Alles binnenin het blok gebeurt in het lichaam (endogeen), alles daarbuiten gebeurt
buiten het lichaam (omgeving – exogeen)
→ Wat zit er allemaal in mij en hoe reageren die met de buitenwereld?
Tijdsgebonden: doorheen de tijd veranderen die aspecten binnenin het lichaam
continu
→ Uw hersenen nu zijn anders dan in het begin van de les
→ Iedere keer als je iets nieuw leert, ziet,… verandert structuur en werking
vd hersenen
De complexiteit kan je alleen onderzoeken als je alle lagen opbouwt die van
eenvoudig (1 zenuwcel) naar complex gaan (neurale circuits – gedrag)
Neuron Vanuit de gedragsneurowetenschappen starten we bij het kleinste element
(geen atomen of moleculen)
→ We vertrekken vanuit 1 cel: de neuron (zenuwcel)
Willen we de gedragswetenschappen bestuderen, moeten we beginnen bij de
bouw/structuur van een zenuwcel
→ = Cellulaire anatomie
→ We kunnen niet verder onderzoeken zonder de werking van 1 enkele zenuwcel te
begrijpen
Hoe werkt/functioneert een zenuwcel? (zie hfdst 4 en 5)
→ = Cellulaire neurofysiologie (hoe 1 zenuwcel werkt)
Hersenen – zenuwstelsel – neurale De werking van de cel kunnen we alleen maar begrijpen in functie van de
circuits omgeving
= De omgeving heeft effect op de werking van de zenuwcel
→ Leren schrijven/stappen voor een kind
→ Het begint met 1 zenuwcel en telkens worden er meer geactiveerd omdat ze de
handeling meer en meer herhalen
→ Endogeen en exogeen staan altijd in interactie met elkaar om een
vaardigheid te kunnen optimaleren en beheersen
Zenuwcellen maken connecties met elkaar die dan samen het ZS vormen
→ Neurale circuits: aaneenschakelingen van zenuwen
→ Zo kan er info door de ‘kabel’ lopen
→ Als je de neurale circuits allemaal bij elkaar propt vormt dit samen het ZS
waarvan de hersenen deel uitmaken
Complexer niveau: we hebben het over miljarden connecties van zenuwcellen
In gedragsneurowetenschappen kijken we naar hersenweefsel in zijn geheel en dat
kunnen we doen adhv hersenscans
→ Daarin kunnen we alles (verbindingen,…) heel gedetailleerd en vanaf
verschillende hoeken bekijken
→ Ook tijdens het uitvoeren van activiteiten om te kijken hoe je ZS functioneert
tijdens een opdracht
Gedragsfuncties Wat doen de hersenen?
→ Die zorgen ervoor dat heel wat gedragsfuncties mogelijk worden
→ Cognitie, emoties en beweging
De wereld krijgt betekenis, je kan nadenken, uitvoeren,…
→ Viscerale functies: onbewuste functies (hartslag, ademhaling,…)
Gedragsfuncties staan op dit niveau omdat het nog moeilijker te begrijpen is
→ Staat in interactie met omgeving en genetica
Gedragsfuncties zijn het resultaat van de hersenen
→ De hersenen doen hun job dankzij goedwerkende neuronen
buiten het lichaam (omgeving – exogeen)
→ Wat zit er allemaal in mij en hoe reageren die met de buitenwereld?
Tijdsgebonden: doorheen de tijd veranderen die aspecten binnenin het lichaam
continu
→ Uw hersenen nu zijn anders dan in het begin van de les
→ Iedere keer als je iets nieuw leert, ziet,… verandert structuur en werking
vd hersenen
De complexiteit kan je alleen onderzoeken als je alle lagen opbouwt die van
eenvoudig (1 zenuwcel) naar complex gaan (neurale circuits – gedrag)
Neuron Vanuit de gedragsneurowetenschappen starten we bij het kleinste element
(geen atomen of moleculen)
→ We vertrekken vanuit 1 cel: de neuron (zenuwcel)
Willen we de gedragswetenschappen bestuderen, moeten we beginnen bij de
bouw/structuur van een zenuwcel
→ = Cellulaire anatomie
→ We kunnen niet verder onderzoeken zonder de werking van 1 enkele zenuwcel te
begrijpen
Hoe werkt/functioneert een zenuwcel? (zie hfdst 4 en 5)
→ = Cellulaire neurofysiologie (hoe 1 zenuwcel werkt)
Hersenen – zenuwstelsel – neurale De werking van de cel kunnen we alleen maar begrijpen in functie van de
circuits omgeving
= De omgeving heeft effect op de werking van de zenuwcel
→ Leren schrijven/stappen voor een kind
→ Het begint met 1 zenuwcel en telkens worden er meer geactiveerd omdat ze de
handeling meer en meer herhalen
→ Endogeen en exogeen staan altijd in interactie met elkaar om een
vaardigheid te kunnen optimaleren en beheersen
Zenuwcellen maken connecties met elkaar die dan samen het ZS vormen
→ Neurale circuits: aaneenschakelingen van zenuwen
→ Zo kan er info door de ‘kabel’ lopen
→ Als je de neurale circuits allemaal bij elkaar propt vormt dit samen het ZS
waarvan de hersenen deel uitmaken
Complexer niveau: we hebben het over miljarden connecties van zenuwcellen
In gedragsneurowetenschappen kijken we naar hersenweefsel in zijn geheel en dat
kunnen we doen adhv hersenscans
→ Daarin kunnen we alles (verbindingen,…) heel gedetailleerd en vanaf
verschillende hoeken bekijken
→ Ook tijdens het uitvoeren van activiteiten om te kijken hoe je ZS functioneert
tijdens een opdracht
Gedragsfuncties Wat doen de hersenen?
→ Die zorgen ervoor dat heel wat gedragsfuncties mogelijk worden
→ Cognitie, emoties en beweging
De wereld krijgt betekenis, je kan nadenken, uitvoeren,…
→ Viscerale functies: onbewuste functies (hartslag, ademhaling,…)
Gedragsfuncties staan op dit niveau omdat het nog moeilijker te begrijpen is
→ Staat in interactie met omgeving en genetica
Gedragsfuncties zijn het resultaat van de hersenen
→ De hersenen doen hun job dankzij goedwerkende neuronen