CBAWL – BINDWEEFSEL
INLEIDING
Een zeer heterogene groep, altijd van mesodermale oorsprong. Vanuit dat mesoderm zullen er op bepaalde plaatsen mesenchym
ontwikkelen( zie embryologie). Dat mesenchym gaat zich op bepaalde plaatsen ontwikkelen tot bindweefsel op andere tot spierweefsel.
Het is een verzamelnaam ( heterogene groep).
- Ontwikkeling
o embryonaal: drie lagen (ectoderm, mesoderm, endoderm)
o mesoderm →mesenchym ( embryonaal bindweefsel)
o mesenchym condenseert en differentieert tot :
▪ gewoon bindweefsel : dit hoofdstuk
▪ beenweefsel
▪ kraakbeen
▪ Vetweefsel : dit hoofdstuk, klassiek maar geïnfiltreerd door vetcellen.
▪ Bloed
Bindweefsel wordt gekenmerkt door het bestaan van twee componenten: een cellulaire en een extracellulaire. In tegenstelling tot
epitheelweefsel, waar de cellen dicht op elkaar gepakt zitten en er weinig extracellulaire ruimte is, bevat bindweefsel veel ruimte tussen
de cellen. Deze ruimte noemen we de extracellulaire matrix. De structuur van de matrix is bepalend voor het type bindweefsel.
- Is de matrix vloeibaar, dan spreken we van bloed.
- Bij een harde matrix ontstaat botweefsel.
- Een relatief harde matrix vormt kraakbeen.
- En een meer fluïde matrix is typisch voor klassiek bindweefsel.
De matrix bestaat uit twee hoofdcomponenten: vezels en grondsubstantie. De vezels zijn:
- Collageenvezels, die zorgen voor treksterkte
- Elastinevezels, die zorgen voor rekbaarheid en elasticiteit
De grondsubstantie bestaat uit:
- Glycosaminoglycanen (GAG's)
- Vocht (water)
- Structurele glycoproteïnen
Samen vormen de vezels en de grondsubstantie de matrix — en die
matrix bepaalt dus in grote mate het type en de functie van het
bindweefsel.
- Structuur
o cellen & extracellulaire matrix (grondstof,
vezels)
o continue laag (continuüm)
o lamina basalis -> lamina densa en lamina lucida
- Functies
o Ondersteuning -> kraakbeen en beenweefsel
o Transport -> voedingstoffen, afvalstoffen,..
o Stapelingsfunctie -> opstapeling stoffen ( elektrolyten) en opstapeling vet in weefsel
o Afweer en bescherming -> ontsteking, herstel
STRUCTUUR -GRONDSTOF
SAMENSTELLING (GLYCOSAMINOGLYCANEN, STRUCTURELE GLYCOPROTEÏNEN, VOCHT)
,Binnen de grondsubstantie van de extracellulaire matrix vormen Glycosaminoglycanen (GAG’s) een belangrijke groep. Dit zijn
onvertakte suikerpolymeren, opgebouwd uit herhalende disachariden. Elke disachariden bestaat uit twee bouwstenen: een
hexosamine en een uronzuur (let op: dit is niet-examenrelevant voor hem). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee types GAG’s:
- Niet-gesulfateerde GAG
o Het enige voorbeeld hiervan is hyaluronzuur.
o Dit is een zeer lange, onvertakte keten van 10.000 tot 25.000 sub eenheden.
o Het is vrij vloeibaar en heeft een lage viscositeit.
- Wel-gesulfateerde GAG’s
o Ook onvertakte suikerpolymeren, maar veel korter: zo’n 100 tot 250 sub units.
o Ze bevatten sulfaatgroepen, die negatief geladen zijn.
o Deze negatieve lading zorgt ervoor dat watermoleculen zich als een soort mantel rond de GAG’s schikken.
o Dit gebonden water draagt bij aan de structuur van de matrix, maar is niet vrij beschikbaar.
- GLYCOSAMINOGLYCANEN (lineaire polysachariden)
o ketens van disachariden
▪ hexosamine (glucosamine of galactosamine)
▪ uronzuur (glucuronzuur of iduronzuur)
o niet-gesulfateerde Glycosaminoglycanen: hyaluronzuur
▪ macromolecule met glucosamine en glucoronzuur als bouwsteen
▪ niet gesulfateerd
▪ geen covalente binding met proteïnen
▪ meest voorkomend
▪ minst viskeus -> zacht bindweefsel
o gesulfateerde glycosaminoglycanen
▪ Voorkomen -> harde weefsels, zachte weefsels en kraakbeen
▪ sulfaat
▪ covalente binding met proteïnen → proteoglycaan ( soort glycoproteïne)
▪ structuur proteoglycaan
• macromolecules (proteïnekern met onvertakte glycosaminoglycanen)
• glycosaminoglycanen negatieve lading → hydrofiel
• Volumetoename H2O rond glycosaminoglycanen → volumetoename
• netwerk met collageen
▪ Types GAG
• dermatan sulfaat (collageen type-I) : komt voor in alle bindweefsel
• chondroïtine sulfaat (collageen type-II) : komt voor in kraakbeen en beenweefsel
• heparan sulfaat (collageen type-III) : gesulfateerd -> houden water vast
in bindweefsel zal het harder zijn van structuur ( water opgenomen). Meestal covalent gebonden aan eiwit. ( geldt ook voor 2 onderste) =
proteoglycaan; lange eiwitketens met gesulfateerde glycosaminoglycanen.
• keratan sulfaat : gesulfateerd
• Heparine: gesulfateerd
, ovoorkomen
▪ harde - zachte weefsels
▪ kraakbeen: proteoglycanen binden aan hyaluronzuur
o glycosaminoglycanen (lineaire polysacchariden)
- STRUCTURELE GLYCOPROTEÏNEN
de suiker componenten zijn beperkt ,nadruk op eiwitten. Zorgen voor structuur in bindweefsel; bv. alle delen van matrix zijn gebonden
aan elkaar. Allemaal structuren die maken dat alle structuren zo vast hangen aaneen; bv. laminines.
▪ structuur
• proteïne domineert
• carbohydraten meestal vertakt
▪ types
• fibronectine( vezels)
• Laminine ( lamina densa)
• Chondronectine ( kraakbeencellen)
▪ functie
• adhesie cel / cel
• adhesie cel / extracellulair materiaal ( structuur geven in bindweefsel)
- VOCHT :
Het vrije vocht in het bindweefsel speelt een cruciale rol. In tegenstelling tot het gebonden water (dat vastzit aan gesulfateerde
glycosaminoglycanen), is dit vrije vocht beschikbaar voor transport van opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, hormonen en
signaalmoleculen. Het is voortdurend in beweging en wordt aangevoerd en afgevoerd via het bloedcirculatiestelsel. Aan de capillairen
vindt de belangrijkste uitwisseling plaats.
Hier heerst een relatief constante hydrostatische druk, waardoor vocht naar buiten wordt gedrukt in het bindweefsel. Grote moleculen
zoals plasma-eiwitten blijven in het bloed, wat daar een osmotische tegenkracht genereert. Er wordt aan de arteriële kant van de
capillair meer vocht naar buiten gedrukt dan er aan de veneuze kant wordt teruggezogen. Het vocht dat zo het bindweefsel in stroomt,
vormt het vrije vocht, dat deelneemt aan een dynamische circulatie van voedingsstoffen naar de weefsels en afvalstoffen terug naar het
bloed.
Omdat er netto meer vocht uittreedt dan terugkeert, zou er vocht achterblijven in het weefsel. Om dat te voorkomen, is er een tweede
afvoersysteem: de lymfevaten. Deze kleine kanaaltjes draineren het overtollige vocht en voeren het
uiteindelijk via grotere lymfevaten terug naar het veneuze systeem. Wanneer dit systeem faalt,
bijvoorbeeld bij hartfalen, kan het overtollige vocht niet goed worden afgevoerd, wat leidt tot
vochtophoping (oedeem) in het weefsel.
• ongebonden H2O
• ionen, plasma-eiwitten
• Pathologisch -> oedeem bij overdreven opname
• Voor afkomstig uit bloedbaan naar bindweefsel en lymfevaten transporteert achtergelaten vocht
FUNCTIE
- diffusie (voedings-, afvalstoffen)
- opslag (H2O, elektrolyten)
- bescherming
- Regeneratie
- Transportweg voor voedingstoffen en afvalproducten
- Beweegbaarheid vezels
- Migratieweg diapederendec ellen
- Turgescentietoestand weefsel
- …
INLEIDING
Een zeer heterogene groep, altijd van mesodermale oorsprong. Vanuit dat mesoderm zullen er op bepaalde plaatsen mesenchym
ontwikkelen( zie embryologie). Dat mesenchym gaat zich op bepaalde plaatsen ontwikkelen tot bindweefsel op andere tot spierweefsel.
Het is een verzamelnaam ( heterogene groep).
- Ontwikkeling
o embryonaal: drie lagen (ectoderm, mesoderm, endoderm)
o mesoderm →mesenchym ( embryonaal bindweefsel)
o mesenchym condenseert en differentieert tot :
▪ gewoon bindweefsel : dit hoofdstuk
▪ beenweefsel
▪ kraakbeen
▪ Vetweefsel : dit hoofdstuk, klassiek maar geïnfiltreerd door vetcellen.
▪ Bloed
Bindweefsel wordt gekenmerkt door het bestaan van twee componenten: een cellulaire en een extracellulaire. In tegenstelling tot
epitheelweefsel, waar de cellen dicht op elkaar gepakt zitten en er weinig extracellulaire ruimte is, bevat bindweefsel veel ruimte tussen
de cellen. Deze ruimte noemen we de extracellulaire matrix. De structuur van de matrix is bepalend voor het type bindweefsel.
- Is de matrix vloeibaar, dan spreken we van bloed.
- Bij een harde matrix ontstaat botweefsel.
- Een relatief harde matrix vormt kraakbeen.
- En een meer fluïde matrix is typisch voor klassiek bindweefsel.
De matrix bestaat uit twee hoofdcomponenten: vezels en grondsubstantie. De vezels zijn:
- Collageenvezels, die zorgen voor treksterkte
- Elastinevezels, die zorgen voor rekbaarheid en elasticiteit
De grondsubstantie bestaat uit:
- Glycosaminoglycanen (GAG's)
- Vocht (water)
- Structurele glycoproteïnen
Samen vormen de vezels en de grondsubstantie de matrix — en die
matrix bepaalt dus in grote mate het type en de functie van het
bindweefsel.
- Structuur
o cellen & extracellulaire matrix (grondstof,
vezels)
o continue laag (continuüm)
o lamina basalis -> lamina densa en lamina lucida
- Functies
o Ondersteuning -> kraakbeen en beenweefsel
o Transport -> voedingstoffen, afvalstoffen,..
o Stapelingsfunctie -> opstapeling stoffen ( elektrolyten) en opstapeling vet in weefsel
o Afweer en bescherming -> ontsteking, herstel
STRUCTUUR -GRONDSTOF
SAMENSTELLING (GLYCOSAMINOGLYCANEN, STRUCTURELE GLYCOPROTEÏNEN, VOCHT)
,Binnen de grondsubstantie van de extracellulaire matrix vormen Glycosaminoglycanen (GAG’s) een belangrijke groep. Dit zijn
onvertakte suikerpolymeren, opgebouwd uit herhalende disachariden. Elke disachariden bestaat uit twee bouwstenen: een
hexosamine en een uronzuur (let op: dit is niet-examenrelevant voor hem). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee types GAG’s:
- Niet-gesulfateerde GAG
o Het enige voorbeeld hiervan is hyaluronzuur.
o Dit is een zeer lange, onvertakte keten van 10.000 tot 25.000 sub eenheden.
o Het is vrij vloeibaar en heeft een lage viscositeit.
- Wel-gesulfateerde GAG’s
o Ook onvertakte suikerpolymeren, maar veel korter: zo’n 100 tot 250 sub units.
o Ze bevatten sulfaatgroepen, die negatief geladen zijn.
o Deze negatieve lading zorgt ervoor dat watermoleculen zich als een soort mantel rond de GAG’s schikken.
o Dit gebonden water draagt bij aan de structuur van de matrix, maar is niet vrij beschikbaar.
- GLYCOSAMINOGLYCANEN (lineaire polysachariden)
o ketens van disachariden
▪ hexosamine (glucosamine of galactosamine)
▪ uronzuur (glucuronzuur of iduronzuur)
o niet-gesulfateerde Glycosaminoglycanen: hyaluronzuur
▪ macromolecule met glucosamine en glucoronzuur als bouwsteen
▪ niet gesulfateerd
▪ geen covalente binding met proteïnen
▪ meest voorkomend
▪ minst viskeus -> zacht bindweefsel
o gesulfateerde glycosaminoglycanen
▪ Voorkomen -> harde weefsels, zachte weefsels en kraakbeen
▪ sulfaat
▪ covalente binding met proteïnen → proteoglycaan ( soort glycoproteïne)
▪ structuur proteoglycaan
• macromolecules (proteïnekern met onvertakte glycosaminoglycanen)
• glycosaminoglycanen negatieve lading → hydrofiel
• Volumetoename H2O rond glycosaminoglycanen → volumetoename
• netwerk met collageen
▪ Types GAG
• dermatan sulfaat (collageen type-I) : komt voor in alle bindweefsel
• chondroïtine sulfaat (collageen type-II) : komt voor in kraakbeen en beenweefsel
• heparan sulfaat (collageen type-III) : gesulfateerd -> houden water vast
in bindweefsel zal het harder zijn van structuur ( water opgenomen). Meestal covalent gebonden aan eiwit. ( geldt ook voor 2 onderste) =
proteoglycaan; lange eiwitketens met gesulfateerde glycosaminoglycanen.
• keratan sulfaat : gesulfateerd
• Heparine: gesulfateerd
, ovoorkomen
▪ harde - zachte weefsels
▪ kraakbeen: proteoglycanen binden aan hyaluronzuur
o glycosaminoglycanen (lineaire polysacchariden)
- STRUCTURELE GLYCOPROTEÏNEN
de suiker componenten zijn beperkt ,nadruk op eiwitten. Zorgen voor structuur in bindweefsel; bv. alle delen van matrix zijn gebonden
aan elkaar. Allemaal structuren die maken dat alle structuren zo vast hangen aaneen; bv. laminines.
▪ structuur
• proteïne domineert
• carbohydraten meestal vertakt
▪ types
• fibronectine( vezels)
• Laminine ( lamina densa)
• Chondronectine ( kraakbeencellen)
▪ functie
• adhesie cel / cel
• adhesie cel / extracellulair materiaal ( structuur geven in bindweefsel)
- VOCHT :
Het vrije vocht in het bindweefsel speelt een cruciale rol. In tegenstelling tot het gebonden water (dat vastzit aan gesulfateerde
glycosaminoglycanen), is dit vrije vocht beschikbaar voor transport van opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, hormonen en
signaalmoleculen. Het is voortdurend in beweging en wordt aangevoerd en afgevoerd via het bloedcirculatiestelsel. Aan de capillairen
vindt de belangrijkste uitwisseling plaats.
Hier heerst een relatief constante hydrostatische druk, waardoor vocht naar buiten wordt gedrukt in het bindweefsel. Grote moleculen
zoals plasma-eiwitten blijven in het bloed, wat daar een osmotische tegenkracht genereert. Er wordt aan de arteriële kant van de
capillair meer vocht naar buiten gedrukt dan er aan de veneuze kant wordt teruggezogen. Het vocht dat zo het bindweefsel in stroomt,
vormt het vrije vocht, dat deelneemt aan een dynamische circulatie van voedingsstoffen naar de weefsels en afvalstoffen terug naar het
bloed.
Omdat er netto meer vocht uittreedt dan terugkeert, zou er vocht achterblijven in het weefsel. Om dat te voorkomen, is er een tweede
afvoersysteem: de lymfevaten. Deze kleine kanaaltjes draineren het overtollige vocht en voeren het
uiteindelijk via grotere lymfevaten terug naar het veneuze systeem. Wanneer dit systeem faalt,
bijvoorbeeld bij hartfalen, kan het overtollige vocht niet goed worden afgevoerd, wat leidt tot
vochtophoping (oedeem) in het weefsel.
• ongebonden H2O
• ionen, plasma-eiwitten
• Pathologisch -> oedeem bij overdreven opname
• Voor afkomstig uit bloedbaan naar bindweefsel en lymfevaten transporteert achtergelaten vocht
FUNCTIE
- diffusie (voedings-, afvalstoffen)
- opslag (H2O, elektrolyten)
- bescherming
- Regeneratie
- Transportweg voor voedingstoffen en afvalproducten
- Beweegbaarheid vezels
- Migratieweg diapederendec ellen
- Turgescentietoestand weefsel
- …