ZENUWWEEFSEL
INLEIDING
Algemeen heel simpel weefseltype, 2 soorten cellen: zenuwcellen en neurogliacellen. De zenuwcellen/neuronen :
als voornaamste kenmerk; kunnen prikkel opwekken en geleiden. Neurogliacellen; diverse familie met
uiteenlopende functies -> ondersteuning, beschermend ( v
neuronen) en voeden ( neuronen), niets te maken met
prikkelgeleiding.
- Zenuwweefsel
o Neuronen
opwekken prikkel
geleiden prikkel
o Neuroglia
Ondersteuning
Bescherming
Voeding
verschillende celtypes
astrocyten, oligodendrocyten, microgliacellen, ependymcellen, plexus
choroïdeus cellen (centrale zenuwstelsel) -> in centraal zenuwstelsel
Schwann cellen, satelliet cellen (perifere zenuwstelsel) : =
neurolemmocyten -> in perifeer zenuwstelsel
o Zenuwstelsel : weten maar zie volgend jaar ( gaat hij niet vragen) .
zenuwweefsel, bloedvaten, bindweefsel
Bij de driebladige kiemschijf zien we dat het ectoderm differentieert tot de neurale plaat, een
langwerpige structuur die zich uitstrekt van craniaal naar caudaal over het ectoderm. Na
verloop van tijd ontwikkelt dit platte embryo zich tot een buisvormige structuur. De neurale
plaat ondergaat hierbij een plooivorming: ze begint in te stulpen, waarbij een neurale groeve
ontstaat. Deze groeve begint zich centraal te sluiten doordat de neurale plooien naar elkaar toe
groeien. Uiteindelijk ontstaat er een tweede buis van ectodermale oorsprong: de neurale buis.
Dit is een blinde, volledig gesloten holte, zonder contact met de buitenwereld. Rondom de
neurale buis ontwikkelt zich mesodermaal weefsel, waaruit het zenuwweefsel en het
zenuwstelsel verder ontstaan. Aanvankelijk is de neurale buis eenlagig, maar door proliferatie
van cellen komen deze los van het basaalmembraan en verplaatsen zich naar de buitenzijde, in
de richting van het omgevende mesodermale weefsel. Deze losgekomen cellen differentiëren
tot neuronen en neurogliacellen. Binnen de wand van de neurale buis kunnen
vervolgens twee zones onderscheiden worden: de grijze stof (substantia
grisea) en de witte stof (substantia alba). Rondom de neurale buis ondergaat
het mesodermaal weefsel een condensatie, waarbij zich een kapsel vormt: dit
zijn de vliezen die later het zenuwstelsel omgeven, zoals de hersenvliezen.
- In de grijze stof : altijd neuronen en neurogliacellen
- In de witte stof : enkel neurogliacellen
Wanneer we de neurale buis in de lengterichting doorsnijden (de tekening hierboven toont een dwarse doorsnede),
zien we dat de buis zich craniaal begint te dilateren. Op die plaats ontstaan de hersenblaasjes, waaruit onder
andere de hersenen en het ruggenmerg zich ontwikkelen. Als we een doorsnede maken door het ruggenmerg, zien
we dat de grijze substantie centraal ligt, terwijl de witte substantie zich perifeer bevindt. Meer craniaal, ter hoogte
van het verlengde merg, is er geen duidelijk onderscheid meer tussen grijze en witte stof. In de hersenen is de
organisatie omgekeerd: daar ligt de witte substantie centraal en de grijze substantie perifeer. Dit komt doordat er
veel neuronen aanwezig zijn, en perifeer is er meer plaats, mede door de vele instulpingen die zorgen voor een
vergroting van het oppervlak voor neuronen. Rondom deze structuren ontstaat een kapsel van mesodermaal
weefsel, dat zich ontwikkelt tot vliezen rondom het zenuwstelsel. Alles wat hier getekend is, behoort tot het
centraal zenuwstelsel, inclusief het lumbaal en sacraal gedeelte, en is steeds omgeven door botstructuren.
Vanuit het centraal zenuwstelsel vertrekken zenuwceluitlopers: dit is het perifere zenuwstelsel ( . Deze uitlopers
vertrekken vanuit het ruggenmerg als spinale zenuwen, die via openingen tussen de wervels naar buiten treden.
,Ter hoogte van de hersenen ontstaan de kopzenuwen (ook wel craniale zenuwen genoemd), aangeduid met
Romeinse cijfers van I tot XII, van rostraal naar caudaal.
o Morfologisch
Centraal
grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg
grijze stof (substantia grisea), witte stof (substantia alba)
Perifeer
zenuwen (bundels zenuwcel-uitlopers)
ganglia (neuronen, neuroglia)
o Functioneel
In het perifere zenuwstelsel, dat vertrekt vanuit het centraal zenuwstelsel, vinden we zowel efferente als afferente
vezels terug. De spinale zenuwen bevatten altijd beide soorten vezels, terwijl dit bij de kopzenuwen varieert: die
kunnen gemengd zijn, of enkel afferent of efferent. Langs het verloop van deze perifere zenuwen kunnen zich ook
neuronen bevinden. Een groepje neuronen dat zich onderweg in het perifere zenuwstelsel bevindt, noemen we
een ganglion. Zo’n ganglion kan voorkomen op zowel een afferente als een efferente vezel. Bij afferente vezels
(sensorisch) is er altijd een neuron aanwezig, en dus altijd een ganglion. Bij efferente vezels (motorisch) is dat niet
altijd het geval: bij het somatisch zenuwstelsel komt er nooit een ganglion voor op het verloop van een efferente
vezel, terwijl bij het autonome zenuwstelsel er wel altijd een ganglion aanwezig is op een efferente vezel. Bij
afferente vezels van het somatisch zenuwstelsel bevindt zich dus altijd een ganglion; in de omgekeerde richting,
op een efferente vezel, vinden we daarentegen nooit een ganglion terug. Voor het autonome zenuwstelsel geldt
dat er zowel op afferente als op efferente vezels altijd een ganglion aanwezig is. De ligging van dit ganglion kan
sterk variëren: het kan dicht bij het centraal zenuwstelsel liggen of verder weg, afhankelijk van het type —
orthosympathisch of parasympathisch.
- Afferent = zenuwen die informatie naar centraal voeren
- Efferent = vanuit centraal naar perifeer ( sturen bv. spieren of organen aan)
- Somatische zenuwstelsel : bezenuwing van lichaamswand, het bewuste zenuwstelsel
- Autonoom zenuwstelsel : niet bewuste , informatie vanuit inwendige organen bv.
somatisch: van en naar lichaamswand
afferent: exteroceptief, proprioceptief
Efferent
vegetatief (autonoom): van en naar vegetatieve organen
afferent: interoceptief, visceroceptief
Efferent
o (ortho)sympathisch : niet bewust maar werkt eerder stimulerend
o Parasympatisch : eerder onderdrukkend
Alle inwendige organen worden zowel sympathisch als parasympathisch aangestuurd. Dit is ook zichtbaar in de
bouw van het zenuwstelsel. Het sympathisch gedeelte ontstaat uit het thoracolumbale deel van het ruggenmerg.
De efferente baan vertrekt vanuit het ruggenmerg en vormt al vrij snel een ganglion. Deze ganglia liggen in een
reeks dicht bij het ruggenmerg en vormen samen de sympathische zijstreng. Vanuit deze streng vertrekken
zenuwuitlopers naar de inwendige organen, die ze vervolgens aansturen als deel van het sympathisch systeem.
Het parasympathisch gedeelte werkt anders: de zenuwcellichamen bevinden zich ter hoogte van het verlengde
merg en het sacrale deel van het ruggenmerg. Van daaruit vertrekken zeer lange uitlopers die pas vlak bij het
eindorgaan een ganglion vormen. Vanuit dat ganglion vertrekken dan opnieuw kortere vezels naar de inwendige
organen om ze aan te sturen via het parasympathisch systeem.
Voor efferente vezels / ganglia :
- sympathisch zenuwstelsel -> ganglion ligt dichtbij ruggenmerg = de pre ganglionaire vezels zijn
kort en de post ganglionaire vezels zijn zeer lang
- parasympatisch zenuwstel : lange preganglionaire vezels en de post ganglionaire vezels zijn
kort.
De twee systemen, het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel, werken elkaar tegen om samen te zorgen
voor homeostase: het lichaam streeft voortdurend naar evenwicht. Deze homeostase wordt gestuurd door het
autonoom zenuwstelsel en staat ook onder invloed van hormonale signalen. Binnen het centraal zenuwstelsel
speelt de thalamus een belangrijke rol als integratiecentrum: alle informatie komt daar samen, wordt verwerkt, en
leidt tot een gecoördineerde aansturing van zowel klieren als het zenuwstelsel in dezelfde richting.
, In het somatisch zenuwstelsel komen nooit ganglia voor. In de afferente banen van het autonoom zenuwstelsel
daarentegen, vind je altijd een ganglion terug — dit wordt later verder besproken.
.
NEURONEN
Het zenuwcellichaam, ook wel het perikaryon genoemd, omvat alles rondom de kern. Deze
cellen kunnen sterk variëren in grootte, maar hebben altijd een duidelijke en actieve kern. In het
perikaryon vinden we een uitgebreid ruw endoplasmatisch reticulum (RER), met talrijke
polyribosomen (ribosomen in groepjes) die rijk zijn aan mRNA. Dit kleurt sterk basofiel,
waardoor het perikaryon basofiel en wat gestreept lijkt onder de microscoop. Deze gestreepte
structuur staat bekend als de substantie van Nissl (ook wel tigroïde substantie genoemd).
Daarnaast bevat het perikaryon een uitgebreid Golgi-complex, en secretiegranulen: blaasjes
met verpakte stoffen, typisch voor cellen die neurotransmitters produceren. Het cytoskelet is goed ontwikkeld en
bestaat uit actinefilamenten, intermediaire filamenten (waarvan sommige in bundels voorkomen), en microtubuli.
De microtubuli waaieren uit in de cel en spelen een belangrijke rol in intracellulair transport. Een aantal van deze
microtubuli liggen gebundeld aan één zijde van de cel. Omdat neuronen zeer lang leven en zich niet vernieuwen,
bevatten ze veel lysosomen. De afbraakproducten hopen zich
op en vormen het zogenaamde ouderdomspigment.
Foto : LM opname met duidelijke kern en donkere nucleolus +
perikaryon met gestreept/ gevlekt patroon.
Op bepaalde plaatsen vertrekken er uitlopers -> dendrieten of
de axonen.
COMPONENTEN
- cellichaam (perikaryon)
o 4-100 µm
o Nucleus
Centraal
Euchromatisch
Nucleolus
- cellichaam (perikaryon)
o Nissl substantie (ergastoplasma)
ruw
endoplasmatischreticulum
vrije ribosomen, polyribosomen
o Golgi-complex (dictyosomen)
o Cytoskelet
neurofilamenten (neurofibrillen)
Microtubuli
Microfilamenten
o mitochondriën, lysosomen
INLEIDING
Algemeen heel simpel weefseltype, 2 soorten cellen: zenuwcellen en neurogliacellen. De zenuwcellen/neuronen :
als voornaamste kenmerk; kunnen prikkel opwekken en geleiden. Neurogliacellen; diverse familie met
uiteenlopende functies -> ondersteuning, beschermend ( v
neuronen) en voeden ( neuronen), niets te maken met
prikkelgeleiding.
- Zenuwweefsel
o Neuronen
opwekken prikkel
geleiden prikkel
o Neuroglia
Ondersteuning
Bescherming
Voeding
verschillende celtypes
astrocyten, oligodendrocyten, microgliacellen, ependymcellen, plexus
choroïdeus cellen (centrale zenuwstelsel) -> in centraal zenuwstelsel
Schwann cellen, satelliet cellen (perifere zenuwstelsel) : =
neurolemmocyten -> in perifeer zenuwstelsel
o Zenuwstelsel : weten maar zie volgend jaar ( gaat hij niet vragen) .
zenuwweefsel, bloedvaten, bindweefsel
Bij de driebladige kiemschijf zien we dat het ectoderm differentieert tot de neurale plaat, een
langwerpige structuur die zich uitstrekt van craniaal naar caudaal over het ectoderm. Na
verloop van tijd ontwikkelt dit platte embryo zich tot een buisvormige structuur. De neurale
plaat ondergaat hierbij een plooivorming: ze begint in te stulpen, waarbij een neurale groeve
ontstaat. Deze groeve begint zich centraal te sluiten doordat de neurale plooien naar elkaar toe
groeien. Uiteindelijk ontstaat er een tweede buis van ectodermale oorsprong: de neurale buis.
Dit is een blinde, volledig gesloten holte, zonder contact met de buitenwereld. Rondom de
neurale buis ontwikkelt zich mesodermaal weefsel, waaruit het zenuwweefsel en het
zenuwstelsel verder ontstaan. Aanvankelijk is de neurale buis eenlagig, maar door proliferatie
van cellen komen deze los van het basaalmembraan en verplaatsen zich naar de buitenzijde, in
de richting van het omgevende mesodermale weefsel. Deze losgekomen cellen differentiëren
tot neuronen en neurogliacellen. Binnen de wand van de neurale buis kunnen
vervolgens twee zones onderscheiden worden: de grijze stof (substantia
grisea) en de witte stof (substantia alba). Rondom de neurale buis ondergaat
het mesodermaal weefsel een condensatie, waarbij zich een kapsel vormt: dit
zijn de vliezen die later het zenuwstelsel omgeven, zoals de hersenvliezen.
- In de grijze stof : altijd neuronen en neurogliacellen
- In de witte stof : enkel neurogliacellen
Wanneer we de neurale buis in de lengterichting doorsnijden (de tekening hierboven toont een dwarse doorsnede),
zien we dat de buis zich craniaal begint te dilateren. Op die plaats ontstaan de hersenblaasjes, waaruit onder
andere de hersenen en het ruggenmerg zich ontwikkelen. Als we een doorsnede maken door het ruggenmerg, zien
we dat de grijze substantie centraal ligt, terwijl de witte substantie zich perifeer bevindt. Meer craniaal, ter hoogte
van het verlengde merg, is er geen duidelijk onderscheid meer tussen grijze en witte stof. In de hersenen is de
organisatie omgekeerd: daar ligt de witte substantie centraal en de grijze substantie perifeer. Dit komt doordat er
veel neuronen aanwezig zijn, en perifeer is er meer plaats, mede door de vele instulpingen die zorgen voor een
vergroting van het oppervlak voor neuronen. Rondom deze structuren ontstaat een kapsel van mesodermaal
weefsel, dat zich ontwikkelt tot vliezen rondom het zenuwstelsel. Alles wat hier getekend is, behoort tot het
centraal zenuwstelsel, inclusief het lumbaal en sacraal gedeelte, en is steeds omgeven door botstructuren.
Vanuit het centraal zenuwstelsel vertrekken zenuwceluitlopers: dit is het perifere zenuwstelsel ( . Deze uitlopers
vertrekken vanuit het ruggenmerg als spinale zenuwen, die via openingen tussen de wervels naar buiten treden.
,Ter hoogte van de hersenen ontstaan de kopzenuwen (ook wel craniale zenuwen genoemd), aangeduid met
Romeinse cijfers van I tot XII, van rostraal naar caudaal.
o Morfologisch
Centraal
grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg
grijze stof (substantia grisea), witte stof (substantia alba)
Perifeer
zenuwen (bundels zenuwcel-uitlopers)
ganglia (neuronen, neuroglia)
o Functioneel
In het perifere zenuwstelsel, dat vertrekt vanuit het centraal zenuwstelsel, vinden we zowel efferente als afferente
vezels terug. De spinale zenuwen bevatten altijd beide soorten vezels, terwijl dit bij de kopzenuwen varieert: die
kunnen gemengd zijn, of enkel afferent of efferent. Langs het verloop van deze perifere zenuwen kunnen zich ook
neuronen bevinden. Een groepje neuronen dat zich onderweg in het perifere zenuwstelsel bevindt, noemen we
een ganglion. Zo’n ganglion kan voorkomen op zowel een afferente als een efferente vezel. Bij afferente vezels
(sensorisch) is er altijd een neuron aanwezig, en dus altijd een ganglion. Bij efferente vezels (motorisch) is dat niet
altijd het geval: bij het somatisch zenuwstelsel komt er nooit een ganglion voor op het verloop van een efferente
vezel, terwijl bij het autonome zenuwstelsel er wel altijd een ganglion aanwezig is op een efferente vezel. Bij
afferente vezels van het somatisch zenuwstelsel bevindt zich dus altijd een ganglion; in de omgekeerde richting,
op een efferente vezel, vinden we daarentegen nooit een ganglion terug. Voor het autonome zenuwstelsel geldt
dat er zowel op afferente als op efferente vezels altijd een ganglion aanwezig is. De ligging van dit ganglion kan
sterk variëren: het kan dicht bij het centraal zenuwstelsel liggen of verder weg, afhankelijk van het type —
orthosympathisch of parasympathisch.
- Afferent = zenuwen die informatie naar centraal voeren
- Efferent = vanuit centraal naar perifeer ( sturen bv. spieren of organen aan)
- Somatische zenuwstelsel : bezenuwing van lichaamswand, het bewuste zenuwstelsel
- Autonoom zenuwstelsel : niet bewuste , informatie vanuit inwendige organen bv.
somatisch: van en naar lichaamswand
afferent: exteroceptief, proprioceptief
Efferent
vegetatief (autonoom): van en naar vegetatieve organen
afferent: interoceptief, visceroceptief
Efferent
o (ortho)sympathisch : niet bewust maar werkt eerder stimulerend
o Parasympatisch : eerder onderdrukkend
Alle inwendige organen worden zowel sympathisch als parasympathisch aangestuurd. Dit is ook zichtbaar in de
bouw van het zenuwstelsel. Het sympathisch gedeelte ontstaat uit het thoracolumbale deel van het ruggenmerg.
De efferente baan vertrekt vanuit het ruggenmerg en vormt al vrij snel een ganglion. Deze ganglia liggen in een
reeks dicht bij het ruggenmerg en vormen samen de sympathische zijstreng. Vanuit deze streng vertrekken
zenuwuitlopers naar de inwendige organen, die ze vervolgens aansturen als deel van het sympathisch systeem.
Het parasympathisch gedeelte werkt anders: de zenuwcellichamen bevinden zich ter hoogte van het verlengde
merg en het sacrale deel van het ruggenmerg. Van daaruit vertrekken zeer lange uitlopers die pas vlak bij het
eindorgaan een ganglion vormen. Vanuit dat ganglion vertrekken dan opnieuw kortere vezels naar de inwendige
organen om ze aan te sturen via het parasympathisch systeem.
Voor efferente vezels / ganglia :
- sympathisch zenuwstelsel -> ganglion ligt dichtbij ruggenmerg = de pre ganglionaire vezels zijn
kort en de post ganglionaire vezels zijn zeer lang
- parasympatisch zenuwstel : lange preganglionaire vezels en de post ganglionaire vezels zijn
kort.
De twee systemen, het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel, werken elkaar tegen om samen te zorgen
voor homeostase: het lichaam streeft voortdurend naar evenwicht. Deze homeostase wordt gestuurd door het
autonoom zenuwstelsel en staat ook onder invloed van hormonale signalen. Binnen het centraal zenuwstelsel
speelt de thalamus een belangrijke rol als integratiecentrum: alle informatie komt daar samen, wordt verwerkt, en
leidt tot een gecoördineerde aansturing van zowel klieren als het zenuwstelsel in dezelfde richting.
, In het somatisch zenuwstelsel komen nooit ganglia voor. In de afferente banen van het autonoom zenuwstelsel
daarentegen, vind je altijd een ganglion terug — dit wordt later verder besproken.
.
NEURONEN
Het zenuwcellichaam, ook wel het perikaryon genoemd, omvat alles rondom de kern. Deze
cellen kunnen sterk variëren in grootte, maar hebben altijd een duidelijke en actieve kern. In het
perikaryon vinden we een uitgebreid ruw endoplasmatisch reticulum (RER), met talrijke
polyribosomen (ribosomen in groepjes) die rijk zijn aan mRNA. Dit kleurt sterk basofiel,
waardoor het perikaryon basofiel en wat gestreept lijkt onder de microscoop. Deze gestreepte
structuur staat bekend als de substantie van Nissl (ook wel tigroïde substantie genoemd).
Daarnaast bevat het perikaryon een uitgebreid Golgi-complex, en secretiegranulen: blaasjes
met verpakte stoffen, typisch voor cellen die neurotransmitters produceren. Het cytoskelet is goed ontwikkeld en
bestaat uit actinefilamenten, intermediaire filamenten (waarvan sommige in bundels voorkomen), en microtubuli.
De microtubuli waaieren uit in de cel en spelen een belangrijke rol in intracellulair transport. Een aantal van deze
microtubuli liggen gebundeld aan één zijde van de cel. Omdat neuronen zeer lang leven en zich niet vernieuwen,
bevatten ze veel lysosomen. De afbraakproducten hopen zich
op en vormen het zogenaamde ouderdomspigment.
Foto : LM opname met duidelijke kern en donkere nucleolus +
perikaryon met gestreept/ gevlekt patroon.
Op bepaalde plaatsen vertrekken er uitlopers -> dendrieten of
de axonen.
COMPONENTEN
- cellichaam (perikaryon)
o 4-100 µm
o Nucleus
Centraal
Euchromatisch
Nucleolus
- cellichaam (perikaryon)
o Nissl substantie (ergastoplasma)
ruw
endoplasmatischreticulum
vrije ribosomen, polyribosomen
o Golgi-complex (dictyosomen)
o Cytoskelet
neurofilamenten (neurofibrillen)
Microtubuli
Microfilamenten
o mitochondriën, lysosomen