REGELS
MONISTISCH STELSEL
Eén rechtssysteem waarbij internationaal recht interne werking heeft;
Rechtstreekse toepasselijkheid & directe werking: geen omzettingswet nodig om deel uit te maken van interne
rechtsorde en direct inroepbaar voor de nationale rechter;
Voorrang: lex superior derogat legi inferiori-beginsel waarbij strijdig nationaal recht buiten toepassing wordt gelaten;
Voordelen: systeem dat beste toelaat internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen (particulieren beroepen
zich direct op werkende bepalingen), snelle en efficiënte toepassing, minder kans op conflicten, bescherming van
rechten;
Nadelen: minder nationale soevereiniteit, minder democratische controle, moeilijk te wijzigen.
DUALISTISCH STELSEL
Afzonderlijke rechtssferen
Onrechtstreekse toepasselijkheid & indirecte werking: omzetting nodig om van kracht te zijn op nationaal niveau;
Lex posterior-beginsel: internationaal/EU norm kan buiten spel worden gezet door latere wetgeving;
Voordelen: bescherming nationale soevereiniteit, democratieargument (verdrag goedkeuren via omzettingswet) ,
flexibiliteit (aanpassing);
Nadelen: langzamere implementatie (kans op discriminatie hoger), risico op inconsistentie, beperkte
rechtsbescherming voor burgers.
VOORBEELD: DOORWERKING EVRM IN NATIONALE RECHTSORDES
VK is sinds 1953 partij bij EVRM;
EVRM maakt pas deel uit van nationale rechtsorde sinds aannemen van Human Rights act in 1998;
Na 1953 konden particulieren zich enkel beroepen op Europees Hof voor Rechten van Mens;
Na 1998 kon nationale rechter overheidshandelingen toetsen aan in wet aangenomen verdragsrechten;
Stel dat nationale wetgeving mensrechten zou schenden, kan deze niet ongeldig worden verklaard door rechter
wegens Sovereignty of Parliament: rechter moet dan wet zo veel mogelijk verdragsconform interpreteren en als dat
niet gaat brengt rechter een verklaring uit (‘wet is strijdig’).
Internationaal perspectief
In beginsel neutraal;
Nationale (grondwet)gever is vrij om te bepalen hoe staat aan zijn internationale verplichtingen gevolg geeft;
Pacta sunt servanda (art 26 WVV): verbindt verdragsstaat met elke in werking getreden verdrag en moet GT worden
uitgevoerd, verdragsstaat mag zich niet beroepen op bepalingen van zijn nationaal recht om niet-uitvoering van
verdrag te rechtvaardigen (art 27 WVV, §1);
Internationaal recht heeft voorrang op nationaal recht;
Internationaalrechtelijke aansprakelijkheid bij niet-nakoming van verdrag, maar bij onmiskenbare strijdigheid met
nationaal recht (=van fundamentele belang voor nationaal recht) kan men beroepen op (art 46 WVV).
EU-perspectief
Grondslag van normatieve kracht van het EU-recht is in het EU-recht zelf gelegen;
Europese rechtsorde heeft autonoom/zelf-referentieel karakter.
RECHTSTREEKSE TOEPASSELIJHEID – VAN GEND & LOOS (1963, HVJ)
EU-recht maakt automatisch deel uit van de nationale rechtsorde;
Lidstaten hebben soevereiniteit/bevoegdheden overgedragen;
EU-recht is onafhankelijk van de nationale wetgeving;
Bijzonder karakter, want anders dan ‘gewone’ verdragen;
Arrest - ‘Geen wettelijke tussenkomst der staten behoeft’, arrest betreft art 30 VWEU.
DIRECTE WERKING – VAN GEND & LOOS (1963, HVJ)
Burgers van lidstaten ontlenen rechten die ze voor hun nationale rechters kunnen inroepen;
Gelet op geest, inhoud, bewoordingen, zijn EU-verdragen meer als overeenkomsten, want ze belangen de burgers van
lidstaten rechtstreeks aan;
Objectieve criteria: onvoorwaardelijk en duidelijk;
Subjectief criterium: intentie om door verdrag gebonden te worden;
Interne gevolgen voor de lidstaat;