INLEIDING
HET GOEDE DOEN (INTEGER HANDELEN)
“Integrity is doing the right thing, even if no one is watching” – C.S. Lewis
“Als je ooit in de verleiding komt om te zoeken naar goedkeuring van
buitenaf, realiseer je dan dat je je integriteit hebt gecompromitteerd (= in
gevaar gebracht). Als je een getuige nodig hebt, wees die dan zelf” –
Epictetus
Integriteit: het goede doen en of iets goed is moet je zelf autonoom beslissen.
- We gaan dus niet goed doen omwille van de goedkeuring van de anderen
(heteronoom).
o Kwam vaak vanuit de kerk/elite
- Maar we gaan het goede doen omdat het goed is om het goede te doen
(autonoom).
o Visie van Kant
Hoe weten we wat goed is? dit gaat over onze moraal, waarden en normen: waar
halen we die?
o Uw buikgevoel/intuïtie toont aan wanneer je iets goed doet (je voelt dat, je
geweten).
o Intuïtie bouw je op door ervaringen.
o Als uw geweten een alarmsignaal geeft, dan is het tijd voor ethiek.
Ethiek: de studie van het moreel.
- Als mens zijn we niet een goede basis om onze ethiek op te bouwen we hebben
principes, maar we schuiven ze vaak aan de kant (bv. als je te laat bent in de les,
omdat je te lang hebt geslapen, dan ga je zeggen dat je de trein hebt gemist).
HOE WETEN WE WAT GOED IS?
PLURALISME BINNEN DE SAMENLEVING
Onze hedendaagse samenleving heeft niet langer een collectief verhaal van
waarden en normen.
Individuen bepalen hun eigen zingeving, wat leidt tot een diversiteit in de SL
pluralisme.
Pluralisme: een diversiteit aan waarden en normen.
Soms wordt ‘VUCA’ gebruikt de SL is ‘volatile, uncertain, complex and
ambiguous’.
MORALITEIT (WAARDEN EN NORMEN) VIA SOCIALISATIE: TRIAL AND ERROR
Waarde: nastrevenswaardig ideaal, abstract idee.
Norm: vertaling van een waarde in een gedragsregel.
Socialisatie: het proces van leren samenleven.
1
, o Uit je opvoeding, referentiekader, de wet, waarden en normen, cultuur, …
o Door socialisatie weet je wat goed en kwaad is.
Primaire socialisatie: tussen mensen die direct met elkaar verbonden zijn (gezin,
vrienden, …).
Zijn dus groepen waarin de leden een persoonlijke en emotionele band hebben
met elkaar.
In deze groepen vindt socialisatie in informele sfeer plaats, de regels staan niet
op papier.
Wordt ook wel onze ‘sociale huid’ genoemd. De waarden en normen die thuis in
het gezin worden geleerd, zijn vaak zo normaal dat ze onderdeel kunnen worden
van iemands identiteit.
Secundaire socialisatie: gaat over de cultuur (wordt ook wel ‘sociale kleren’ genoemd).
Vindt plaats in een formele sfeer (bv. school, werk, …).
De waarden en normen van de groep nemen over, je gaat schikken naar de
cultuur die daarin heerst.
Bij de sociale kleren van secundaire socialisatie maken we keuzes we kunnen
zelf een school kiezen, van beroep veranderen, lid worden van een club, … (net
als kleren kunnen we daarin kiezen).
Tertiaire socialisatie: actoren met wie mensen geen rechtstreekse band hebben (=
anonieme socialisatoren).
Socialisatie vindt niet expliciet plaats, maar impliciet, zonder opgemerkt te
worden.
Door het lezen van literatuur, massamedia, sociale media, … dit zijn !
socialisatoren.
Soms vindt socialisatie subtiel plaats door mensen in beeld bepaalde producten te
laten kopen.
Ook de overheid is een socialisator baak anoniem.
De overheid wil het gedrag van mensen beïnvloeden (bv. verkeersregels,
wet, overheidscampagne, …).
Moraal is dus:
- Breder dan wetten en regels: invullingen van het goede.
- Wetten als tijdelijke morele consensus
o Wetten kunnen onrechtvaardig zijn en wetten vatten niet alles en trekken
grenzen
(zwart-wit) je kan dus niet zeggen dat het goede doet wanneer je de wet
volgt.
SAMENVATTING
Gezond verstand is niet genoeg (moraal en ethiek) – normatief aspect van het
beroep vereist ethische reflectie.
• Nadruk binnen ethiek op deontologie (geeft duidelijkheid en houvast).
• Het volgen van een code maakt je nog geen goed mens – deontologische code als
instrument.
• De letter van de wet en de geest van de wet.
2
, • Deontologie als perspectief, naast consequentialisme en deugdenethiek
/zorgethiek.
• Moreel leren: belang van reflectie en dialoog (ethiek als praktische wijsheid).
• We proberen als mens zo goed mogelijk te leven en dat doen we via
buikgevoel/intuïtie.
o Soms is dit moeilijk en moet je ethisch reflecteren.
• Er wordt een kader gegeven om ethisch te reflecteren (dit kader=
communicatieve rationaliteit)
• Ethische reflectie moet een reflex worden.
• Ethiek moet je meepakken in je beroep.
• Heel veel beroepen willen voor een stuk een kader waar dat ze voor staan,
deontologie geeft deze houvast maar het volgen van een code maakt u geen
goed mens.
• Moreel leren belangrijk dat je reflecteert, dat je in gesprek gaat met mensen, …
• Belangrijk om ethiek in de praktijk te brengen.
TEN GELEIDE
Uitgangspunt: de waarde ‘vertrouwen’ is essentieel voor sociaal-agogische
professionals. Enkel mensen die je vertrouwt, laat je toe in je leven.
Privacy is een mensenrecht, een grondrecht en fundamenteel voor onze vrijheid.
EEN DEONTOLOGISCH PERSPECTIEF
De kern is een deontologische beschouwing over privacy, discretie en beroepsgeheim.
Deontologie: vanuit de normatieve ethiek, 1 manier om morele problemen te benaderen.
Een eenzijdig vasthouden en kijken vanuit een deontologisch perspectief, houdt het risico
in zich om ‘moraliserend’ te zijn.
We kiezen bewust voor een deontologische invalshoek, omdat die een kader biedt voor
hoe we zouden moeten handelen.
Voorbeeld: wet op het beroepsgeheim (artikel 458 Strafwetboek) in absolute zin legt
deze strafwet een zwijgplicht op aan sociaal-agogische professionals: hulpverleners
moeten zwijgen over wat ze weten over een cliënt.
- Ondanks vaak heldere regels en normen zien we in de praktijk daarom vaak
tegenstrijdige gedragsvoorschriften en worden we vaak geconfronteerd met
ethische dilemma’s.
DEONTOLOGIE ALS DEEL VAN EEN BEROEPSETHIEK
Het onderscheid tussen het ‘juiste’ en het ‘goede’. Bij een deontologische kijk is ‘goed’
handelen, handelen volgens een ‘juiste’ regel.
‘Juiste’ regel: gebaseerd op een principe, iets waar we allemaal kunnen achterstaan.
Het volstaat voor nu het verschil te duiden tussen beide door de zinnen ‘doe ik de
dingen goed’ (technische professionaliteit) en ‘doe ik de goede dingen’ (normatieve
professionaliteit).
3
, Technische professionaliteit: deskundigheid.
Normatieve professionaliteit: we expliciteren en maken deze opvattingen bespreekbaar,
in dialoog onder beroepsgenoten.
PROLOOG: HET GOEDE DOEN
HOOFDSTUK 1: MORAAL EN ETHIEK
Moraal: het geheel van waarden en normen die richting geven aan ons handelen en zin
geven aan wat we denken en doen.
- Intuïtief: we stellen ons niet voortdurend de vraag of wij of anderen het goede
aan het doen zijn. We vertrouwen op onze zogenaamde morele intuïtie en op ons
geweten.
- We hebben een persoonlijk/professioneel referentiekader opgebouwd waarbinnen
we ons bewegen, meebepaald door ervaringskennis.
- Als mens doen we voortdurend waarderende of normatieve uitspraken.
Ethiek/moraaltheorie: theoretische studie van de moraal filosofische discipline die
waarde- en normenstelsels onderzoekt + onder woorden brengt + nagaat welke
argumenten bepaalde keuzes voor dat goede legitimeren.
De moderne ethiek kunnen we indelen in verschillende disciplines:
Theoretische ethiek:
o Meta-ethiek: zoekt naar de fundamenten van de ethiek + bekijkt het
morele taalgebruik + het argumenteren.
o Normatieve ethiek: zoekt naar theoretische kaders waarbinnen morele
problemen behandeld kunnen worden.
Toegepaste ethiek: bekijkt morele problemen binnen specifieke domeinen (bv.
bio-ethiek).
Empirische ethiek: betreft disciplines (bv. moraalsociologie), waarbij concrete
waarden en normen onderzocht worden die gelden in een SL/behoren tot het
referentiekader v. personen.
DE VERWISSELBAARHEIDSGEDACHTE
4