BEWEGING
1. HET VAKCONCEPT BEWEGING
1.1 Leren bewegen
Onder ‘leren bewegen’ verstaan we:
Ontwikkelen van vermogens die aan de grondslag liggen van het bewegen.
Het verwerven van bewegingsvaardigheden als leereffect.
Efficiënt kunnen handelen in allerlei bewegingssituaties.
Het vertrekpunt ligt bij het kind.
1.2 Bewegend leren
Er moet sprake zijn van bewegingsintegratie: Bewegen moet voldoende aan bod komen.
2. ONTWIKKELINGSDOELEN
3 pijlers van de bewegingsdoelen:
Motorische competentie: Gericht op groot motorische vaardigheden (springen, lopen, …). Ze
ontdekken de opbouw van het lichaam en leren hun lichaam kennen en begrijpen. Ze leren
hun bewegingen afstemmen op ruimte en tijd.
Gezonde en veilige levensstijl: Gericht op het graag actief bewegen van de kleuters. Kracht,
lenigheid, snelheid en uithouding worden opgebouwd. Dit is ook gericht op het leren kennen
van de werking van het lichaam (zweten, moe zijn, buiten adem zijn, …).
Zelfconcept en het sociaal functioneren: Gericht op het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
Dit is ook gericht op het leren herkennen van anderen hun lichaamstaal.
2.1 Leerplandoelen
Bij het Katholiek Onderwijs Vlaanderen:
Zintuigelijke ontwikkeling: Ik kan mijn zintuigen optimaal gebruiken.
Lichaams- en bewegingsperceptie: Ik ken mijn lichaam en heb een goede
lichaamscoördinatie.
Omgaan met bewegingsruimte- en tijd: Ik kan mijn bewegingen afstemmen op tijd en
ruimte.
Groot motorisch bewegen: Ik beweeg vlot en behendig.
Klein motorisch bewegen: Ik ben behendig in manipulatieve handelingen en kan functionele
grepen gebruiken. Ik beheers mijn spraak- en gezichtsmotoriek en schrijf vloeiend.
, 3. BASISDIDACTIEK BEWEGING
3.1 Afspraken maken
Goede afspraken zorgen voor een positief en gegrond klasklimaat.
Afspraken en gewoonten: Behoud altijd dezelfde afspraken, neem evt. die van hun juf over
Maak het herkenbaar: Op klasnummer gaan staan, ga op vaste stippen staan, …
Spreek signalen af
Voor het verzamelen ga je al staan waar je de kinderen wil hebben
Bespaar in tijd en uitleg
Herhaal de afspraken geregeld
Verzamel op de grond en gestructureerd
Wacht niet te lang met je uitleg
3.2 Lesopbouw
Een goede lesopbouw bestaat uit 3 delen:
Inleiding/opwarming
Kern
Slot
3.3 Inleiding
De inleiding bestaat uit 4 doelen:
Betrokkenheid uitlokken
Tegemoet komen aan de bewegingsdrang
Exploreren of ontdekken van de ruimte en het materiaal
Inleiding op de kernactiviteit
3.4 Kern
Je wil de kleuters in de kern ‘leren bewegen’. De doelen van de kern zijn afhankelijk van de
behoeften van de kleuters:
Ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en vermogens
Herhalen van reeds gekende vaardigheden
Toepassen in nieuwe situaties van reeds gekende vaardigheden
Verschillende inhouden tot de kern van de les behoren:
Bewegingsvaardigheden met materiaal
Bewegingslandschap of bewegingsomloop
Bewegings- of tikspel
Dans
Bewegingsexpressie
Watergewenning
3.5 Slot
1. HET VAKCONCEPT BEWEGING
1.1 Leren bewegen
Onder ‘leren bewegen’ verstaan we:
Ontwikkelen van vermogens die aan de grondslag liggen van het bewegen.
Het verwerven van bewegingsvaardigheden als leereffect.
Efficiënt kunnen handelen in allerlei bewegingssituaties.
Het vertrekpunt ligt bij het kind.
1.2 Bewegend leren
Er moet sprake zijn van bewegingsintegratie: Bewegen moet voldoende aan bod komen.
2. ONTWIKKELINGSDOELEN
3 pijlers van de bewegingsdoelen:
Motorische competentie: Gericht op groot motorische vaardigheden (springen, lopen, …). Ze
ontdekken de opbouw van het lichaam en leren hun lichaam kennen en begrijpen. Ze leren
hun bewegingen afstemmen op ruimte en tijd.
Gezonde en veilige levensstijl: Gericht op het graag actief bewegen van de kleuters. Kracht,
lenigheid, snelheid en uithouding worden opgebouwd. Dit is ook gericht op het leren kennen
van de werking van het lichaam (zweten, moe zijn, buiten adem zijn, …).
Zelfconcept en het sociaal functioneren: Gericht op het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
Dit is ook gericht op het leren herkennen van anderen hun lichaamstaal.
2.1 Leerplandoelen
Bij het Katholiek Onderwijs Vlaanderen:
Zintuigelijke ontwikkeling: Ik kan mijn zintuigen optimaal gebruiken.
Lichaams- en bewegingsperceptie: Ik ken mijn lichaam en heb een goede
lichaamscoördinatie.
Omgaan met bewegingsruimte- en tijd: Ik kan mijn bewegingen afstemmen op tijd en
ruimte.
Groot motorisch bewegen: Ik beweeg vlot en behendig.
Klein motorisch bewegen: Ik ben behendig in manipulatieve handelingen en kan functionele
grepen gebruiken. Ik beheers mijn spraak- en gezichtsmotoriek en schrijf vloeiend.
, 3. BASISDIDACTIEK BEWEGING
3.1 Afspraken maken
Goede afspraken zorgen voor een positief en gegrond klasklimaat.
Afspraken en gewoonten: Behoud altijd dezelfde afspraken, neem evt. die van hun juf over
Maak het herkenbaar: Op klasnummer gaan staan, ga op vaste stippen staan, …
Spreek signalen af
Voor het verzamelen ga je al staan waar je de kinderen wil hebben
Bespaar in tijd en uitleg
Herhaal de afspraken geregeld
Verzamel op de grond en gestructureerd
Wacht niet te lang met je uitleg
3.2 Lesopbouw
Een goede lesopbouw bestaat uit 3 delen:
Inleiding/opwarming
Kern
Slot
3.3 Inleiding
De inleiding bestaat uit 4 doelen:
Betrokkenheid uitlokken
Tegemoet komen aan de bewegingsdrang
Exploreren of ontdekken van de ruimte en het materiaal
Inleiding op de kernactiviteit
3.4 Kern
Je wil de kleuters in de kern ‘leren bewegen’. De doelen van de kern zijn afhankelijk van de
behoeften van de kleuters:
Ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en vermogens
Herhalen van reeds gekende vaardigheden
Toepassen in nieuwe situaties van reeds gekende vaardigheden
Verschillende inhouden tot de kern van de les behoren:
Bewegingsvaardigheden met materiaal
Bewegingslandschap of bewegingsomloop
Bewegings- of tikspel
Dans
Bewegingsexpressie
Watergewenning
3.5 Slot