Zoë Nicasie - 2024
Definities Micro-economie
1. INLEIDING
Micro-economie = bestudeert manier waarop huishoudens en bedrijven beslissingen nemen en hoe ze in specifieke markten met
elkaar omgaan à manier van denken over individueel menselijk gedrag in het algemeen
Macro-economie = bestudeert fenomenen die de gehele economie bestrijken à studie van macro-economische werkelijkheid
Expliciete kosten = marginale beslissing, de extra kost. Het geld dat je moet betalen indien je activiteit x kiest.
Impliciete kosten = de waarde van het alternatief dat je moet opgeven
Opportuniteitskost = wat je moet opgeven = expliciete kosten + impliciete kosten
Markt = verzameling van alle kopers & verkopers van een bepaald product
Homogene goederen = goederen die hetzelfde zijn
Heterogene goederen = goederen die verschillen
Marginale analyse = het vergelijken van de marginale opbrengsten van een beslissing met de marginale kosten
Marginale opbrengsten 𝑀𝑂 𝑜𝑓 𝑀𝑅 = verandering in totale baten die voortkomt uit een verandering in de variabele waarover een
beslissing werd genomen (bv: hoeveelheid reclame, productiehoeveelheid, investering nieuwe personen, …). De extra opbrengst
van de verkoop van één extra eenheid.
Marginale kosten 𝑀𝐾 𝑜𝑓 𝑀𝐶 = de verandering in totale kosten als gevolg van een verandering in de variabele waarover een
beslissing werd genomen. De extra kosten die ontstaan door het produceren en verkopen van één extra eenheid.
2. VRAAG & AANBOD
Individuele vraag = hoeveel een consument bereid (en in staat) is te kopen (Q) bij verschillende prijzen (p).
Inverse vraag = hoeveel de consument bereid is te betalen (per eenheid) (p) voor verschillende hoeveelheden (Qd).
Marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid (en in staat) zijn te kopen (Q) bij verschillende prijzen (p)
Inverse marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid zijn te betalen (per eenheid) (p) voor verschillende hoeveelheden
(Qd).
Inkomenseffect = De prijs stijgt, dus je zal minder kunnen kopen. Koopkracht daalt è qD daalt = de beweging van de ene
indifferentiecurve naar een andere die het gevolg is van de verandering in reëel inkomen veroorzaakt door een prijswijziging
Substitutie-effect = De prijs stijgt, dus goed wordt minder aantrekkelijk. Goed wordt relatief minder aantrekkelijk in vgl. met
alternatieven è qD daalt = de beweging langs een gegeven indifferentiecurve die het gevolg is van een verandering in de relatieve
prijzen van goederen, waarbij het reële inkomen constant wordt gehouden
Complementen = goederen die samen worden verkocht, een toename in de prijs van het ene product zorgt voor een afname in de
vraag naar het andere product
Subsituten = goederen die elkaar kunnen vervangen, een toename in de prijs bij het ene product zorgt voor een toename in de vraag
bij het andere product
Normale goederen = goederen waarbij een vergroting van het inkomen een grotere vraag bij elke gegeven prijs geeft
Inferieure goederen = goederen waarbij een vergroting van het inkomen een kleinere vraag bij elke gegeven prijs geeft
Individuele aanbod = hoeveel een producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen
Marktaanbod = hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen
Goederen in joint supply = omdat je het ene goed verkoopt, kan je het andere goed ook verkopen.
Marktevenwicht = situatie met een prijs waar gevraagde hoeveelheid en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn = de situatie
waar er noch een tekort noch een overschot is. Het is een interactie van marktaanbod en marktvraag. Aan de evenwichtprijs 𝑃! wordt
de evenwichtshoeveelheid 𝑄! aangeboden.
Wet van vraag en aanbod = gevraagde hoeveelheid daalt als prijs stijgt . Prijs past zich aan tot gevraagde en aangeboden
hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.
Surplus = Tekort & overschot
3. ELASTICITEIT
Elasticiteit = meet de gevoeligheid van één variabele voor veranderingen in een andere variabele. De procentuele verandering in één
variabele die ontstaat door een gegeven procentuele verandering in een andere variabale.
Prijselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in p
Perfect elastisch = wanneer eigen prijselasticiteit oneindig is in absolute waarde
Perfect inelastisch = wanneer eigen prijselasticiteit gelijk is aan 0
Boogelasticiteit, midpoint methode = berekent elasticiteit tussen 2 punten die ‘ver’ uit elkaar liggen. (Het midden tussen q1 en q2
en tussen p1 en p2.)
Puntelasticiteit = berekent elasticiteit bij een (oneindig) kleine prijswijziging (of: “tussen 2 punten die oneindig dicht bij elkaar
liggen”)
Inkomenselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in Y.
Kruiselasticiteit van de vraag = een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in de prijs van een
gerelateerd goed = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q1 verandert ten gevolge van een wijziging in de prijs p2 (prijs van een ander
goed).
Prijselasticiteit van het aanbod = hoe sterk de aangeboden hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in p
Outputeffect = je verhoogt/verlaagt je opbrengsten omdat je meer/minder verkoopt
Prijseffect = je verhoogt/verlaagt je opbrengsten om de prijs stijgt/daalt
4. CONSUMENTENGEDRAG
Budgetbeperking = beperking die de consument dwingt een betaalbare bundel van goederen te kiezen
, Budgetlijn/budgetrechte = geeft aan welke combinaties/bundel van 2 goederen de consument kan kopen gegeven zijn inkomen en
de prijzen van de 2 goederen
Indifferentiecurven = verbinden bundels die voor de consument evenwaardig zijn
Nut = voldoening t.g.v. consumptie van bepaald goed/dienst (U)
Marginaal nut = bijkomende voldoening t.g.v. consumptie van extra eenheid van een bepaald goed/dienst (MU)
Marginale substitutievoet (MRS) = de hoeveelheid van 1 goed die je wilt afstaan (vandaar minteken) om één eenheid van het
andere goed te krijgen = de snelheid waarmee een consument bereid is het ene goed te vervangen door het andere en toch op
dezelfde indifferentiecurve te blijven (afnemende absolute waarde van de helling van de indifferentiecurve)
Inkomens-offer-curve = inkomens expansie pad = een hoger inkomen leidt tot hogere consumptie van beide goederen
Engelcurve = de relatie tussen de vraag naar een goed en het inkomen van de consument.
Prijs-offer-curve = een hogere prijs leidt tot een lagere consumptie van beide goederen
Convex = bolvormig
5. PRODUCENTENGEDRAG (COMPETITIEVE MARKTEN)
Variabele productiefactoren = factoren die je kan veranderen
Vaste productiefactoren = factoren die je niet (direct) kan veranderen
Korte termijn (KT) = minstens één productiefactor is vast is
Lange termijn (LT) = alle productiefactoren zijn variabel
Schaalvoordelen (= economies of scale) = wanneer langetermijn gemiddelde kosten afnemen naarmate de output toeneemt
Schaalnadelen (= diseconomies of scale) = wanneer langetermijn gemiddelde kosten toenemen naarmate de output toeneemt
Kostenminimalisatie = het produceren van output tegen de laagst mogelijke kosten
Totaal product (TP) = het maximale niveau van output dat geproduceerd kan worden met een gegeven hoeveelheid inputs
Gemiddeld product (AP) = de output geproduceerd per eenheid input
Marginaal product (MP) = de verandering in totale output door de laatste eenheid van een input
6. PRODUCTIEBESLISSINGEN
Isokwant = lijn van gelijke kwantiteiten (gelijke output) = combinaties van inputs die dezelfde output opleveren
Marginale transformatievoet (Marginal rate of technical substitution = MRTS) = de hoeveelheid van een productiefactor die je
nodig hebt om één eenheid van een andere te ‘compenseren’. = rate waarmee arbeid en kapitaal elkaar kunnen vervangen = de
absolute waarde van de helling van de isokwant
De wet van afnemende marginale technische substitutieratio = naarmate minder gebruik van één input, toenemende
hoeveelheden van een andere input inzetten voor zelfde output
Isokost = lijn van combinaties K & L die evenveel kosten
7. MARKTEFFICIËNTIE
Positieve analyse = gebruikt beschrijvende uitspraken om economie te definiëren
Normatieve analyse = gebruikt voorschrijvende/prescriptieve uitspraken om economie te definiëren
Pareto-verbetering = een herallocatie waarbij minstens één iemand beter af is zonder dat iemand anders slechter af is.
Pareto-efficiënt, pareto-optimaal = een situatie waarin het niet mogelijk is om iemand beter af te maken zonder daartoe minstens
één andere slechter af te maken.
Reservatieprijs = maximum dat koper bereid is te betalen (betalingsbereidheid)
Consumentensurplus = de waarde die consumenten krijgen van een goed, maar waar ze niet voor hoeven betalen
Producentensurplus = de waarde die producenten krijgen van een goed, boven het bedrag dat voldoende was om hen aan te zetten
het te produceren
Totale welvaart = consumentensurplus + producentensurplus
8. BEHAVIOURAL ECONOMICS
Anchoring, ankeren = evalueren van een prijs op basis van enkele recente ervaringen = de eerste prijs die een consument ziet is een
referentiepunt en zal de bereidheid te betalen beïnvloeden
Availability heuristic & bias = Men schat frequentie van een gebeurtenis door het ‘gemak’ waarmee men uit het geheugen feiten
herinnert.
Representativeness heuristic & bias = schat kans op basis van de kans binnen deelpopulaties = we oordelen over de
waarschijnlijkheid van iets op basis van de mate waarin dat gegeven op iets anders lijkt
Framing = Keuze wordt beïnvloed door de manier waarop de alternatieven worden voorgesteld (ge-framed)
Sunk cost fallacy/fixed cost fallacy = niet-recupereerbare (= irrelevante) kosten laten meespelen in (marginale) beslissing
Hidden-cost fallacy = relevante kosten negeren
Bracketing = samen of apart nemen van beslissingen leidt tot andere beslissingen
Endowment effect (loss aversion) = mensen hechten disproportioneel veel belang aan de status-quo
9. MONOPOLIE
Deadweight loss = welwaartsverlies
Prijsdiscriminatie = verkopen van eenzelfde goed aan verschillende consumenten tegen een verschillende prijs
Source market pricing = de prijs varieert naargelang het land vanwaar de klant afkomstig is
10. MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
Mark-up factor = de factor waarmee je de marginale kost mee moet vermenigvuldigen om de prijs te bekomen
Definities Micro-economie
1. INLEIDING
Micro-economie = bestudeert manier waarop huishoudens en bedrijven beslissingen nemen en hoe ze in specifieke markten met
elkaar omgaan à manier van denken over individueel menselijk gedrag in het algemeen
Macro-economie = bestudeert fenomenen die de gehele economie bestrijken à studie van macro-economische werkelijkheid
Expliciete kosten = marginale beslissing, de extra kost. Het geld dat je moet betalen indien je activiteit x kiest.
Impliciete kosten = de waarde van het alternatief dat je moet opgeven
Opportuniteitskost = wat je moet opgeven = expliciete kosten + impliciete kosten
Markt = verzameling van alle kopers & verkopers van een bepaald product
Homogene goederen = goederen die hetzelfde zijn
Heterogene goederen = goederen die verschillen
Marginale analyse = het vergelijken van de marginale opbrengsten van een beslissing met de marginale kosten
Marginale opbrengsten 𝑀𝑂 𝑜𝑓 𝑀𝑅 = verandering in totale baten die voortkomt uit een verandering in de variabele waarover een
beslissing werd genomen (bv: hoeveelheid reclame, productiehoeveelheid, investering nieuwe personen, …). De extra opbrengst
van de verkoop van één extra eenheid.
Marginale kosten 𝑀𝐾 𝑜𝑓 𝑀𝐶 = de verandering in totale kosten als gevolg van een verandering in de variabele waarover een
beslissing werd genomen. De extra kosten die ontstaan door het produceren en verkopen van één extra eenheid.
2. VRAAG & AANBOD
Individuele vraag = hoeveel een consument bereid (en in staat) is te kopen (Q) bij verschillende prijzen (p).
Inverse vraag = hoeveel de consument bereid is te betalen (per eenheid) (p) voor verschillende hoeveelheden (Qd).
Marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid (en in staat) zijn te kopen (Q) bij verschillende prijzen (p)
Inverse marktvraag = hoeveel alle consumenten samen bereid zijn te betalen (per eenheid) (p) voor verschillende hoeveelheden
(Qd).
Inkomenseffect = De prijs stijgt, dus je zal minder kunnen kopen. Koopkracht daalt è qD daalt = de beweging van de ene
indifferentiecurve naar een andere die het gevolg is van de verandering in reëel inkomen veroorzaakt door een prijswijziging
Substitutie-effect = De prijs stijgt, dus goed wordt minder aantrekkelijk. Goed wordt relatief minder aantrekkelijk in vgl. met
alternatieven è qD daalt = de beweging langs een gegeven indifferentiecurve die het gevolg is van een verandering in de relatieve
prijzen van goederen, waarbij het reële inkomen constant wordt gehouden
Complementen = goederen die samen worden verkocht, een toename in de prijs van het ene product zorgt voor een afname in de
vraag naar het andere product
Subsituten = goederen die elkaar kunnen vervangen, een toename in de prijs bij het ene product zorgt voor een toename in de vraag
bij het andere product
Normale goederen = goederen waarbij een vergroting van het inkomen een grotere vraag bij elke gegeven prijs geeft
Inferieure goederen = goederen waarbij een vergroting van het inkomen een kleinere vraag bij elke gegeven prijs geeft
Individuele aanbod = hoeveel een producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen
Marktaanbod = hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen
Goederen in joint supply = omdat je het ene goed verkoopt, kan je het andere goed ook verkopen.
Marktevenwicht = situatie met een prijs waar gevraagde hoeveelheid en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn = de situatie
waar er noch een tekort noch een overschot is. Het is een interactie van marktaanbod en marktvraag. Aan de evenwichtprijs 𝑃! wordt
de evenwichtshoeveelheid 𝑄! aangeboden.
Wet van vraag en aanbod = gevraagde hoeveelheid daalt als prijs stijgt . Prijs past zich aan tot gevraagde en aangeboden
hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.
Surplus = Tekort & overschot
3. ELASTICITEIT
Elasticiteit = meet de gevoeligheid van één variabele voor veranderingen in een andere variabele. De procentuele verandering in één
variabele die ontstaat door een gegeven procentuele verandering in een andere variabale.
Prijselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in p
Perfect elastisch = wanneer eigen prijselasticiteit oneindig is in absolute waarde
Perfect inelastisch = wanneer eigen prijselasticiteit gelijk is aan 0
Boogelasticiteit, midpoint methode = berekent elasticiteit tussen 2 punten die ‘ver’ uit elkaar liggen. (Het midden tussen q1 en q2
en tussen p1 en p2.)
Puntelasticiteit = berekent elasticiteit bij een (oneindig) kleine prijswijziging (of: “tussen 2 punten die oneindig dicht bij elkaar
liggen”)
Inkomenselasticiteit van de vraag = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in Y.
Kruiselasticiteit van de vraag = een maat voor de responsiviteit van de vraag naar een goed op veranderingen in de prijs van een
gerelateerd goed = hoe sterk de gevraagde hoeveelheid q1 verandert ten gevolge van een wijziging in de prijs p2 (prijs van een ander
goed).
Prijselasticiteit van het aanbod = hoe sterk de aangeboden hoeveelheid q verandert ten gevolge van een wijziging in p
Outputeffect = je verhoogt/verlaagt je opbrengsten omdat je meer/minder verkoopt
Prijseffect = je verhoogt/verlaagt je opbrengsten om de prijs stijgt/daalt
4. CONSUMENTENGEDRAG
Budgetbeperking = beperking die de consument dwingt een betaalbare bundel van goederen te kiezen
, Budgetlijn/budgetrechte = geeft aan welke combinaties/bundel van 2 goederen de consument kan kopen gegeven zijn inkomen en
de prijzen van de 2 goederen
Indifferentiecurven = verbinden bundels die voor de consument evenwaardig zijn
Nut = voldoening t.g.v. consumptie van bepaald goed/dienst (U)
Marginaal nut = bijkomende voldoening t.g.v. consumptie van extra eenheid van een bepaald goed/dienst (MU)
Marginale substitutievoet (MRS) = de hoeveelheid van 1 goed die je wilt afstaan (vandaar minteken) om één eenheid van het
andere goed te krijgen = de snelheid waarmee een consument bereid is het ene goed te vervangen door het andere en toch op
dezelfde indifferentiecurve te blijven (afnemende absolute waarde van de helling van de indifferentiecurve)
Inkomens-offer-curve = inkomens expansie pad = een hoger inkomen leidt tot hogere consumptie van beide goederen
Engelcurve = de relatie tussen de vraag naar een goed en het inkomen van de consument.
Prijs-offer-curve = een hogere prijs leidt tot een lagere consumptie van beide goederen
Convex = bolvormig
5. PRODUCENTENGEDRAG (COMPETITIEVE MARKTEN)
Variabele productiefactoren = factoren die je kan veranderen
Vaste productiefactoren = factoren die je niet (direct) kan veranderen
Korte termijn (KT) = minstens één productiefactor is vast is
Lange termijn (LT) = alle productiefactoren zijn variabel
Schaalvoordelen (= economies of scale) = wanneer langetermijn gemiddelde kosten afnemen naarmate de output toeneemt
Schaalnadelen (= diseconomies of scale) = wanneer langetermijn gemiddelde kosten toenemen naarmate de output toeneemt
Kostenminimalisatie = het produceren van output tegen de laagst mogelijke kosten
Totaal product (TP) = het maximale niveau van output dat geproduceerd kan worden met een gegeven hoeveelheid inputs
Gemiddeld product (AP) = de output geproduceerd per eenheid input
Marginaal product (MP) = de verandering in totale output door de laatste eenheid van een input
6. PRODUCTIEBESLISSINGEN
Isokwant = lijn van gelijke kwantiteiten (gelijke output) = combinaties van inputs die dezelfde output opleveren
Marginale transformatievoet (Marginal rate of technical substitution = MRTS) = de hoeveelheid van een productiefactor die je
nodig hebt om één eenheid van een andere te ‘compenseren’. = rate waarmee arbeid en kapitaal elkaar kunnen vervangen = de
absolute waarde van de helling van de isokwant
De wet van afnemende marginale technische substitutieratio = naarmate minder gebruik van één input, toenemende
hoeveelheden van een andere input inzetten voor zelfde output
Isokost = lijn van combinaties K & L die evenveel kosten
7. MARKTEFFICIËNTIE
Positieve analyse = gebruikt beschrijvende uitspraken om economie te definiëren
Normatieve analyse = gebruikt voorschrijvende/prescriptieve uitspraken om economie te definiëren
Pareto-verbetering = een herallocatie waarbij minstens één iemand beter af is zonder dat iemand anders slechter af is.
Pareto-efficiënt, pareto-optimaal = een situatie waarin het niet mogelijk is om iemand beter af te maken zonder daartoe minstens
één andere slechter af te maken.
Reservatieprijs = maximum dat koper bereid is te betalen (betalingsbereidheid)
Consumentensurplus = de waarde die consumenten krijgen van een goed, maar waar ze niet voor hoeven betalen
Producentensurplus = de waarde die producenten krijgen van een goed, boven het bedrag dat voldoende was om hen aan te zetten
het te produceren
Totale welvaart = consumentensurplus + producentensurplus
8. BEHAVIOURAL ECONOMICS
Anchoring, ankeren = evalueren van een prijs op basis van enkele recente ervaringen = de eerste prijs die een consument ziet is een
referentiepunt en zal de bereidheid te betalen beïnvloeden
Availability heuristic & bias = Men schat frequentie van een gebeurtenis door het ‘gemak’ waarmee men uit het geheugen feiten
herinnert.
Representativeness heuristic & bias = schat kans op basis van de kans binnen deelpopulaties = we oordelen over de
waarschijnlijkheid van iets op basis van de mate waarin dat gegeven op iets anders lijkt
Framing = Keuze wordt beïnvloed door de manier waarop de alternatieven worden voorgesteld (ge-framed)
Sunk cost fallacy/fixed cost fallacy = niet-recupereerbare (= irrelevante) kosten laten meespelen in (marginale) beslissing
Hidden-cost fallacy = relevante kosten negeren
Bracketing = samen of apart nemen van beslissingen leidt tot andere beslissingen
Endowment effect (loss aversion) = mensen hechten disproportioneel veel belang aan de status-quo
9. MONOPOLIE
Deadweight loss = welwaartsverlies
Prijsdiscriminatie = verkopen van eenzelfde goed aan verschillende consumenten tegen een verschillende prijs
Source market pricing = de prijs varieert naargelang het land vanwaar de klant afkomstig is
10. MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
Mark-up factor = de factor waarmee je de marginale kost mee moet vermenigvuldigen om de prijs te bekomen