Samenvatting cytologie cel II - extracellulaire matrix

Extracellulaire matrix (ECM)
Cel-cel en cel-ECM verbindingen en hun adhesiemoleculen


Cel-adhesiemoleculen (CAMs)  cellen tot weefsels maken


ECM  dynamisch, complex netwerk van eiwitten en polysachariden
Draagt bij tot structuur van weefsel


Cel-celadhesie  via CAMs
Cel-matrixadhesie  adhesiereceptoren binding aan ECM-componenten


Heterofiele interacties
Integrines  dimeer bindt aan fibronectine (=
extracellulair matrixeiwit)




Homofiele interacties




ECM eiwitten

, - Proteoglycanen
- Collagenen  vormen vezels (geven structuur)
- Multi-adhesieve matrix eiwitten  laminine, fibronectine… (zorgen voor
hechting van cellen aan ECM)


variatie dichtheid cellen en ECM
(A) Dichtgepakt bindweefsel
+ met veel ECM
(B) Weinig bindweefsel +
weinig ECM


Functies ECM
- Verankering en omringing  weefselgrenzen bepalen
- Stijfheid/elasticiteit  afhankelijk van soort eiwitten in ECM
- Celmigratie  ze maken spoor van eiwitten (kunnen migratie versnellen of
vertragen)
- Groei  ze zijn reservoir van groeifactoren
- Activering signaalreceptoren


antilichamen tegen fibronectine (in ECM)  geen
vertakking van weefsel




perlecan en collageen II  onderdelen
van ECM


bij tekorten  misvorming
(dwerggroei)




CAMs belangrijk bij signaalwegen met ECM