SOCIOLOGIE
Les 1: Inleiding tot het sociologisch perspectief (pp. 13-39)
Basisvragen van de sociologie
1. Welke invloed heeft de maatschappij waarin mensen leven op het leven
van individuele mensen?
Vb. applaus = subculturele verschillen (klassieke muziek jazz muziek)
ontstaan? evolutie?
2. Hoe kunnen we de orde en voorspelbaarheid verklaren die we voortdurend
zien in het sociale leven?
Digitalisering van de maatschappij: brieven – e-mails – duimpjes/hartjes
geven
dimensies van sociale ongelijkheid groeien
wereldwijd netwerk van informatiedoorstroming
= geglobaliseerde maatschappij
3. In wat voor samenleving leven wij? (maatschappijdiagnose)
4. Hoe onderzoeken we dat allemaal op een wetenschappelijke manier?
European Social Survey: op basis van survey verschillende variabelen
met elkaar in verband brengen
= kwalitatief onderzoek (in gesprek gaan, geschiedenis bestuderen)
psychologie: kwantitatief onderzoek
maatschappelijke context van het hele systeem meenemen (vb.
geschiedenis)
= minder ruimte voor experimenten in sociologie
Welke associaties heb je bij het woord ‘sociaal’?
Sociaal = positieve connotatie
negatieve kant?
Sociale relaties/sociale verhoudingen:
- Intiem/zakelijk karakter
- Korte termijn/lange termijn
Sociaal handelen = handelen dat gericht is op het handelen van anderen (Max
Weber)
- Veronderstelt actoren met handelingsvermogen = agency
individuele en collectieve actoren
kunnen handelen/kunnen beslissen voor zichzelf (vb. reageren op
uitnodiging)
verschillende actoren stemmen zich af op anderen – zelf keuzes maken
(verwachte – onverwachte zaken)
- Brengt een sociale (vijandige) relatie/verhouding/betrekking tot stand
= sociale handelingen van twee of meer personen raken met elkaar
verweven
= wederzijdse georiënteerdheid
, - Het sociale gebeuren dat zo ontstaat = samenhandelen (vb. deze les)
voorspelbaar gegeven
Samenhandelen is…
1. Zelfreferentieel
= sociale handelingen knopen altijd aan bij andere sociale handelingen
= ieder nieuw element refereert aan eenzelfde soort element
2. Dynamisch (tijdsgebonden, het evolueert) = momentaan
na een sociale handeling volgt een andere sociale handeling
sociale handelingen = elementaire bouwstenen van sociale relatie
3. Contingent (in zekere maten voorspelbaar/onvoorspelbaar)
opnames van lessen door corona
wat als… dan…
4. Reflexief gemonitord: geobserveerd en gestuurd door betrokken actoren
= het voortdurend succesvol sturen en controleren door de actor zijn eigen
activiteit
keuzes maken op basis van observaties
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden
voortdurend samenhandelen, onvermijdelijk
- Samenhandelen creëert afhankelijkheidsverhoudingen
- Veralgemeende afhankelijkheid: iedereen is van anderen afhankelijk
- Sociaal verband = specifiek geheel van onderlinge
afhankelijkheidsverhoudingen, eventueel deel van een ruimer sociaal
netwerk
Vb. KU Leuven – de Vlaamse Universiteiten
open persoonlijkheid
- Cognitief (sociaal) verband (leraar – leerling)
- Economisch verband (consument – verkoper)
- Politiek verband (burger – politici)
- Affectief verband (vrienden/geliefden) afhankelijkheid =
persoonsgebonden
DUS grote afhankelijkheid
De samenleving = de maatschappij = geheel van alle sociale relaties, sociale
afhankelijkheden, sociale verbanden of sociale netwerken
- Zelfreferentieel
- Dynamisch = momentaan = verandert voortdurend – praktisch taalgebruik
‘de negentiende-eeuwse maatschappij’
- Contingent ( mechanisch, gedetermineerd)
- Gemonitord? Ja, maar niet in zijn geheel, niet ‘onder controle’
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij
- Modernisering omvat arbeidsdeling, taakspecialisatie, functionele
differentiatie
Vb. deelfuncties: gezondheidszorg, onderwijs, rechtssysteem…
- Mondialisering, globalisering: afhankelijkheidsverhoudingen worden
mondiaal
Vb. mondmaskers – tekort aan mondmaskers in het westen
, - Spanning: kosmopolitisme – nationalisme
identificatie
Kosmopolitisme: gerichtheid op de mensheid in de rest van de wereld
Nationalisme: gerichtheid op je natie
Maatschappelijk engagement
- Sociologen: afhankelijkheidsverhoudingen verklaren
op wetenschappelijke manier drie basisvragen beantwoorden
wereld verbeteren: problemen begrijpen – objectieve methoden
gebruiken
intersubjectieve oplossingen (objectief handelen = dezelfde uitkomst)
vb. studie rond arbeidsmarkt en hoger onderwijs (vb. vrouwen scoren beter)
= geen studie vanuit het individu, maar maatschappelijk onderzoek
Maatschappelijk engagement: methoden gebruiken die objectief zijn
ook mensen met andere politieke overtuigingen moeten zelfde conclusie
hebben
Kunnen sociologen in dezelfde maten objectief zijn als een
natuurwetenschapper?
- Durkheim zei van wel, maar kritiek want we kunnen niet buiten de
maatschappij staan
- Angela Davis staat er volledig tegenover, voor haar hoort activisme erbij
Sociologie wordt aangezien als pseudowetenschap
= irrationele opvattingen die zich voordoen als wetenschappelijk
belangrijke taak van sociologie: common sense doorbreken
, Les 2: Sociale ongelijkheid, armoede en onbedoelde gevolgen van
sociaal beleid (pp. 39-70)
Armoede: mogelijkheden om te participeren in een sociaal leven
materiële deprivatie (vb. geen geld voor wasmachine, internet, vakantie…)
sociale uitsluiting
Drie basisvragen
1. Sociale orde
2. Invloed van maatschappelijke op individuele
3. Maatschappijdiagnose
Armoedecijfers: sinds 2005 een zekere daling, maar nooit onder 10%
corona = daling
- Maatregelen corona-virus (vb. uitkeringen van sociale zekerheid)
Vlaanderen < Wallonië < Brussel
Sociologische bekende factoren – hoog risico op armoede:
- Gezinssituatie (vb. alleenstaande moeder)
- Werkloosheid
- Huisvesting
- Geschooldheid
- Immigratieachtergrond
Federale/Vlaamse regering probeert armoedebeleid te voeren
Vb. subsidieer kinderopvang ouders kunnen werken, uit armoede geraken
vrouwen met kinderen > mannen met kinderen – onderscheid minder groot
maken
Mattheüseffect
= verschijnsel dat baten van bepaalde (overheid)uitgaven disproportioneel méér
vloeien naar mensen die al voldoende middelen bezitten dan naar mensen die
(te) weinig middelen bezitten
Vb. overheidsuitgaven/subsidies voor
- Cultuur (vb. subsidies voor opera, theater – enkel voor middenklasse)
- gezondheidszorg (vb. enkel remgeld betalen, niet de volledige pot – ook
middenklasse)
- Onderwijs (vb. participeren aan hoger onderwijs – middenklasse, ouders
hun pad volgen)
- Kinderopvang (vb. je moet werk hebben voordat je gesubsidieerde
kinderopvang krijgt)
= onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Waarom maken armen minder gebruik van kinderopvang?
1. Beschikbaarheid
- Kortgeschoolden werken in shiften onregelmatige werkuren
Les 1: Inleiding tot het sociologisch perspectief (pp. 13-39)
Basisvragen van de sociologie
1. Welke invloed heeft de maatschappij waarin mensen leven op het leven
van individuele mensen?
Vb. applaus = subculturele verschillen (klassieke muziek jazz muziek)
ontstaan? evolutie?
2. Hoe kunnen we de orde en voorspelbaarheid verklaren die we voortdurend
zien in het sociale leven?
Digitalisering van de maatschappij: brieven – e-mails – duimpjes/hartjes
geven
dimensies van sociale ongelijkheid groeien
wereldwijd netwerk van informatiedoorstroming
= geglobaliseerde maatschappij
3. In wat voor samenleving leven wij? (maatschappijdiagnose)
4. Hoe onderzoeken we dat allemaal op een wetenschappelijke manier?
European Social Survey: op basis van survey verschillende variabelen
met elkaar in verband brengen
= kwalitatief onderzoek (in gesprek gaan, geschiedenis bestuderen)
psychologie: kwantitatief onderzoek
maatschappelijke context van het hele systeem meenemen (vb.
geschiedenis)
= minder ruimte voor experimenten in sociologie
Welke associaties heb je bij het woord ‘sociaal’?
Sociaal = positieve connotatie
negatieve kant?
Sociale relaties/sociale verhoudingen:
- Intiem/zakelijk karakter
- Korte termijn/lange termijn
Sociaal handelen = handelen dat gericht is op het handelen van anderen (Max
Weber)
- Veronderstelt actoren met handelingsvermogen = agency
individuele en collectieve actoren
kunnen handelen/kunnen beslissen voor zichzelf (vb. reageren op
uitnodiging)
verschillende actoren stemmen zich af op anderen – zelf keuzes maken
(verwachte – onverwachte zaken)
- Brengt een sociale (vijandige) relatie/verhouding/betrekking tot stand
= sociale handelingen van twee of meer personen raken met elkaar
verweven
= wederzijdse georiënteerdheid
, - Het sociale gebeuren dat zo ontstaat = samenhandelen (vb. deze les)
voorspelbaar gegeven
Samenhandelen is…
1. Zelfreferentieel
= sociale handelingen knopen altijd aan bij andere sociale handelingen
= ieder nieuw element refereert aan eenzelfde soort element
2. Dynamisch (tijdsgebonden, het evolueert) = momentaan
na een sociale handeling volgt een andere sociale handeling
sociale handelingen = elementaire bouwstenen van sociale relatie
3. Contingent (in zekere maten voorspelbaar/onvoorspelbaar)
opnames van lessen door corona
wat als… dan…
4. Reflexief gemonitord: geobserveerd en gestuurd door betrokken actoren
= het voortdurend succesvol sturen en controleren door de actor zijn eigen
activiteit
keuzes maken op basis van observaties
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden
voortdurend samenhandelen, onvermijdelijk
- Samenhandelen creëert afhankelijkheidsverhoudingen
- Veralgemeende afhankelijkheid: iedereen is van anderen afhankelijk
- Sociaal verband = specifiek geheel van onderlinge
afhankelijkheidsverhoudingen, eventueel deel van een ruimer sociaal
netwerk
Vb. KU Leuven – de Vlaamse Universiteiten
open persoonlijkheid
- Cognitief (sociaal) verband (leraar – leerling)
- Economisch verband (consument – verkoper)
- Politiek verband (burger – politici)
- Affectief verband (vrienden/geliefden) afhankelijkheid =
persoonsgebonden
DUS grote afhankelijkheid
De samenleving = de maatschappij = geheel van alle sociale relaties, sociale
afhankelijkheden, sociale verbanden of sociale netwerken
- Zelfreferentieel
- Dynamisch = momentaan = verandert voortdurend – praktisch taalgebruik
‘de negentiende-eeuwse maatschappij’
- Contingent ( mechanisch, gedetermineerd)
- Gemonitord? Ja, maar niet in zijn geheel, niet ‘onder controle’
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij
- Modernisering omvat arbeidsdeling, taakspecialisatie, functionele
differentiatie
Vb. deelfuncties: gezondheidszorg, onderwijs, rechtssysteem…
- Mondialisering, globalisering: afhankelijkheidsverhoudingen worden
mondiaal
Vb. mondmaskers – tekort aan mondmaskers in het westen
, - Spanning: kosmopolitisme – nationalisme
identificatie
Kosmopolitisme: gerichtheid op de mensheid in de rest van de wereld
Nationalisme: gerichtheid op je natie
Maatschappelijk engagement
- Sociologen: afhankelijkheidsverhoudingen verklaren
op wetenschappelijke manier drie basisvragen beantwoorden
wereld verbeteren: problemen begrijpen – objectieve methoden
gebruiken
intersubjectieve oplossingen (objectief handelen = dezelfde uitkomst)
vb. studie rond arbeidsmarkt en hoger onderwijs (vb. vrouwen scoren beter)
= geen studie vanuit het individu, maar maatschappelijk onderzoek
Maatschappelijk engagement: methoden gebruiken die objectief zijn
ook mensen met andere politieke overtuigingen moeten zelfde conclusie
hebben
Kunnen sociologen in dezelfde maten objectief zijn als een
natuurwetenschapper?
- Durkheim zei van wel, maar kritiek want we kunnen niet buiten de
maatschappij staan
- Angela Davis staat er volledig tegenover, voor haar hoort activisme erbij
Sociologie wordt aangezien als pseudowetenschap
= irrationele opvattingen die zich voordoen als wetenschappelijk
belangrijke taak van sociologie: common sense doorbreken
, Les 2: Sociale ongelijkheid, armoede en onbedoelde gevolgen van
sociaal beleid (pp. 39-70)
Armoede: mogelijkheden om te participeren in een sociaal leven
materiële deprivatie (vb. geen geld voor wasmachine, internet, vakantie…)
sociale uitsluiting
Drie basisvragen
1. Sociale orde
2. Invloed van maatschappelijke op individuele
3. Maatschappijdiagnose
Armoedecijfers: sinds 2005 een zekere daling, maar nooit onder 10%
corona = daling
- Maatregelen corona-virus (vb. uitkeringen van sociale zekerheid)
Vlaanderen < Wallonië < Brussel
Sociologische bekende factoren – hoog risico op armoede:
- Gezinssituatie (vb. alleenstaande moeder)
- Werkloosheid
- Huisvesting
- Geschooldheid
- Immigratieachtergrond
Federale/Vlaamse regering probeert armoedebeleid te voeren
Vb. subsidieer kinderopvang ouders kunnen werken, uit armoede geraken
vrouwen met kinderen > mannen met kinderen – onderscheid minder groot
maken
Mattheüseffect
= verschijnsel dat baten van bepaalde (overheid)uitgaven disproportioneel méér
vloeien naar mensen die al voldoende middelen bezitten dan naar mensen die
(te) weinig middelen bezitten
Vb. overheidsuitgaven/subsidies voor
- Cultuur (vb. subsidies voor opera, theater – enkel voor middenklasse)
- gezondheidszorg (vb. enkel remgeld betalen, niet de volledige pot – ook
middenklasse)
- Onderwijs (vb. participeren aan hoger onderwijs – middenklasse, ouders
hun pad volgen)
- Kinderopvang (vb. je moet werk hebben voordat je gesubsidieerde
kinderopvang krijgt)
= onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Waarom maken armen minder gebruik van kinderopvang?
1. Beschikbaarheid
- Kortgeschoolden werken in shiften onregelmatige werkuren