BLOED
INLEIDING
Bloed is, net als ander bindweefsel, gekenmerkt door relatief weinig cellen en zeer veel extracellulaire matrix
(eiwitten en vrij vocht). Bij bloed bestaat die matrix voornamelijk uit vrij vocht. Bloed bestaat voor 55% uit plasma
en voor 45% uit cellen. Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water en voor 10% uit opgeloste stoffen, zoals
eiwitten, afvalstoffen, hormonen, enzovoort.
- Plasma
o 90% water, 10% opgeloste stoffen
o plasma-eiwitten
osmotische waarde
7% volume
transportmoleculen, stollingsfactoren, antistoffen
fibrinogeen → fibrine (stolling)
Serum -> plasma zonder stollingsfactoren
o voedings- en afvalstoffen, hormonen, …
- Cellen : 97% van de cellen in het bloed zijn rode bloedcellen, ongeveer 3% bestaat uit witte bloedcellen
(leukocyten) en bloedplaatjes. De witte bloedcellen en
bloedplaatjes bevinden zich tussen de rode bloedcellen. In een
proefbuisje vormen de witte bloedcellen een dun wit laagje
boven de rode bloedcellen, ook wel de buffy coat genoemd.
o Erytrocyten -> rode bloedcellen
o Leukocyten -> witte bloedcellen
o Trombocyten -> bloedplaatjes
ERYTROCYTEN = RODE BLOEDCEL
CELINHOUD
- geen nucleus (Howell-Jolly lichaampjes -> restant van kern), geen ribosomen, geen mitochondriën
- amphibia, reptilia, aves: nucleus aanwezig !
- celmembraan
o semipermeabel
o actief transport ( van zuurstof en co2)
- ▪ hemoglobine
o 11-15 g / 100 ml bloed
o macroscopisch rode kleur (haem-groep)
o acidofiel
VORM
- diameter: 4 – 8 µm : afmetingen NK buiten DEZE WEL. Het is een soort referentiepunt -> in elke coupe
zal je er zo een tegenkomen in een bloedvat en zo kan je de rest inschatten. Je moet zo wat de relatieve
verhoudingen kennen.
o diersoortafhankelijk
o anisocytosis (rund, kat, varken)
Normocyten : de normale afmetingen
, macrocyten
microcyten
- Biconcaaf afgeplat : en soort haltervorm, hol aan beide zijden. Deze vorm wordt bepaald door het
cytoskelet. Aan de binnenkant bevinden zich actine (microfilamenten), maar ook spectrine, een netwerk
van filamenten dat er tussengeweven ligt. Samen vormen ze een dubbel netwerk net onder het
celmembraan: stevig, maar toch plastisch. De schijfvorm zorgt voor een maximaal oppervlak in verhouding
tot het volume, wat belangrijk is voor de functie: optimaal transport van zuurstof. Zuurstof wordt gebonden
aan de heemgroepen van hemoglobine. Rode bloedcellen bevatten geen kern of andere celorganellen
(behalve bij vogels en amfibieën, waar wel een kern aanwezig blijft). In het midden van de cel zit minder
hemoglobine, waardoor dit deel lichter van kleur is.
o oppervlaktevermeerdering (actine & spectrine filamenten)
o Uitzonderingen ( nk zei hij)
geit: plaatjes
jonge geiten: variërende vorm (poikilocytosis)
kameel: biconvex (ovalocyten)
herten: sikkelvormig (buiten bloedbaan)
- poikilocytosis
o sikkelcellen
o acanthocyten (varken normaal) : dit zijn stervormige rode bloedcellen die vaak ontstaan
wanneer bloed wordt verdund in een hyperosmotische oplossing. Hierdoor verliest de rode
bloedcel vocht en krimpt, wat leidt tot de typische acanthocytvorm. Om dit te voorkomen moet de
oplossing waarin het bloed wordt verdund isotonisch zijn.
o target-cellen
centrum dikker, goed
kleurbaar
bleke zone
normale donkere perifere
zone
o leptocyten: dun, plooien
o uitgeponste cellen: scherpe scheiding
GROEPERING (UITSTRIJKJE)
Soms zie je dat rode bloedcellen zich in rijtjes rangschikken, dit noemt men rouleauxvorming. De cellen trekken
elkaar aan en liggen als stapels op elkaar. Bij het paard is dit fenomeen sterk uitgesproken, terwijl het bij het rund
nauwelijks voorkomt. Bij het paard bezinken de cellen daardoor veel sneller dan bij het rund – zie fysiologie.
- individueel
- rouleaux
o gestapelde geldstukken
o niet in normaal stromend bloed
o bij sommige diersoorten wel bij sterke stroomvertraging
o bepaalt sedimentatiesnelheid
paard: veel rouleaux → snelle sedimentatie
rund: geen rouleaux → trage sedimentatie
hond: matige rouleauxvorming → matige sedimentatiesnelheid
KLEUR
- Kleurintensiteit : normaal egaal volgestapeld met hemoglobine ; soms hypochroom ( te weinig
hemoglobine) of hyperchroom( te veel hemoglobine). Binnen bepaalde grenzen is het normaal.
o normochroom: normale kleur
o hypochroom
o hyperchroom (meestal macrocyten)
- Kleurtint : Normaal zijn rode bloedcellen egaal eosinofiel gekleurd, maar soms zie je nog restanten van
de kern, de zogenaamde Howell-Jolly-lichaampjes. Dit komt doordat de cel te vroeg uit het beenmerg in
de bloedbaan is gekomen, maar dat is niet problematisch. Zulke jonge rode bloedcellen worden
reticulocyten genoemd. Soms zie je ook een mengkleur in de cel; dat wijst op restanten van
INLEIDING
Bloed is, net als ander bindweefsel, gekenmerkt door relatief weinig cellen en zeer veel extracellulaire matrix
(eiwitten en vrij vocht). Bij bloed bestaat die matrix voornamelijk uit vrij vocht. Bloed bestaat voor 55% uit plasma
en voor 45% uit cellen. Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water en voor 10% uit opgeloste stoffen, zoals
eiwitten, afvalstoffen, hormonen, enzovoort.
- Plasma
o 90% water, 10% opgeloste stoffen
o plasma-eiwitten
osmotische waarde
7% volume
transportmoleculen, stollingsfactoren, antistoffen
fibrinogeen → fibrine (stolling)
Serum -> plasma zonder stollingsfactoren
o voedings- en afvalstoffen, hormonen, …
- Cellen : 97% van de cellen in het bloed zijn rode bloedcellen, ongeveer 3% bestaat uit witte bloedcellen
(leukocyten) en bloedplaatjes. De witte bloedcellen en
bloedplaatjes bevinden zich tussen de rode bloedcellen. In een
proefbuisje vormen de witte bloedcellen een dun wit laagje
boven de rode bloedcellen, ook wel de buffy coat genoemd.
o Erytrocyten -> rode bloedcellen
o Leukocyten -> witte bloedcellen
o Trombocyten -> bloedplaatjes
ERYTROCYTEN = RODE BLOEDCEL
CELINHOUD
- geen nucleus (Howell-Jolly lichaampjes -> restant van kern), geen ribosomen, geen mitochondriën
- amphibia, reptilia, aves: nucleus aanwezig !
- celmembraan
o semipermeabel
o actief transport ( van zuurstof en co2)
- ▪ hemoglobine
o 11-15 g / 100 ml bloed
o macroscopisch rode kleur (haem-groep)
o acidofiel
VORM
- diameter: 4 – 8 µm : afmetingen NK buiten DEZE WEL. Het is een soort referentiepunt -> in elke coupe
zal je er zo een tegenkomen in een bloedvat en zo kan je de rest inschatten. Je moet zo wat de relatieve
verhoudingen kennen.
o diersoortafhankelijk
o anisocytosis (rund, kat, varken)
Normocyten : de normale afmetingen
, macrocyten
microcyten
- Biconcaaf afgeplat : en soort haltervorm, hol aan beide zijden. Deze vorm wordt bepaald door het
cytoskelet. Aan de binnenkant bevinden zich actine (microfilamenten), maar ook spectrine, een netwerk
van filamenten dat er tussengeweven ligt. Samen vormen ze een dubbel netwerk net onder het
celmembraan: stevig, maar toch plastisch. De schijfvorm zorgt voor een maximaal oppervlak in verhouding
tot het volume, wat belangrijk is voor de functie: optimaal transport van zuurstof. Zuurstof wordt gebonden
aan de heemgroepen van hemoglobine. Rode bloedcellen bevatten geen kern of andere celorganellen
(behalve bij vogels en amfibieën, waar wel een kern aanwezig blijft). In het midden van de cel zit minder
hemoglobine, waardoor dit deel lichter van kleur is.
o oppervlaktevermeerdering (actine & spectrine filamenten)
o Uitzonderingen ( nk zei hij)
geit: plaatjes
jonge geiten: variërende vorm (poikilocytosis)
kameel: biconvex (ovalocyten)
herten: sikkelvormig (buiten bloedbaan)
- poikilocytosis
o sikkelcellen
o acanthocyten (varken normaal) : dit zijn stervormige rode bloedcellen die vaak ontstaan
wanneer bloed wordt verdund in een hyperosmotische oplossing. Hierdoor verliest de rode
bloedcel vocht en krimpt, wat leidt tot de typische acanthocytvorm. Om dit te voorkomen moet de
oplossing waarin het bloed wordt verdund isotonisch zijn.
o target-cellen
centrum dikker, goed
kleurbaar
bleke zone
normale donkere perifere
zone
o leptocyten: dun, plooien
o uitgeponste cellen: scherpe scheiding
GROEPERING (UITSTRIJKJE)
Soms zie je dat rode bloedcellen zich in rijtjes rangschikken, dit noemt men rouleauxvorming. De cellen trekken
elkaar aan en liggen als stapels op elkaar. Bij het paard is dit fenomeen sterk uitgesproken, terwijl het bij het rund
nauwelijks voorkomt. Bij het paard bezinken de cellen daardoor veel sneller dan bij het rund – zie fysiologie.
- individueel
- rouleaux
o gestapelde geldstukken
o niet in normaal stromend bloed
o bij sommige diersoorten wel bij sterke stroomvertraging
o bepaalt sedimentatiesnelheid
paard: veel rouleaux → snelle sedimentatie
rund: geen rouleaux → trage sedimentatie
hond: matige rouleauxvorming → matige sedimentatiesnelheid
KLEUR
- Kleurintensiteit : normaal egaal volgestapeld met hemoglobine ; soms hypochroom ( te weinig
hemoglobine) of hyperchroom( te veel hemoglobine). Binnen bepaalde grenzen is het normaal.
o normochroom: normale kleur
o hypochroom
o hyperchroom (meestal macrocyten)
- Kleurtint : Normaal zijn rode bloedcellen egaal eosinofiel gekleurd, maar soms zie je nog restanten van
de kern, de zogenaamde Howell-Jolly-lichaampjes. Dit komt doordat de cel te vroeg uit het beenmerg in
de bloedbaan is gekomen, maar dat is niet problematisch. Zulke jonge rode bloedcellen worden
reticulocyten genoemd. Soms zie je ook een mengkleur in de cel; dat wijst op restanten van