HEREXAMEN WIJSBEGEERTE
VRAAG 1:
Leg het verschil uit tussen primaire en secundaire kwaliteiten aan de hand van het demarcatieprobleem
De concepten van primaire en secundaire kwaliteiten, zoals geïntroduceerd in de filosofie van René
Descartes, bieden een kader om de werkelijkheid en de wetenschappelijke benadering ervan te
onderscheiden, wat relevant is voor het demarcatieprobleem.
Primaire kwaliteiten zijn eigenschappen van dingen die onafhankelijk van onze waarneming bestaan.
Voorbeelden hiervan zijn de uitgebreidheid (grootte, vorm), meetbaarheid en universele aard van objecten.
Deze kwaliteiten worden beschouwd als objectief en er is een duidelijke overeenkomst tussen ons denken
en de werkelijkheid. Descartes stelde dat alleen wat wiskundig in kaart te brengen is, echt en objectief is, en
dat dit de basis vormt voor wetenschappelijke kennis.
Secundaire kwaliteiten, daarentegen, zijn eigenschappen die alleen bestaan in relatie tot de waarnemer.
Kleur, geur, smaak, hardheid/zachtheid en pijn zijn voorbeelden van secundaire kwaliteiten. Deze
eigenschappen ontstaan op het moment van waarneming, zijn subjectief, niet universeel geldig en dus niet
geschikt om wetenschap op te baseren. Pijn, bijvoorbeeld, is volgens Descartes een secundaire kwaliteit;
het zit niet in de wereld zelf (zoals in het vuur of de voet), maar in ons subjectieve gevoel. Het is weliswaar
een belangrijke parameter in de geneeskunde, maar op zichzelf is het niet 'meetbaar' of wetenschappelijk te
bestuderen.
Het demarcatieprobleem is de fundamentele vraag binnen de wetenschapsfilosofie die zoekt naar een
criterium om wetenschappelijke theorieën te onderscheiden van pseudo-wetenschappelijke theorieën.
Traditionele criteria zoals "waarheid", "werkzaamheid" of "exactheid" zijn door filosofen als Karl Popper als
ontoereikend beschouwd. Popper stelde falsifieerbaarheid voor als demarcatiecriterium: een
wetenschappelijke theorie moet in principe kunnen worden weerlegd; ze moet duidelijk aangeven onder
welke voorwaarden ze onwaar zou zijn.
De relatie tussen primaire/secundaire kwaliteiten en het demarcatieprobleem ligt in de geschiktheid voor
wetenschappelijke methoden:
• Primaire kwaliteiten lenen zich uitstekend voor de wetenschappelijke methode. Ze zijn objectief,
meetbaar en universeel, wat het mogelijk maakt om hypotheses te formuleren die getest en
potentieel gefalsifieerd kunnen worden. Wetenschappelijke theorieën over de fysieke wereld (zoals
de fysica van Galilei) baseren zich op deze kwaliteiten.
• Secundaire kwaliteiten, vanwege hun subjectieve en niet-meetbare aard, vallen buiten het bereik
van strikt wetenschappelijk onderzoek zoals Descartes dat zag. Een theorie over pijn, bijvoorbeeld,
kan niet op dezelfde manier worden geverifieerd of gefalsifieerd als een theorie over de
uitgebreidheid van een object, omdat pijn een individueel, ontoegankelijk en oncommuniceerbaar
gevoel is. De bronnen concluderen dan ook dat er geen wetenschap van de pijn bestaat, alleen van
de oorzaken ervan. Dit betekent dat fenomenen die primair door secundaire kwaliteiten worden
gekenmerkt, vaak als niet-wetenschappelijk worden beschouwd binnen een puur objectivistisch
demarcatiekader, hoewel ze de motivatie kunnen zijn voor wetenschappelijk onderzoek (zoals de
ontwikkeling van pijnstillers). De menswetenschappen zijn juist essentieel voor het begrijpen van
deze dimensie van de menselijke ervaring.
, VRAAG 2:
Leg secundair lijden uit aan de hand van Susan Sonntag
Secundair lijden, ook wel "dubbel lijden" of "lijden aan het lijden" genoemd, verwijst naar het extra leed dat
mensen ervaren als gevolg van de maatschappelijke, culturele en psychologische aspecten van ziekte, naast
het fysieke of biomedische lijden. Susan Sontag heeft dit concept uitgebreid behandeld in haar essays, met
name in "Illness as Metaphor" en "AIDS and its Metaphors".
Volgens Sontag ontstaat dit secundaire lijden doordat de maatschappij ziekten vaak voorziet van metaforen,
betekenissen, taboes en morele oordelen. Dit leidt tot een reeks aanvullende pijnen en uitdagingen voor de
zieke:
1. Stigma en schuldgevoelens: Ziekten zoals aids in de jaren '80 werden onlosmakelijk verbonden met
homoseksualiteit, schaamte en stigma, waardoor patiënten meer leden aan de beschuldigingen dan
aan de ziekte zelf. Er is een neiging om de zieke de schuld te geven van zijn of haar aandoening,
bijvoorbeeld door te suggereren dat stress, slechte gewoonten, of een gebrek aan "natuurlijke
immuniteit" de oorzaak is. Deze culpabilisering voegt een gevoel van schuld en schaamte toe aan
het lijden.
2. De reputatie van de ziekte: Het woord "kanker" zelf roept bijvoorbeeld angst en huivering op en
wordt zelfs als scheldwoord gebruikt. Het impliceert een donkere, lange strijd en een dreigende
dood. Deze connotaties en beelden "voegen toe aan het lijden".
3. Onuitdrukbaarheid en isolement van pijn: Pijn is in strikte zin oncommuniceerbaar en kan leiden tot
een pijnlijk isolement. Het onvermogen om pijn uit te drukken kan vereenzaming veroorzaken.
Daarnaast kan de twijfel van anderen over de pijn van de patiënt (omdat die niet objectief meetbaar
of zichtbaar is) het lijden verergeren.
4. Militaristische en punitieve metaforen: Ziekten worden vaak beschreven met oorlogsmetaforen
("strijd tegen kanker," "invasieve tumor") of als een straf (de Latijnse etymologie van 'pijn' is 'poena'
= straf). Dit draagt bij aan een "horroropvatting" van pijn en ziekte, en kan onbewust gevoelens van
schuld veroorzaken. Sontag merkt op dat "niets meer bestraffend is dan een ziekte een betekenis te
geven".
Susan Sontag's doel met het belichten van dit secundaire lijden is om de sociale constructie van ziekte af te
breken en de metaforen te ontmaskeren. Ze wil dat ziekte wordt teruggebracht tot haar louter biomedische
realiteit, zodat patiënten gewoon "ziek kunnen zijn" zonder de extra last van maatschappelijk opgelegde
betekenissen of vooroordelen.
Het aanpakken van dit secundaire lijden valt niet binnen het bereik van de medische en farmaceutische
wetenschappen, die zich richten op de fysieke genezing. Het is eerder een taak voor de
menswetenschappen, zoals filosofie, literatuur en psychologie, om de manier waarop wij over ziekte
spreken en denken, kritisch te onderzoeken en te transformeren.
VRAAG 1:
Leg het verschil uit tussen primaire en secundaire kwaliteiten aan de hand van het demarcatieprobleem
De concepten van primaire en secundaire kwaliteiten, zoals geïntroduceerd in de filosofie van René
Descartes, bieden een kader om de werkelijkheid en de wetenschappelijke benadering ervan te
onderscheiden, wat relevant is voor het demarcatieprobleem.
Primaire kwaliteiten zijn eigenschappen van dingen die onafhankelijk van onze waarneming bestaan.
Voorbeelden hiervan zijn de uitgebreidheid (grootte, vorm), meetbaarheid en universele aard van objecten.
Deze kwaliteiten worden beschouwd als objectief en er is een duidelijke overeenkomst tussen ons denken
en de werkelijkheid. Descartes stelde dat alleen wat wiskundig in kaart te brengen is, echt en objectief is, en
dat dit de basis vormt voor wetenschappelijke kennis.
Secundaire kwaliteiten, daarentegen, zijn eigenschappen die alleen bestaan in relatie tot de waarnemer.
Kleur, geur, smaak, hardheid/zachtheid en pijn zijn voorbeelden van secundaire kwaliteiten. Deze
eigenschappen ontstaan op het moment van waarneming, zijn subjectief, niet universeel geldig en dus niet
geschikt om wetenschap op te baseren. Pijn, bijvoorbeeld, is volgens Descartes een secundaire kwaliteit;
het zit niet in de wereld zelf (zoals in het vuur of de voet), maar in ons subjectieve gevoel. Het is weliswaar
een belangrijke parameter in de geneeskunde, maar op zichzelf is het niet 'meetbaar' of wetenschappelijk te
bestuderen.
Het demarcatieprobleem is de fundamentele vraag binnen de wetenschapsfilosofie die zoekt naar een
criterium om wetenschappelijke theorieën te onderscheiden van pseudo-wetenschappelijke theorieën.
Traditionele criteria zoals "waarheid", "werkzaamheid" of "exactheid" zijn door filosofen als Karl Popper als
ontoereikend beschouwd. Popper stelde falsifieerbaarheid voor als demarcatiecriterium: een
wetenschappelijke theorie moet in principe kunnen worden weerlegd; ze moet duidelijk aangeven onder
welke voorwaarden ze onwaar zou zijn.
De relatie tussen primaire/secundaire kwaliteiten en het demarcatieprobleem ligt in de geschiktheid voor
wetenschappelijke methoden:
• Primaire kwaliteiten lenen zich uitstekend voor de wetenschappelijke methode. Ze zijn objectief,
meetbaar en universeel, wat het mogelijk maakt om hypotheses te formuleren die getest en
potentieel gefalsifieerd kunnen worden. Wetenschappelijke theorieën over de fysieke wereld (zoals
de fysica van Galilei) baseren zich op deze kwaliteiten.
• Secundaire kwaliteiten, vanwege hun subjectieve en niet-meetbare aard, vallen buiten het bereik
van strikt wetenschappelijk onderzoek zoals Descartes dat zag. Een theorie over pijn, bijvoorbeeld,
kan niet op dezelfde manier worden geverifieerd of gefalsifieerd als een theorie over de
uitgebreidheid van een object, omdat pijn een individueel, ontoegankelijk en oncommuniceerbaar
gevoel is. De bronnen concluderen dan ook dat er geen wetenschap van de pijn bestaat, alleen van
de oorzaken ervan. Dit betekent dat fenomenen die primair door secundaire kwaliteiten worden
gekenmerkt, vaak als niet-wetenschappelijk worden beschouwd binnen een puur objectivistisch
demarcatiekader, hoewel ze de motivatie kunnen zijn voor wetenschappelijk onderzoek (zoals de
ontwikkeling van pijnstillers). De menswetenschappen zijn juist essentieel voor het begrijpen van
deze dimensie van de menselijke ervaring.
, VRAAG 2:
Leg secundair lijden uit aan de hand van Susan Sonntag
Secundair lijden, ook wel "dubbel lijden" of "lijden aan het lijden" genoemd, verwijst naar het extra leed dat
mensen ervaren als gevolg van de maatschappelijke, culturele en psychologische aspecten van ziekte, naast
het fysieke of biomedische lijden. Susan Sontag heeft dit concept uitgebreid behandeld in haar essays, met
name in "Illness as Metaphor" en "AIDS and its Metaphors".
Volgens Sontag ontstaat dit secundaire lijden doordat de maatschappij ziekten vaak voorziet van metaforen,
betekenissen, taboes en morele oordelen. Dit leidt tot een reeks aanvullende pijnen en uitdagingen voor de
zieke:
1. Stigma en schuldgevoelens: Ziekten zoals aids in de jaren '80 werden onlosmakelijk verbonden met
homoseksualiteit, schaamte en stigma, waardoor patiënten meer leden aan de beschuldigingen dan
aan de ziekte zelf. Er is een neiging om de zieke de schuld te geven van zijn of haar aandoening,
bijvoorbeeld door te suggereren dat stress, slechte gewoonten, of een gebrek aan "natuurlijke
immuniteit" de oorzaak is. Deze culpabilisering voegt een gevoel van schuld en schaamte toe aan
het lijden.
2. De reputatie van de ziekte: Het woord "kanker" zelf roept bijvoorbeeld angst en huivering op en
wordt zelfs als scheldwoord gebruikt. Het impliceert een donkere, lange strijd en een dreigende
dood. Deze connotaties en beelden "voegen toe aan het lijden".
3. Onuitdrukbaarheid en isolement van pijn: Pijn is in strikte zin oncommuniceerbaar en kan leiden tot
een pijnlijk isolement. Het onvermogen om pijn uit te drukken kan vereenzaming veroorzaken.
Daarnaast kan de twijfel van anderen over de pijn van de patiënt (omdat die niet objectief meetbaar
of zichtbaar is) het lijden verergeren.
4. Militaristische en punitieve metaforen: Ziekten worden vaak beschreven met oorlogsmetaforen
("strijd tegen kanker," "invasieve tumor") of als een straf (de Latijnse etymologie van 'pijn' is 'poena'
= straf). Dit draagt bij aan een "horroropvatting" van pijn en ziekte, en kan onbewust gevoelens van
schuld veroorzaken. Sontag merkt op dat "niets meer bestraffend is dan een ziekte een betekenis te
geven".
Susan Sontag's doel met het belichten van dit secundaire lijden is om de sociale constructie van ziekte af te
breken en de metaforen te ontmaskeren. Ze wil dat ziekte wordt teruggebracht tot haar louter biomedische
realiteit, zodat patiënten gewoon "ziek kunnen zijn" zonder de extra last van maatschappelijk opgelegde
betekenissen of vooroordelen.
Het aanpakken van dit secundaire lijden valt niet binnen het bereik van de medische en farmaceutische
wetenschappen, die zich richten op de fysieke genezing. Het is eerder een taak voor de
menswetenschappen, zoals filosofie, literatuur en psychologie, om de manier waarop wij over ziekte
spreken en denken, kritisch te onderzoeken en te transformeren.