TAAL
HOOFDSTUK 5
HOE LEEREN KINDEREN TAAL?
Taalverwervingsproces
o De basis verwerving De complexiteit van taal, uitzonderingen.
Theorieën over hoe je taal leert.
o Het behaviorisme
Stelt dat kinderen taal leren door volwassenen (ouders, leraren), te imiteren,
waarop die volwassen vervolgens positief reageren.
Taalverwerving: verloopt volgesn deze theorie via imitatie, bekrachtigen
(positieve feedback) en conditionering (beloning van goed gedrag)
o Het nativisme
Stelt dat het taalleervermogen aangeboren is en zich in de hersenen bevindt.
o De de interactionele benadering
Ten slotten, combineert de twee voorgaande theorieën de Mogelijkheid om
taal te verwerven.
Moçndelinge taalvaardigheid is vanaf bij de geboorte in de hersenen
aanwezig. Maar die mogelijkheid moet door de omgeving geactiveerd en
gestimuleerd worden.
Taalaanbod
van de
omgeving
Begrijpe
n en
spreken
Aangebore
n taalleer-
mechanism
e
Taalverwerving
4 FASES VAN VROEGERE TAALVERWERVING
Voortalige fase (prelinguale fase) 0-12 maanden
o Nog geen echt spreken, wel belangrijke basis voor receptieve
vaardigheden
, o De overgang naar bewust communiceren
Huilen (0-12 maanden)
Pasgeboren communiceren via huilen, kan verschillende
betekenissen hebben zoals honger, pijn of ongemak.
Vocaliseren (2-6 maanden)
Baby’s beginnen geluiden te aken zoals kirren, lachen en
gorgelen. Dit zijn eerste gekeken van stem gebruik.
Brabbelen (6-12 maanden)
Experimenteren met klanken en beginnen klanken te
herhalen zoals ‘bababa’ of dadada
Repitief brabbelen (het steeds herhalen van dezelfde
combinaties) —> gevolg door gevarieerd brabbelen
(afwisselen van verschillende klankcombinaties) —>
gaandeweg gaat het brabbelen meer op woordvormen lijken.
(Bv: papa terwijl ze papapapa brabbelen).
De vroegtalige fase (12-30 maanden)
o = linken leggen tussen taal en voorwerpen, personen, handelingen of
situaties.
= symboolfunctie
o Eerste woorden (12-18 maanden)
Eerste woord uitspreken —> heeft betrekking op directe omgeving
zoals ‘apa’ of ‘bal’
o Tweewoordfae (18-24 maanden)
Beginnen woorden te combineren tot eenvoudige zinnen van 2
woorden zoals ‘mama eten’ of ‘papa auto’
o Uitbreiding van woordenschat en grammatica (24-30 maanden)
Woordenschat groeit snel en peuters beginnen meer complexe
zinnen te vormen.
De differentitiefase (2,5-5 jaar)
o Grote spreek en luisterstilte vooruit!!
o Betekenisrelatie
Vogel kan geassocieerd worden met vliegen, vleugels, nest, eieren
o Einde derde kleuters klaskinderen doorgaans goed articuleren.
Zinsstructuren verfijnen
Kleuters ontwikkelen een beter begrip van grammaticaregels
en beginnen langere, meer complexe zinnen te gebruiken.
Woordenschatuitbreiding
Eren nieuwe woorden door interactie en ervaringen, zo blijft
de woordenschat groeien.
Morfologische ontwikkeling
Kleuters leren het gebruik van meervouden, vervoegingen
van werkwoorden en andere morfologische structuren (alles
wat te maken heeft met de vorm)
Fonologische ontwikkeling
o Vervormingen
o Hypercorrectie
Bv: ‘bluin’ ipv bruin, ‘brauw’ ipv blauw
Passieve kennis, actief gebruiken
Lexicale ontwikkeling
Passieve
W oordenschat
taalkennis is veel
Taalregels
groter dan
Taalgebruiksre
actieve gels
taalgebruik
Actieve kennis groeit, passieve
ook
, Passieve kennis blijft voorlopen
op actieve
Ook op
fonologisch vlak
loopt de passieve vb.: ‘l’ in plaats
van ‘r’
o Protowoorden:
kennis voor betekenisverenging
op de en betekenisveruiming
o Van concreet
actieve (situatiegebonden) naar abstract (situatievrij)
o Kenmerken van kinderentaal
Neologisme
Willekeurig nieuw woord in een gegeven taal.
Analogie
Moeiten met synoniemen
Homoniemen
o Twee woorden die een gelijke uitspraak en spelling
hebben, maar een duidelijk verschillende betekenis
hebben.
Pad (smal weggetje) pas (soort kikker)
Beeldspraak
o Figuurlijk taalgebruik, er wordt niet letterlijk gezegd
wat er wordt bedoeld.
Een wedstrijd sprinten en een toeschouwer
roept ‘jullie gaan als een speer’ die bedoelt dit
niet letterlijk.
De syntactisch ontwikkeling
o Kind gaat leren dat er bepaalde regels zijn waarop de zin is gebouwd.
o Éenwoordzin
o Tweewoordzin
o Meerwoordzin
De morfologische ontwikkeling
Regels oppikken uit het taalaanbod:
imitatie
Voortdurend gebruik van opgepikte
regels, ook al zijn ze fout:
overregularisatie
Uiteindelijk wel juist verbuigen en
vervoegen
Verkleinwoord
o Beperkt aantal verkleinwoordjes door imitatie
o Gebruik van verkleinwoorden zonder onderscheid tussen groot en klein te
maken
o Intens en generaliserend gebruik van verkleinwoorden
o Vanaf inzicht in grootte —> normaal gebruiken
Persoonlijk voornaamwoord
o Ik-jij
Aanvankelijk enkel eigennaam
Nadien inzicht in wisselende rollensysteem
Ik = spreker
Jij= luisteraar
o Hij-zij
Onderscheidt tussen mannelijk en vrouwelijk
Vaak nog ‘hij’ voor vrouwelijke personen
Moeilijk bij voorwerpen
o Belangrijk voor correct taalaanbod
Bezittelijk voornaamwoord
HOOFDSTUK 5
HOE LEEREN KINDEREN TAAL?
Taalverwervingsproces
o De basis verwerving De complexiteit van taal, uitzonderingen.
Theorieën over hoe je taal leert.
o Het behaviorisme
Stelt dat kinderen taal leren door volwassenen (ouders, leraren), te imiteren,
waarop die volwassen vervolgens positief reageren.
Taalverwerving: verloopt volgesn deze theorie via imitatie, bekrachtigen
(positieve feedback) en conditionering (beloning van goed gedrag)
o Het nativisme
Stelt dat het taalleervermogen aangeboren is en zich in de hersenen bevindt.
o De de interactionele benadering
Ten slotten, combineert de twee voorgaande theorieën de Mogelijkheid om
taal te verwerven.
Moçndelinge taalvaardigheid is vanaf bij de geboorte in de hersenen
aanwezig. Maar die mogelijkheid moet door de omgeving geactiveerd en
gestimuleerd worden.
Taalaanbod
van de
omgeving
Begrijpe
n en
spreken
Aangebore
n taalleer-
mechanism
e
Taalverwerving
4 FASES VAN VROEGERE TAALVERWERVING
Voortalige fase (prelinguale fase) 0-12 maanden
o Nog geen echt spreken, wel belangrijke basis voor receptieve
vaardigheden
, o De overgang naar bewust communiceren
Huilen (0-12 maanden)
Pasgeboren communiceren via huilen, kan verschillende
betekenissen hebben zoals honger, pijn of ongemak.
Vocaliseren (2-6 maanden)
Baby’s beginnen geluiden te aken zoals kirren, lachen en
gorgelen. Dit zijn eerste gekeken van stem gebruik.
Brabbelen (6-12 maanden)
Experimenteren met klanken en beginnen klanken te
herhalen zoals ‘bababa’ of dadada
Repitief brabbelen (het steeds herhalen van dezelfde
combinaties) —> gevolg door gevarieerd brabbelen
(afwisselen van verschillende klankcombinaties) —>
gaandeweg gaat het brabbelen meer op woordvormen lijken.
(Bv: papa terwijl ze papapapa brabbelen).
De vroegtalige fase (12-30 maanden)
o = linken leggen tussen taal en voorwerpen, personen, handelingen of
situaties.
= symboolfunctie
o Eerste woorden (12-18 maanden)
Eerste woord uitspreken —> heeft betrekking op directe omgeving
zoals ‘apa’ of ‘bal’
o Tweewoordfae (18-24 maanden)
Beginnen woorden te combineren tot eenvoudige zinnen van 2
woorden zoals ‘mama eten’ of ‘papa auto’
o Uitbreiding van woordenschat en grammatica (24-30 maanden)
Woordenschat groeit snel en peuters beginnen meer complexe
zinnen te vormen.
De differentitiefase (2,5-5 jaar)
o Grote spreek en luisterstilte vooruit!!
o Betekenisrelatie
Vogel kan geassocieerd worden met vliegen, vleugels, nest, eieren
o Einde derde kleuters klaskinderen doorgaans goed articuleren.
Zinsstructuren verfijnen
Kleuters ontwikkelen een beter begrip van grammaticaregels
en beginnen langere, meer complexe zinnen te gebruiken.
Woordenschatuitbreiding
Eren nieuwe woorden door interactie en ervaringen, zo blijft
de woordenschat groeien.
Morfologische ontwikkeling
Kleuters leren het gebruik van meervouden, vervoegingen
van werkwoorden en andere morfologische structuren (alles
wat te maken heeft met de vorm)
Fonologische ontwikkeling
o Vervormingen
o Hypercorrectie
Bv: ‘bluin’ ipv bruin, ‘brauw’ ipv blauw
Passieve kennis, actief gebruiken
Lexicale ontwikkeling
Passieve
W oordenschat
taalkennis is veel
Taalregels
groter dan
Taalgebruiksre
actieve gels
taalgebruik
Actieve kennis groeit, passieve
ook
, Passieve kennis blijft voorlopen
op actieve
Ook op
fonologisch vlak
loopt de passieve vb.: ‘l’ in plaats
van ‘r’
o Protowoorden:
kennis voor betekenisverenging
op de en betekenisveruiming
o Van concreet
actieve (situatiegebonden) naar abstract (situatievrij)
o Kenmerken van kinderentaal
Neologisme
Willekeurig nieuw woord in een gegeven taal.
Analogie
Moeiten met synoniemen
Homoniemen
o Twee woorden die een gelijke uitspraak en spelling
hebben, maar een duidelijk verschillende betekenis
hebben.
Pad (smal weggetje) pas (soort kikker)
Beeldspraak
o Figuurlijk taalgebruik, er wordt niet letterlijk gezegd
wat er wordt bedoeld.
Een wedstrijd sprinten en een toeschouwer
roept ‘jullie gaan als een speer’ die bedoelt dit
niet letterlijk.
De syntactisch ontwikkeling
o Kind gaat leren dat er bepaalde regels zijn waarop de zin is gebouwd.
o Éenwoordzin
o Tweewoordzin
o Meerwoordzin
De morfologische ontwikkeling
Regels oppikken uit het taalaanbod:
imitatie
Voortdurend gebruik van opgepikte
regels, ook al zijn ze fout:
overregularisatie
Uiteindelijk wel juist verbuigen en
vervoegen
Verkleinwoord
o Beperkt aantal verkleinwoordjes door imitatie
o Gebruik van verkleinwoorden zonder onderscheid tussen groot en klein te
maken
o Intens en generaliserend gebruik van verkleinwoorden
o Vanaf inzicht in grootte —> normaal gebruiken
Persoonlijk voornaamwoord
o Ik-jij
Aanvankelijk enkel eigennaam
Nadien inzicht in wisselende rollensysteem
Ik = spreker
Jij= luisteraar
o Hij-zij
Onderscheidt tussen mannelijk en vrouwelijk
Vaak nog ‘hij’ voor vrouwelijke personen
Moeilijk bij voorwerpen
o Belangrijk voor correct taalaanbod
Bezittelijk voornaamwoord