1 Microbiologie
1.1 Naamgeving
Virologie = wetenschap van de virussen
Bacteriologie = wetenschap van de bacteriën
Mycologie = wetenschap van de schimmels en gisten
Parasitologie = wetenschap van de parasieten
Fycologie = wetenschap van de algen
1.2 Microbiologie in het werkveld
1.2.1 Medische microbiologie
Onderzoekt micro-organismen in ziekenhuislaboratoria, de procedure verloopt als
volgt:
1. Isoleren
2. Opkweken
3. Determineren
4. Succes van de behandeling inschatten
5. Ontdekken nieuwe micro-organismen
1.2.2 Technische microbiologie
Wetenschap houdt zich bezig met micro-organisme in levensmiddelen
Bv. Bereiden en bewaren van levensmiddelen (bv. kaas & yoghurt) en
kwaliteitscontrole
1.2.3 Biotechnologie
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van biologische systemen of levende
organismen voor het maken of modificeren van producten, bijvoorbeeld vaccins,
onderzoeken
1.3 Samenlevingsvormen
Extremofielen: micro-organismen leven in extreme mileus
Saprofagen: leven autonoom op dood organisch materiaal
Symbiose: micro-organismen leven samen met andere organismen
1.3.1 Mutualisme
Beide partijen hebben voordeel
Bv. Clownvis reinigt anemoon, die beschermt de vis
1.3.2 Commensalisme
1 Partij voordeel, de andere kleine voordelen of weinig nadelen
Bv. Koereiger eet insecten van koe, koe geeft bescherming
1.3.3 Parasitisme
1 Partij voordeel, ten koste van de andere partij
Kan facultatief ( parasiet kan zonder gastheer leven) of obligaat (gastheer nodig)
zijn
Bv. Virus
,1.4 Cellen bij prokaryote en eukaryote organsimen
1.4.1 Onderscheid in celbouw
Eigenschap Eukaryoot Prokaryoot
Volume Groot (tot 105 Klein (1-10 micrometer3)
micrometer3)
Vorm Meercellig, eencellig of Eencellig of draadvormig
draadvormig
Celwand Stevig en bevat Stevig en bevat
polysachariden polysachariden met
Bij planten: cellulose aminozuren en
Bij fungi: chitine peptidoglycaan
Bij dieren: geen
Kerndubbelmembraa Aanwezig Afwezig
n
Genetisch materiaal Lineair DNA verpakt in Circulair DNA losliggend in
meerdere chromosomen het cytoplasma
Deling Mitose Binaire deling
Celmembraan Bevat fosfolipiden, sterolen Alleen fosfolipiden en
en eiwitten: fagocytose of eiwitten: geen fagocytose
pinocytose of pinocytose
organellen Nucleus, chloroplasten, Geen organellen,
mitochondriën, golgi- celmembraan soms
apparaat, vacuolen, opgevouwen waarin
lysosomen, fotosynthetische
endoplasmatisch reticulum pigmenten zijn gevangen
(cyanobacteriën)
Ribosomen Ribosomen in het Kleinere ribosomen los in
cytoplasma of gehecht aan het cytoplasma
het ER
Flagellen 9+2 rangschikking van de Enkele microtubuli
microtubuli
Opslag Glycogeen of vetten bij Verschillende, onder
dieren, zetmeel bij planten andere vetzuren,
glycogeen, fosfaatkorrels
en zwavelkorrels
1.5 Overdracht van micro-organismen
1.5.1 Horizontale overdracht
1.5.1.1 Direct
Direct fysiek contact, pathogeen wordt rechtstreeks overgedragen van besmette
persoon tot gezond persoon bv. door zoenen of besmet persoon raakt
oppervlakte aan
, 1.5.1.2 Indirect
Geen contact tussen besmette en gezond persoon, via vectoren, lucht, besmet
water of lichaamsvloeistoffen
1.5.1.3 Actief
Drager is zelf geïnfecteerd, sommige dragers vertonen gedurende hele infectie
geen symptomen (asymptomatisch)
1.5.1.4 Passief
Drager zelf is niet geïnfecteerd, bv. Verpleegster geeft hand met handschoenen
aan besmette patiënt en besmet zo de volgende zonder zelf besmet te worden
1.5.2 Verticale overdracht
Overdracht van ouders op kind in baarmoeder of tijdens geboorte via
borstvoeding of via sperma van de man
1.5.3 Contaminatie
Micro-organisme doorgegeven tussen buitenwereld en labo (vertrouwbaarheid
mindert)
1.5.4 Besmetting
Micro-organisme van buitenwereld naar laborant gebracht (milieu- &
gezondheidsrisico’s)
2 Bacteriën
2.1 Bouw van bacteriën
Klein
Prokaryoot (geen organellen & vrij genetisch materiaal)
2.1.1 Cytoplasma
Het cytoplasma is een waterige oplossing vol opgeloste stoffen, omgeven door
een halfdoorlaatbaar membraan. Door osmose stroomt water naar binnen, wat
zorgt voor een hoge osmotische druk tegen de celwand (zoals turgordruk in
plantencellen). Het is belangrijk voor:
Vorm
Functionaliteit
Uitwisseling van water en enkele andere componenten
2.1.2 Celmembraan
Het celmembraan bestaat uit een dubbellaag van fosfolipiden met eiwitten.
Sommige eiwitten zitten aan de binnen- of buitenzijde van het membraan
(perifere membraaneiwitten), andere gaan er volledig doorheen (integrale
membraaneiwitten). Omdat het veel functies overneemt van organellen, is het
oppervlak vaak vergroot via instulpingen (mesosomen).
Fysische barrière tussen cytoplasma en omgeving met selectieve
doorlaatbaarheid
1.1 Naamgeving
Virologie = wetenschap van de virussen
Bacteriologie = wetenschap van de bacteriën
Mycologie = wetenschap van de schimmels en gisten
Parasitologie = wetenschap van de parasieten
Fycologie = wetenschap van de algen
1.2 Microbiologie in het werkveld
1.2.1 Medische microbiologie
Onderzoekt micro-organismen in ziekenhuislaboratoria, de procedure verloopt als
volgt:
1. Isoleren
2. Opkweken
3. Determineren
4. Succes van de behandeling inschatten
5. Ontdekken nieuwe micro-organismen
1.2.2 Technische microbiologie
Wetenschap houdt zich bezig met micro-organisme in levensmiddelen
Bv. Bereiden en bewaren van levensmiddelen (bv. kaas & yoghurt) en
kwaliteitscontrole
1.2.3 Biotechnologie
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van biologische systemen of levende
organismen voor het maken of modificeren van producten, bijvoorbeeld vaccins,
onderzoeken
1.3 Samenlevingsvormen
Extremofielen: micro-organismen leven in extreme mileus
Saprofagen: leven autonoom op dood organisch materiaal
Symbiose: micro-organismen leven samen met andere organismen
1.3.1 Mutualisme
Beide partijen hebben voordeel
Bv. Clownvis reinigt anemoon, die beschermt de vis
1.3.2 Commensalisme
1 Partij voordeel, de andere kleine voordelen of weinig nadelen
Bv. Koereiger eet insecten van koe, koe geeft bescherming
1.3.3 Parasitisme
1 Partij voordeel, ten koste van de andere partij
Kan facultatief ( parasiet kan zonder gastheer leven) of obligaat (gastheer nodig)
zijn
Bv. Virus
,1.4 Cellen bij prokaryote en eukaryote organsimen
1.4.1 Onderscheid in celbouw
Eigenschap Eukaryoot Prokaryoot
Volume Groot (tot 105 Klein (1-10 micrometer3)
micrometer3)
Vorm Meercellig, eencellig of Eencellig of draadvormig
draadvormig
Celwand Stevig en bevat Stevig en bevat
polysachariden polysachariden met
Bij planten: cellulose aminozuren en
Bij fungi: chitine peptidoglycaan
Bij dieren: geen
Kerndubbelmembraa Aanwezig Afwezig
n
Genetisch materiaal Lineair DNA verpakt in Circulair DNA losliggend in
meerdere chromosomen het cytoplasma
Deling Mitose Binaire deling
Celmembraan Bevat fosfolipiden, sterolen Alleen fosfolipiden en
en eiwitten: fagocytose of eiwitten: geen fagocytose
pinocytose of pinocytose
organellen Nucleus, chloroplasten, Geen organellen,
mitochondriën, golgi- celmembraan soms
apparaat, vacuolen, opgevouwen waarin
lysosomen, fotosynthetische
endoplasmatisch reticulum pigmenten zijn gevangen
(cyanobacteriën)
Ribosomen Ribosomen in het Kleinere ribosomen los in
cytoplasma of gehecht aan het cytoplasma
het ER
Flagellen 9+2 rangschikking van de Enkele microtubuli
microtubuli
Opslag Glycogeen of vetten bij Verschillende, onder
dieren, zetmeel bij planten andere vetzuren,
glycogeen, fosfaatkorrels
en zwavelkorrels
1.5 Overdracht van micro-organismen
1.5.1 Horizontale overdracht
1.5.1.1 Direct
Direct fysiek contact, pathogeen wordt rechtstreeks overgedragen van besmette
persoon tot gezond persoon bv. door zoenen of besmet persoon raakt
oppervlakte aan
, 1.5.1.2 Indirect
Geen contact tussen besmette en gezond persoon, via vectoren, lucht, besmet
water of lichaamsvloeistoffen
1.5.1.3 Actief
Drager is zelf geïnfecteerd, sommige dragers vertonen gedurende hele infectie
geen symptomen (asymptomatisch)
1.5.1.4 Passief
Drager zelf is niet geïnfecteerd, bv. Verpleegster geeft hand met handschoenen
aan besmette patiënt en besmet zo de volgende zonder zelf besmet te worden
1.5.2 Verticale overdracht
Overdracht van ouders op kind in baarmoeder of tijdens geboorte via
borstvoeding of via sperma van de man
1.5.3 Contaminatie
Micro-organisme doorgegeven tussen buitenwereld en labo (vertrouwbaarheid
mindert)
1.5.4 Besmetting
Micro-organisme van buitenwereld naar laborant gebracht (milieu- &
gezondheidsrisico’s)
2 Bacteriën
2.1 Bouw van bacteriën
Klein
Prokaryoot (geen organellen & vrij genetisch materiaal)
2.1.1 Cytoplasma
Het cytoplasma is een waterige oplossing vol opgeloste stoffen, omgeven door
een halfdoorlaatbaar membraan. Door osmose stroomt water naar binnen, wat
zorgt voor een hoge osmotische druk tegen de celwand (zoals turgordruk in
plantencellen). Het is belangrijk voor:
Vorm
Functionaliteit
Uitwisseling van water en enkele andere componenten
2.1.2 Celmembraan
Het celmembraan bestaat uit een dubbellaag van fosfolipiden met eiwitten.
Sommige eiwitten zitten aan de binnen- of buitenzijde van het membraan
(perifere membraaneiwitten), andere gaan er volledig doorheen (integrale
membraaneiwitten). Omdat het veel functies overneemt van organellen, is het
oppervlak vaak vergroot via instulpingen (mesosomen).
Fysische barrière tussen cytoplasma en omgeving met selectieve
doorlaatbaarheid