Examen 2025
Vraag 1
Onderzoek wijst uit dat de wijze waarop inwoners van België zich
identificeren de federalisering van het systeem niet zomaar volgt.
Leg uit wat daarmee bedoeld wordt en wat onderzoek dan wel
aantoont op dit vlak. Bespreek wat partijen hier logischerwijze als
consequentie uit zouden moeten trekken.
Antwoord:
Onderzoek toont dat de Belgische bevolking zich niet uitsluitend
identificeert met de deelstaten, ondanks de sterke federalisering van het
institutionele systeem. Mensen voelen zich vaak nog zowel Belg, Vlaming,
Waal, Brusselaar als Europeaan. Identiteiten lopen door elkaar en volgen
niet zomaar de institutionele hervormingen.
Empirisch onderzoek bevestigt dat veel burgers nog een sterke Belgische
identiteit behouden, zeker in Brussel en Wallonië, en dat Vlaamse
identificatie niet exclusief overheerst.
Logischerwijze zouden partijen uit deze vaststelling moeten concluderen
dat een exclusief regionalistisch discours weinig aansluit bij de bevolking.
Ze zouden hun strategie beter afstemmen op meervoudige identiteiten en
samenwerking tussen niveaus benadrukken, in plaats van enkel de
institutionele breuklijnen te versterken.
Vraag 2
Parallel aan de federalisering van België werden ook
bevoegdheden overgedragen aan de instellingen van de EU. Leg
uit wat de gevolgen hiervan zijn voor de gemeenschappen, de
gewesten en het federale niveau. Beargumenteer wie daar
volgens jou het meest bij wint of verliest.
Antwoord:
De gevolgen van de gemeenschap- en gewestbevoegdheden zijn dat
verschillende deelstaten hun eigen accenten leggen bij Europese thema’s.
Europa unie oefent bevoegdheden uit op terreinen die vaak ook iets waar
de deelstaten bevoegd voor zijn (vb. onderwijs, milieu, landbouw). De
deelstaten kunnen daardoor hun eigen standpunt verdedigen. De
Europese Unie eist echter dat lidstaten met één stem spreken. De
deelstaten en federale niveaus moeten dus hun standpunten coördineren.
Het federale niveau treedt dan vaak op als coördinator en neemt Belgische
standpunten mee naar Europese toppen. Toch komt er vaak geen
, consensus tot stand door ideologische of communautaire verschillen en
kan België zo moeilijk onderhandelen. Hierdoor verliezen zowel de
deelstaten als het federale niveau macht. De deelstaten doordat het
federale niveau hun standpunt vaak moet afzwakken, het federale niveau
doordat het geen eenduidig standpunt kan verdedigen. Deelstaten
verliezen het minst, omdat zij rechtstreeks hun standpunt kunnen
verdedigen ten nadele van het federale niveau.
Vraag 3
België heeft een zeer proportioneel kiesstelsel. Leg uit waarin die
proportionaliteit tot uiting komt en wat de gevolgen ervan zijn.
Bediscussieer welke consequenties dit heeft voor vorming van een
regering (op federaal of deelstaatniveau).
Antwoord:
De proportionaliteit komt tot uiting in de manier waarop zetels verdeeld
worden op basis van stemmen. Kleine partijen krijgen hierdoor ook relatief
gemakkelijk zetels in het parlement.
Gevolg: er zijn veel partijen vertegenwoordigd, wat zorgt voor
fragmentatie. Dit maakt het moeilijk om een meerderheid te behalen met
één partij.
Concreet betekent dit voor regeringsvorming dat er altijd coalities nodig
zijn, zowel op federaal als deelstaatniveau. Coalities zijn vaak groot en
ideologisch divers. Dat maakt de regeringsvorming complex en tijdrovend,
en vergroot het risico op instabiliteit.
Vraag 4
De literatuur beklemtoont afname van de macht van parlementen
ten voordele van regeringen. Leg uit waarom dat ook in België zo
is. Bedenk een manier om de macht van het parlement ten
opzichte van de regering te versterken en beargumenteer waarom
dit volgens jou een zinvolle oplossing is voor de zwakke positie
van de wetgevende macht.
Antwoord:
De afname van de macht van parlementen komt tot uiting door de sterke
rol van de regering: zij bepaalt grotendeels de agenda en de uitvoering
van beleid. Ministers worden aangeduid door partijen en zijn dus minder
afhankelijk van parlementaire goedkeuring. Parlementsleden hebben
minder mogelijkheden om wetsvoorstellen of amendementen door te
drukken. De regering domineert de wetgevende agenda.
Vraag 1
Onderzoek wijst uit dat de wijze waarop inwoners van België zich
identificeren de federalisering van het systeem niet zomaar volgt.
Leg uit wat daarmee bedoeld wordt en wat onderzoek dan wel
aantoont op dit vlak. Bespreek wat partijen hier logischerwijze als
consequentie uit zouden moeten trekken.
Antwoord:
Onderzoek toont dat de Belgische bevolking zich niet uitsluitend
identificeert met de deelstaten, ondanks de sterke federalisering van het
institutionele systeem. Mensen voelen zich vaak nog zowel Belg, Vlaming,
Waal, Brusselaar als Europeaan. Identiteiten lopen door elkaar en volgen
niet zomaar de institutionele hervormingen.
Empirisch onderzoek bevestigt dat veel burgers nog een sterke Belgische
identiteit behouden, zeker in Brussel en Wallonië, en dat Vlaamse
identificatie niet exclusief overheerst.
Logischerwijze zouden partijen uit deze vaststelling moeten concluderen
dat een exclusief regionalistisch discours weinig aansluit bij de bevolking.
Ze zouden hun strategie beter afstemmen op meervoudige identiteiten en
samenwerking tussen niveaus benadrukken, in plaats van enkel de
institutionele breuklijnen te versterken.
Vraag 2
Parallel aan de federalisering van België werden ook
bevoegdheden overgedragen aan de instellingen van de EU. Leg
uit wat de gevolgen hiervan zijn voor de gemeenschappen, de
gewesten en het federale niveau. Beargumenteer wie daar
volgens jou het meest bij wint of verliest.
Antwoord:
De gevolgen van de gemeenschap- en gewestbevoegdheden zijn dat
verschillende deelstaten hun eigen accenten leggen bij Europese thema’s.
Europa unie oefent bevoegdheden uit op terreinen die vaak ook iets waar
de deelstaten bevoegd voor zijn (vb. onderwijs, milieu, landbouw). De
deelstaten kunnen daardoor hun eigen standpunt verdedigen. De
Europese Unie eist echter dat lidstaten met één stem spreken. De
deelstaten en federale niveaus moeten dus hun standpunten coördineren.
Het federale niveau treedt dan vaak op als coördinator en neemt Belgische
standpunten mee naar Europese toppen. Toch komt er vaak geen
, consensus tot stand door ideologische of communautaire verschillen en
kan België zo moeilijk onderhandelen. Hierdoor verliezen zowel de
deelstaten als het federale niveau macht. De deelstaten doordat het
federale niveau hun standpunt vaak moet afzwakken, het federale niveau
doordat het geen eenduidig standpunt kan verdedigen. Deelstaten
verliezen het minst, omdat zij rechtstreeks hun standpunt kunnen
verdedigen ten nadele van het federale niveau.
Vraag 3
België heeft een zeer proportioneel kiesstelsel. Leg uit waarin die
proportionaliteit tot uiting komt en wat de gevolgen ervan zijn.
Bediscussieer welke consequenties dit heeft voor vorming van een
regering (op federaal of deelstaatniveau).
Antwoord:
De proportionaliteit komt tot uiting in de manier waarop zetels verdeeld
worden op basis van stemmen. Kleine partijen krijgen hierdoor ook relatief
gemakkelijk zetels in het parlement.
Gevolg: er zijn veel partijen vertegenwoordigd, wat zorgt voor
fragmentatie. Dit maakt het moeilijk om een meerderheid te behalen met
één partij.
Concreet betekent dit voor regeringsvorming dat er altijd coalities nodig
zijn, zowel op federaal als deelstaatniveau. Coalities zijn vaak groot en
ideologisch divers. Dat maakt de regeringsvorming complex en tijdrovend,
en vergroot het risico op instabiliteit.
Vraag 4
De literatuur beklemtoont afname van de macht van parlementen
ten voordele van regeringen. Leg uit waarom dat ook in België zo
is. Bedenk een manier om de macht van het parlement ten
opzichte van de regering te versterken en beargumenteer waarom
dit volgens jou een zinvolle oplossing is voor de zwakke positie
van de wetgevende macht.
Antwoord:
De afname van de macht van parlementen komt tot uiting door de sterke
rol van de regering: zij bepaalt grotendeels de agenda en de uitvoering
van beleid. Ministers worden aangeduid door partijen en zijn dus minder
afhankelijk van parlementaire goedkeuring. Parlementsleden hebben
minder mogelijkheden om wetsvoorstellen of amendementen door te
drukken. De regering domineert de wetgevende agenda.