Leerdoel 1: de student herkent de basisbegrippen vermogensrechten, zaken,
(natuurlijke en burgerlijke) vruchten, registergoederen en goede trouw in een casus.
Vermogensrechten:
(art. 3:6 BW). Dit artikel heeft wat meer uitleg nodig. Een vermogensrecht is een recht
met vermogenswaarde. Dat wil zeggen: een recht met een bepaalde waarde die in geld
is uit te drukken. Wanneer we art. 3:6 BW goed bekijken, zien we dat het artikel uit de
volgende onderdelen bestaat:
1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht op overdraagbaar zijn;
of
2. Die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen; of
3. Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel
Overdraagbaarheid:
Er zijn dus drie verschillende categorieën vermogensrechten. In de eerste plaats kan het
gaan om rechten die overdragen kunnen worden. De overdracht kan zowel zelfstandig
plaatsvinden als tezamen met een ander recht. Hiermee wordt bedoeld dat de eigenaar
van een bepaald recht dit recht aan een ander mag overgeven. Een voorbeeld is een
eigendomsrecht of een vorderingsrecht; beide rechten kunnen door de eigenaar aan een
ander worden overgedragen.
Stoffelijk voordeel:
Ten tweede zijn vermogensrechten rechten die erop gericht zijn de rechthebbende- dit is
meestal de eigenaar- stoffelijk (materieel) voordeel te geven. Hierbij kun je denken aan
het recht op smartengeld: dit is erop gericht materieel voordeel te verschaffen aan de
rechthebbende van dat recht. Het recht van gebruik is ook een vermogensrecht. Het is er
immers op gericht de rechthebbende stoffelijk voordeel te verstrekken.
In ruil voor stoffelijk voordeel:
Ten derde zijn vermogensrechten rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel
of in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel. Stel dat iemand die slecht ter been is een
afspraak heeft met zijn buurman dat deze een keer per week boodschappen voor hem
doet. De buurman krijgt hiervoor wekelijks een vergoeding. Ook in dit geval is sprake van
een vermogensrecht. Er is een recht: op het doen van boodschappen. Dit recht is
ontstaan in ruil voor stoffelijk voordeel: de wekelijkse vergoeding.
In de openingscasus komen naast zaken ook vermogensrechten voor. Allereerst is er het
recht op loon dat Esra heeft uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met het
advocatenkantoor. Dit recht is overdraagbaar. Het is ook een recht dat ertoe strekt om
esra stoffelijk voordeel te verschaffen: zij gaat er financieel op vooruit. Het recht dat
,Charlie heeft op het toegezegde avondje uit (op kosten van Esra) is ook een
vermogensrecht. Esra heeft het recht op het gebruik van Charlies aantekeningen
verkregen in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel (het avondje uit).
Zaken:
Volgens art. 3:2 BW zijn zaken ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten’. Uit dit artikel blijkt dat een zaak aan twee criteria moet voldoen, namelijk:
1. Voor menselijke beheersing vatbaar;
2. Een stoffelijk object.
Iets is voor menselijke beheersing vatbaar wanneer we het kunnen vastpakken en er
macht of controle over kunnen uitoefenen. Een stoffelijk object wil zeggen: een
voorwerp dat bestaat uit een bepaald materiaal, een bepaalde stof. Een auto, een huis,
een boek en een stuk grond zijn zaken: ze zijn voor menselijke beheersing vatbaar en het
zijn stoffelijke objecten. De zee en de lucht zijn geen zaken, omdat ze niet voor
menselijke beheersing vatbaar zijn. Volgens art. 3:2a lid 1 BW zijn dieren geen zaken. Uit
het tweede lid van dit artikel volgt echter dat regels met betrekking tot zaken in beginsel
ook op dieren van toepassing zijn.
Natuurlijke vruchten:
Art. 3:9 lid 1 BW omschrijft natuurlijke vruchten als ‘zaken die volgens verkeersopbatting
als vruchten van andere zaken worden aangemerkt’. Uit dit artikel volgt dat er twee
vereisten zijn om te kunnen spreken van natuurlijke vruchten”
1. Het zijn zaken
2. Deze worden volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken
aangemerkt.
Maatschappelijk verkeer:
We weten dat zaken voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten zijn. We
kunnen dus vrij gemakkelijk vaststellen of aan het eerste vereiste is voldaan. In het
tweede vereiste wordt gesproken over de verkeersopvatting. Hiermee wordt weet het
maatschappelijke verkeer bedoeld. We moeten dus als samenleving bepalen welke
zaken als vruchten van andere zaken worden beschouwd. Dat is niet zo ingewikkeld als
het klinkt. Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden.
Een voor de hand liggend voorbeeld van een natuurlijke vrucht is een appel. Een appel is
een zaak (vereisten 1) en deze zaak wordt volgens verkeersopvatting als een vrucht van
een andere zaak (de appelboom) aangemerkt (vereisten 2). Een ander voorbeeld van een
natuurlijke vrucht is een puppy. We hebben eerder gelezen dat dieren geen zaken zijn,
maar dat bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing zijn (art.
, 3:2a BW). Hieruit volgt dat een puppy volgens verkeersopvattingen wordt beschouwd als
een vrucht van de moederhond.
Zelfstandige zaak:
Een natuurlijk vrucht wordt een zelfstandige zaak op het moment dat deze wordt
afgescheiden (art. 3:9 lid 4 BW). Laten we deze regel eens toepassen op de voorbeelden
die we hebben gezien:
- Wanneer een appel van de appelboom balt (of wordt geplukt), dan is de appel
een zelfstandige zaak geworden.
- Op het moment dat de puppy wordt geboren, is het een (zelfstandige) dier (een
puppy is immers geen zaak).
Burgerlijke vruchten:
Behalve natuurlijke vruchten kent de wet burgerlijke vruchten. Dit zijn rechten die
volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden aangemerkt (art. 3:9 lid 2
BW). Ook hier zijn twee vereisten:
1. Het zijn rechten
2. Deze worden volgens verkeersopvattingen als vruchten van goederen
aangemerkt.
Met rechten worden in dit geval vermogensrechten bedoeld. Dat zijn rechten die op geld
waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen. Volgens het tweede vereiste
moeten deze rechten in het maatschappelijk verkeer worden gezien als vruchten van
goederen. We kijken weer naar enkele voorbeelden:
- De rente over een geldbedrag dat op een spaarrekening staat. Er is een recht op
rente (vereiste 1). Volgens verkeersopvatting wordt het recht op rente als vrucht
van een goed (het geldbedrag dat op de spaarrekening staat) aangemerkt
(vereisten 2). Dit is in het maatschappelijk verkeer bepaald.
- De huuropbrengst van een woning. Er is een recht op betaling van de huur
(vereisten 1). Dit recht wordt volgens verkeersopvatting als vrucht van een goed
(de woning) aangemerkt (vereisten 2)
We zagen in de openinscasus dat Esra en Charlie een huurovereenkomst hebben met de
eigenaar van het appartement. Het bedrag dat ze hem elke maand betalen is een
burgerlijke vrucht, want de eigenaar heeft recht op de huurbetaling (vereisten 1) en in het
maatschappelijk verkeer beschouwen we dit recht als een vrucht van het appartement
(vereisten 2).
Een burgelijke vrucht wordt een zelfstandig recht op het moment dat deze opeisbaar
wordt (art. 3:9 lid 4 BW). Met betrekking tot de hiervoor genoemde voorbeelden btekent
dat het volgende:
(natuurlijke en burgerlijke) vruchten, registergoederen en goede trouw in een casus.
Vermogensrechten:
(art. 3:6 BW). Dit artikel heeft wat meer uitleg nodig. Een vermogensrecht is een recht
met vermogenswaarde. Dat wil zeggen: een recht met een bepaalde waarde die in geld
is uit te drukken. Wanneer we art. 3:6 BW goed bekijken, zien we dat het artikel uit de
volgende onderdelen bestaat:
1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht op overdraagbaar zijn;
of
2. Die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen; of
3. Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel
Overdraagbaarheid:
Er zijn dus drie verschillende categorieën vermogensrechten. In de eerste plaats kan het
gaan om rechten die overdragen kunnen worden. De overdracht kan zowel zelfstandig
plaatsvinden als tezamen met een ander recht. Hiermee wordt bedoeld dat de eigenaar
van een bepaald recht dit recht aan een ander mag overgeven. Een voorbeeld is een
eigendomsrecht of een vorderingsrecht; beide rechten kunnen door de eigenaar aan een
ander worden overgedragen.
Stoffelijk voordeel:
Ten tweede zijn vermogensrechten rechten die erop gericht zijn de rechthebbende- dit is
meestal de eigenaar- stoffelijk (materieel) voordeel te geven. Hierbij kun je denken aan
het recht op smartengeld: dit is erop gericht materieel voordeel te verschaffen aan de
rechthebbende van dat recht. Het recht van gebruik is ook een vermogensrecht. Het is er
immers op gericht de rechthebbende stoffelijk voordeel te verstrekken.
In ruil voor stoffelijk voordeel:
Ten derde zijn vermogensrechten rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel
of in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel. Stel dat iemand die slecht ter been is een
afspraak heeft met zijn buurman dat deze een keer per week boodschappen voor hem
doet. De buurman krijgt hiervoor wekelijks een vergoeding. Ook in dit geval is sprake van
een vermogensrecht. Er is een recht: op het doen van boodschappen. Dit recht is
ontstaan in ruil voor stoffelijk voordeel: de wekelijkse vergoeding.
In de openingscasus komen naast zaken ook vermogensrechten voor. Allereerst is er het
recht op loon dat Esra heeft uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met het
advocatenkantoor. Dit recht is overdraagbaar. Het is ook een recht dat ertoe strekt om
esra stoffelijk voordeel te verschaffen: zij gaat er financieel op vooruit. Het recht dat
,Charlie heeft op het toegezegde avondje uit (op kosten van Esra) is ook een
vermogensrecht. Esra heeft het recht op het gebruik van Charlies aantekeningen
verkregen in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel (het avondje uit).
Zaken:
Volgens art. 3:2 BW zijn zaken ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten’. Uit dit artikel blijkt dat een zaak aan twee criteria moet voldoen, namelijk:
1. Voor menselijke beheersing vatbaar;
2. Een stoffelijk object.
Iets is voor menselijke beheersing vatbaar wanneer we het kunnen vastpakken en er
macht of controle over kunnen uitoefenen. Een stoffelijk object wil zeggen: een
voorwerp dat bestaat uit een bepaald materiaal, een bepaalde stof. Een auto, een huis,
een boek en een stuk grond zijn zaken: ze zijn voor menselijke beheersing vatbaar en het
zijn stoffelijke objecten. De zee en de lucht zijn geen zaken, omdat ze niet voor
menselijke beheersing vatbaar zijn. Volgens art. 3:2a lid 1 BW zijn dieren geen zaken. Uit
het tweede lid van dit artikel volgt echter dat regels met betrekking tot zaken in beginsel
ook op dieren van toepassing zijn.
Natuurlijke vruchten:
Art. 3:9 lid 1 BW omschrijft natuurlijke vruchten als ‘zaken die volgens verkeersopbatting
als vruchten van andere zaken worden aangemerkt’. Uit dit artikel volgt dat er twee
vereisten zijn om te kunnen spreken van natuurlijke vruchten”
1. Het zijn zaken
2. Deze worden volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken
aangemerkt.
Maatschappelijk verkeer:
We weten dat zaken voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten zijn. We
kunnen dus vrij gemakkelijk vaststellen of aan het eerste vereiste is voldaan. In het
tweede vereiste wordt gesproken over de verkeersopvatting. Hiermee wordt weet het
maatschappelijke verkeer bedoeld. We moeten dus als samenleving bepalen welke
zaken als vruchten van andere zaken worden beschouwd. Dat is niet zo ingewikkeld als
het klinkt. Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden.
Een voor de hand liggend voorbeeld van een natuurlijke vrucht is een appel. Een appel is
een zaak (vereisten 1) en deze zaak wordt volgens verkeersopvatting als een vrucht van
een andere zaak (de appelboom) aangemerkt (vereisten 2). Een ander voorbeeld van een
natuurlijke vrucht is een puppy. We hebben eerder gelezen dat dieren geen zaken zijn,
maar dat bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing zijn (art.
, 3:2a BW). Hieruit volgt dat een puppy volgens verkeersopvattingen wordt beschouwd als
een vrucht van de moederhond.
Zelfstandige zaak:
Een natuurlijk vrucht wordt een zelfstandige zaak op het moment dat deze wordt
afgescheiden (art. 3:9 lid 4 BW). Laten we deze regel eens toepassen op de voorbeelden
die we hebben gezien:
- Wanneer een appel van de appelboom balt (of wordt geplukt), dan is de appel
een zelfstandige zaak geworden.
- Op het moment dat de puppy wordt geboren, is het een (zelfstandige) dier (een
puppy is immers geen zaak).
Burgerlijke vruchten:
Behalve natuurlijke vruchten kent de wet burgerlijke vruchten. Dit zijn rechten die
volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden aangemerkt (art. 3:9 lid 2
BW). Ook hier zijn twee vereisten:
1. Het zijn rechten
2. Deze worden volgens verkeersopvattingen als vruchten van goederen
aangemerkt.
Met rechten worden in dit geval vermogensrechten bedoeld. Dat zijn rechten die op geld
waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen. Volgens het tweede vereiste
moeten deze rechten in het maatschappelijk verkeer worden gezien als vruchten van
goederen. We kijken weer naar enkele voorbeelden:
- De rente over een geldbedrag dat op een spaarrekening staat. Er is een recht op
rente (vereiste 1). Volgens verkeersopvatting wordt het recht op rente als vrucht
van een goed (het geldbedrag dat op de spaarrekening staat) aangemerkt
(vereisten 2). Dit is in het maatschappelijk verkeer bepaald.
- De huuropbrengst van een woning. Er is een recht op betaling van de huur
(vereisten 1). Dit recht wordt volgens verkeersopvatting als vrucht van een goed
(de woning) aangemerkt (vereisten 2)
We zagen in de openinscasus dat Esra en Charlie een huurovereenkomst hebben met de
eigenaar van het appartement. Het bedrag dat ze hem elke maand betalen is een
burgerlijke vrucht, want de eigenaar heeft recht op de huurbetaling (vereisten 1) en in het
maatschappelijk verkeer beschouwen we dit recht als een vrucht van het appartement
(vereisten 2).
Een burgelijke vrucht wordt een zelfstandig recht op het moment dat deze opeisbaar
wordt (art. 3:9 lid 4 BW). Met betrekking tot de hiervoor genoemde voorbeelden btekent
dat het volgende: