsomstandigheden, wat dan in een heel zwakke positie
plaatste tegenover werkgevers.
Het coalitieverbod werd pas in 1866 opgegeven wat de weg vrijmaakte voor de
oprichting van vakbonden en andere arbeidsorganisaties. Maar intussen trachten
de arbeiders zich toch, weliswaar illegaal, te organiseren of collectief te
onderhandelen. Een van de vroegste vormen van een dergelijke organisatie
waren de maatschappijen van onderlinge bijstand.
Deze initiatieven kwamen vaak voort uit ambachtslieden en geschoolde arbeiders
zoals wevers en drukkers, die een traditie hadden van solidariteit. Dit soort
maatschappijen functioneren als een soort vroege vorm van sociale zekerheid
door te voorzien in ziekte- en pensioenfotsen voor hun leden. In de tweede helft
van de 19e eeuw groeide het besef dat de sociale problemen niet langer konden
worden opgelost door privé-liefdadigheid en lokaal initiatieven alleen.
In Duitsland was kanselier Otto von Bismarck de grondlegger van een eerste
systeem van sociale verzekeringen met maatregelen zoals ziekte en
2
,invaliditeitsverzekeringen en pensioenen. Dit systeem werd een inspiratiebron
voor andere Europese landen waaronder België. De Belgische overheid begon
ook stappen te ondernemen, zoals de oprichting van de lijfrentenkast in 1848,
hoewel dat geen groot succes werd vanwege de lage lonen van arbeiders.
Na het opheffen van het coalitieverbod in 1866 begon de arbeidersbeweging zich
te organiseren in vakbonden. In de tweede helft van de 19e eeuw leidde dit tot
verschillende grote stakingen protesten vooral in de industriele gebieden van
Wallonië. Een van de bekendste stakingen vond plaats in 1886 toen een
algemene staking uitbrak in de Waalse steenkoolbekkens en ijzer- en
staalindustrie.
Dit protest leidde tot gewelddadige confrontaties waarbij tiendallen doden vielen
door de harde optreden van de overheid. De stakingen en protesten dwongen de
overheid om geleidelijk sociale hervormingen door te voeren. De eerste
maatregelen waren gericht op het verbeteren van arbeidsomstandigheden, zoals
het verbod op kinderarbeid en het beperken van de arbeidstijd voor vrouwen.
Daarnaast kwamen er wetten die bepaalden dat arbeiders in baar geld moesten
worden uitbetaald, dus cash. In plaats van die zogezegde terugsystemen die toen
golden, waarbij arbeiders werden uitbetaald in goederen of tegoedbonnen die
alleen in de bedrijfswinkel konden worden besteed.
De snelle industrialisatie en mechanisering in de late 19e eeuw zorgde voor een
toename van arbeidsongevallen. Pas in 1903 kwam er wetgeving die voorzag in
vergoedingen voor arbeidsongevallen wat een grote stap was in de bescherming
van werknemers. Voor deze wetgeving waren werknemers verantwoordelijk voor
hun eigen letsel, zelfs als dat gebeurde tijdens het werk.
De wet op arbeidsongevallen van 1903 was revolutionair, omdat voor het eerst
werkgevers verplicht werden een schadevergoeding te betalen aan arbeiders die
tijdens hun werk gewond raakten. Zelfs als de arbeider zelfs deels
verantwoordelijkheid was voor het ongeval. Toch bleef de uitkering beperkt tot
ongeveer de helft van het loon wat tot veel kritiek leidde
In 1928 keurt het parlement een wet goed die sommige categorieën van
gebrekkigen en verminkten een financiële tegemoetkoming toestaan. In 1930
werd de wet op de kinderbijslag gestemd. Kinderbijslag was in eerste instantie
bedoeld om het geboortecijfer wat te stimuleren, omdat de regering zich zorgen
maakte over een afname van de bevolking.
In de praktijk was het een belangrijk middel om gezinnen met meerdere kinderen
te ondersteunen. Werkloosheid werd ook steeds een groter probleem, vooral
tijdens economische crisissen zoals die in jaren 1930. De vakbonden richtten in
1935 de werkloosheidskassen op, vaak wel met de steun van de lokale overheid.
In Gent bijvoorbeeld leidde het systeem van Louis Varley, waarbij de gemeente
een deel van de bijdrage van arbeiders aanvulde tot een effectief model voor
werkloosheidsuitkeringen op later tijdstip. De economische crisis van de jaren 30
3
, leidde tot massale werkloosheid en verscherpte de eisen van de arbeidsbeweging
voor betere arbeidsomstandigheden.
Een van de resultaten hiervan was de invoering van de betaalde vakantiedagen.
In 1936, na enkele wilde stakingen de Antwerpse haven, werd een akkoord
bereikt tussen vakbonden en werkgevers dat resulteerde in zes betaalde
vakantiedagen per jaar en dat was een belangrijke overwinning voor de
arbeidersbeweging.
De economische heropleving na de Tweede Wereldoorlog bood een unieke kans
om een uitgebreid sociaal zekerheidsstelsel op te bouwen. Onder invloed van de
Beveridge-rapporten in Groot-Brittannië en het Amerikaans model werd in 1944
in België de Besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
aangenomen.
Deze wet maakte sociale verzekeringen verplicht voor alle arbeiders en
bedienden en omvatte ziekte- en invaliditeitsverzekeringen pensioenen,
kinderbijslag, werkloosheidsuitkeringen en jaarlijks verlof. Deze wet vormde de
basis van de Belgische sociale zekerheid zoals we die nu vandaag nog kennen,
met een sterke nadruk op solidariteit en herverdeling tussen verschillende
groepen in de samenleving.
De economische crisis van de jaren zeventig veroorzaakt door de oliecrisis,
bracht nieuwe uitdagingen met zich mee. Het brugpensioen ingevoerd in de jaren
zeventig, stelde oudere werknemers in staat om vervroegd met pensioen te
gaan, zodat jongere werknemers hun plaats konden innemen. Dit was bedoeld
om de werkloosheid te verlichten, maar dat leidde op lange termijn tot hogere
kosten voor het sociaal zekerheidsstelsel, waar we nu de dag van vandaag nog
altijd de gevolgen van dragen.
De wet Bestaansminimum van 1974 vulde de gaten in het sociale vangnet door
iedereen die niet onder de bestaande sociale zekerheid viel een
minimuminkomen te garanderen. Dit systeem evolueerde later naar het leefloon
dat tegenwoordig door de OCMW's wordt uitbetaald.
1.3. Heden (8)
Ons sociaal zekerheidssysteem staat onder druk. Met welke uitdagingen en
moeilijkheden hebben we nu te maken De grote zorg waar we deze tijden mee
geconfronteerd worden, is dat er blijkt onvoldoende financiering te zijn voor de
sociale zekerheid omdat de kosten steeds blijven stijgen. Omwille van onder
andere de vergrijzingen.
Babyboomers van na de oorlog gaan massaal op pensioen maar achterliggende
generaties zijn met minder waardoor de verhouding tussen werkenden en
gepensioneerden verandert. De massale migratie is ook een element.
Vluchtelingen en dergelijke die niet bijdragen aan de economie en dus ook niet
aan de sociale zekerheid maar toch de tegemoetkomingen nodig hebben.
4