1
NPO – 2025
HOOFDSTUK 1: INTRODUCTION
De definitie voor een non-profit organisatie in deze cursus is als volgt: een organisatie waarvan
de oprichters of anderen niet profiteren van de winst van de organisatie, wat vaak de non-
distributiebeperking genoemd wordt. Dit is geformuleerd vanuit een pure economische kijk.
Twee aspecten uit deze definitie zijn cruciaal voor economische analyse. Het is belangrijk dat de
organisatie een juist doel heeft en stimuleringsmechanismen met de daaruit voortvloeiende
gevolgen voor effectiviteit en efficiëntie.
Er zijn twee soorten organisaties, de eenvoudige en de iets meer complexe organisaties. De
eenvoudige organisatie kan worden gekenmerkt door een oprichter die wordt gezien als een
ondernemer zonder winstoogmerk. Een economische analyse naar een complexe organisatie is
logischerwijze complexer en wordt gedaan op basis van de principaal. Meestal nemen het bestuur
en haar manier van werken deze rol in, maar theoretisch gezien kan elke stakeholder als principaal
functioneren.
In essentie is het management model voor non-profit organisaties slechts een variant op het basis
model, en niet iets volledig verschillend. We zullen het in deze cursus dan ook meer hebben over de
eigenaardigheden van de non-profit organisaties.
HOOFDSTUK 2: DEFINING NON-PROFIT ORGANISATIONS
INTRODUCTION
De non-profit organisatie wordt beschreven als een van de algemene organisatievormen, met als
twee andere alternatieven een organisatie met winstoogmerk en de overheid (en haar instanties).
Het gaat specifiek om het feit dat winsten (financiële surplus) niet mogen uitgekeerd worden aan
de eigenaars, directeurs of andere personeelsleden (non-distribution constraint). Dit maakt deze
organisaties heel heterogeen ten opzichte van mogelijke doelstellingen, maar ook kwetsbaar door
de afwezigheid van de financiële drijfveer ze efficiënt te runnen.
THE PROVISION OF GOOD AND SERVICES
GENERIC ORGANISATIONAL FORMS
In elke samenleving zullen bepaalde generieke organisaties zorgen voor de verspreiding van
goederen en diensten (ook religies, ideologieën, ...). Deze kunnen publiek of privaat zijn.
Binnen de publieke sector valt de overheid, wiens doel niet is
individuen hun doelstellingen na te laten streven. Deze sector wordt
bestuur door haar eigen regels en mechanismen vanuit een micro-
economisch perspectief, genaamd ‘public search’. Naast het
produceren van goederen en diensten, rijkt de overheid ook naar een
macro-economisch beleid, begrotingsbeleid, ... .
Luca Pleysier – 2025
, 2
Binnen de private sector vallen de heterogene profit en non-profit organisaties, opgestart door
de ‘gewone’ individuen. Met het belangrijkste verschil dat zit in het al dan niet uitkeren van winsten
binnen hun organisatie om financieel welzijn van de individuen te bevorderen.
REAL ORGANISATIONAL FORMS
De meeste real life organisaties zijn hybride, ze zijn een mix van kenmerken van meerdere soorten
generieke organisaties. Deze karakteristieken hoeven niet statisch te zijn en kunnen veranderen
naarmate men evolueert in de tijd. Wanneer men zulke organisaties wil beoordelen, moet men dus
praktische implicaties voor het gedrag in organisaties van 2 of 3 lichamen in overweging nemen.
Organisatie A zou bijvoorbeeld een privaat opgerichte
organisatie kunnen zijn, gesubsidieerd door de
overheid. Door het verkrijgen van de subsidie is de
organisatie ondergeschikt aan de overheid, wat
andere gedragingen met zich mee kan brengen (VUB).
Organisatie B is een wettelijk private non-profit
organisatie die is opgericht en wordt gesubsidieerd
door de overheid.
Organisatie C is een voorbeeld van een profit
organisatie in handen van de overheid, die eventueel
subsidies kan krijgen.
Organisatie D kan een stichting zijn die eigendom is van en mogelijk ook gefinancierd is door een
profit organisatie, of een organisatie die bedrijven uit eenzelfde bedrijfstak groepeert.
Organisatie E is hetzelfde als D, maar gesubsidieerd door de overheid.
Een vaak bestudeerde organisatievorm is de sociale onderneming. Er bestaan tal van definities
over dit soort onderneming, waar er altijd de nadruk wordt gelegd op organisatorische verschillen
tussen profit en non-profit. Hierdoor is het deels te vergelijken met organisatie D hierboven.
➔ Amerikaanse definitie
De sociale onderneming is een activiteit die bedoeld is sociale doelen te bereiken door middel van
particuliere organisaties op de markt.
➔ Europese definitie
De sociale onderneming is een voornamelijk autonome en participatieve organisatie, opgericht door
een groep burgers of maatschappelijke organisaties ten bate van de gemeenschap. Ze produceert
voortdurend met een minimale hoeveelheid betaalde werknemers, goederen en diensten, en met
een aanzienlijk economisch risico.
Volgens de Europese definitie kunnen winsten wel worden verdeeld, maar het is niet de doelstelling
van de organisatie en het is gelimiteerd. Het maken van beslissingen binnen een sociale
onderneming gebeurt niet aan de hand van eigendomsaandeel (één persoon, één stem).
Voorbeelden van sociale ondernemingen zijn organisaties die job training voorzien of die mensen
tewerkstellen die moeilijk op de arbeidsmarkt komen.
Luca Pleysier – 2025
, 3
DEFINITION
Veel verschillende mensen of instituties geven een andere definitie aan non-profit organisaties, maat
telkens komt er een element terug: non-distribution constraint (NDC). Het belangrijkste kenmerk
is dat winsten niet mogen worden uitgekeerd, aan niemand. Echter betekent het niet dat deze
organisaties geen winst mogen maken of betaald personeel in dienst mogen nemen en lonen
mogen uitkeren, zolang de lonen niet winst gebaseerd zijn. Volgens een andere definitie zou een
non-profit formeel, privaat, zelf regerend en vrijwillig moeten zijn. Het personeel hoeft niet enkel uit
vrijwilligers te bestaan, ook al komt dit vaak voor.
ORGANISATIONAL OBJECTIVES
Er is geen consensus over de doelfunctie van een non-profit organisatie tussen economisten, of over
het feit dat één algemene functie vinden onmogelijk is. Algemeen kan enkel gezegd worden dat de
doelen van de organisatie de doelen van de betrokken personen moeten weerspiegelen.
Organisatorische doelstellingen worden weergegeven door de nutsfunctie: 𝐔𝐧𝐩𝐨 = 𝐟(… ). Het doel
van een non-profit organisatie is deze nutsfunctie te maximaliseren. Vaak voorkomende
doelstellingen zijn het vinden van een optimaal evenwicht tussen outputkwaliteit en -kwantiteit.
Een ander argument dat vaak waargenomen wordt in de nutsfunctie is het doel alle kosten te
dekken en geen winst te maken. Over de tijd heen kunnen doelen veranderen, ze hoeven niet
constant te zijn. Ze zullen mee evolueren met de samenleving en wat ze nodig heeft.
Ondanks het feit dat het moeilijk is de doelstellingen te observeren, zijn er veel pogingen gedaan:
➔ Verschil maken tussen winstmaximalisatie (MK = MO) en nutsmaximalisatie (MK > MO).
De meeste organisaties leken voor winstmaximalisatie te zijn, maar dit kan gedeeltelijk
worden verklaard door de concurrentie van winstorganisaties.
➔ Nagaan hoe het systeem van beloningen aan topmanagement in elkaar zit.
➔ Vergelijken gedrag profit en non-profit organisaties in bepaalde omstandigheden.
Voorbeeld
Lindrooth en Weisbrod vergelijken het toelatingsbeleid voor hospitalisatie tussen hospitalen die
profit en non-profit zijn. Blijkt dat de verblijfsduur significant langer is in een hospitaal met
winstoogmerk, wat niet te wijten is aan het feit dat ze er beter behandeld worden, maar aan het feit
dat hun beleid erop gericht is de patiënten met de meer winstgevende diagnoses aan te trekken.
Langs de andere kant zorgt een hospitaal dat non-profit is voor iedereen even goed tot aan het einde
van hun dagen. Dit toont dat beide organisaties andere strategieën hebben: een profit organisatie
wil patiënten die langer blijven liggen, terwijl non-profit organisaties de focus leggen op mensen die
dicht bij hun overlijden zijn.
INCENTIVE IMPLICATIONS: THE PROPERTY RIGHTS APPROACH
Bij het begrijpen van organisatorisch gedrag, zijn twee concepten essentieel. Beide weerspiegelen
een specifiek aspect van de uitoefening van eigendomsrechten en het samenspel van de twee is de
sleutel van het begrijpen van organisatorische prikkels.
➔ Residual control (restregeling)
Het recht beslissingen te nemen over het gebruik van het actief dat niet expliciet wordt gecontroleerd
door de wet of contractueel wordt toegewezen aan een ander.
Luca Pleysier – 2025
, 4
➔ Residual claim (restvordering)
Het recht alle netto-inkomsten te ontvangen die de onderneming produceert. In deze context ook
residual return genoemd, het inkomen na alle juridische en contractuele verplichtingen te zijn
nagekomen. Aangezien eigenaars van een non-profit organisatie per definitie geen residual
claim kunnen ontvangen, hebben ze geen financiële prikkels het management en het personeel
nauw in de gaten te houden.
Deze opvatting is een te eenvoudige voorstelling. Redenen hiervan zijn de motieven van
eigenaars, (niet-)leidinggevende werknemers, ... welke substantieel kunnen verschillen van die van
hun tegenhangers in non-profit organisaties, de verschillen in doelpubliek van de organisaties, de
impact van vrijwilligers onder- of overschatten, ... .
CLASSIFYING NON-PROFIT ORGANISATIONS
Ze kunnen worden onderverdeeld op basis van twee verschillende dimensies. In de realiteit bestaan
er verschillende soorten van vormen met gemixte kenmerken.
➔ Donatieve tegenover commerciële non-profit organisaties
Donatieve non-profit organisaties zijn hoofdzakelijk gefundeerd vanuit donaties en subsidies, en een
commerciële non-profit organisatie haalt haar fundering uit inkomen van haar eigen activiteiten. Een
speciaal geval van een donatieve non-profit organisatie is een stichting, dat kan worden
gedefinieerd als privaat kapitaal voor het algemeen belang.
➔ Mutuele tegenover ondernemende non-profit organisaties
Mutuele non-profit organisaties worden beheerd door hun oprichters (financierders), waar dit bij
ondernemende non-profit organisaties niet zo is.
Deze onderverdeling houdt geen rekening met de activiteiten van de organisaties en heit feit dat
deze niet als industrieën kunnen worden beschouwd. De onderverdeling op basis van activiteiten
wordt gemaakt door de United Nations in de International Classification of Non-profit
Organisations (ICNPO) tussen: gezondheid, educatie, cultuur, milieu, religie, recht, ... .
Luca Pleysier – 2025
, 5
HOOFDSTUK 3: THE DEMAND FOR NON-PROFIT ORGANISATIONS
INSTITUTIONAL CHOICE
We moeten een keuze maken tussen profit, non-profit en overheidsorganisaties. Volgens Coase is
een transactie (= uitwisseling/ruil tussen minstens twee onafhankelijke partijen) tussen twee of meer
partijen het kernconcept om in rekening te brengen. We kijken naar hoeveel welvaart een
organisatie ons bijbrengt door naar transacties te kijken. Als we uitgaan van onbeperkte en kosteloze
overdraagbaarheid van welvaart zou er geen economische reden zijn om een andere organisatie
dan de winstmaximaliserende te ontwikkelen. In de realiteit is deze assumptie zelden correct, de
distributie van overschotten zou een tweede factor kunnen zijn bij het uitleggen waarom er
vraag naar bepaalde organisaties is.
De traditionele manier om de vraag naar organisaties te verantwoorden houdt rekening met een
bepaalde hiërarchie: wanneer het op de markt niet werkt, probeer dan een profit organisatie, indien
dit niet werkt stap dan naar de overheid en de laatste optie is een non-profit organisatie. Naast het
feit dat deze hiërarchie volledig anti-chronologisch is, impliceert het ook en negatieve
verantwoording voor het bestaan van non-profit organisaties. Ze worden gezien als laatste optie,
wanneer de rest faalt.
Een meer positieve en neutrale aanpak is nodig, waar de verschillende opties worden vergeleken
en elk op hun eigen manier kunnen mislukken afhankelijk van de plaats en tijd.
THE TRANSACTION COST APPROACH
TRANSACTION COSTS
Het bestaan van transactiekosten is te wijten aan de theorie van beperkte rationaliteit. Tussen de
partijen van een transactie heerst er incomplete en imperfecte informatie. Er is mogelijkheid dat
de ene partij misbruik zal maken van de andere door de beperkte capaciteit voor het maken van een
optimale beslissing.
Dit misleidende gedrag, voortvloeiend uit een informatievoordeel, wordt opportunistisch gedrag
genoemd, waar je bijvoorbeeld vertrouwt op de uitspraken van een dokter als je je niet goed voelt.
Opportunisten zullen hun eigen voordeel meer nastreven dan dat van anderen.
We onderscheiden, volgens Williamson, 3 eigenschappen die transactiekosten beïnvloeden:
1) Specificiteit van de investering
Wie de investering doet, kan misbruik maken van de andere. Dit wordt vermeden door het opstellen
van contracten op lange termijn. Dit kan op basis van:
➔ Locatiespecificiteit (leverancier investeert dicht bij belangrijkste klant)
➔ Fysieke specificiteit (productiecapaciteit installeren nuttig voor één specifieke klant)
➔ Menselijk kapitaal (relaties opbouwen met specifieke partijen)
➔ Merkspecificiteit (acteur wordt geïdentificeerd met bepaald merk)
➔ Allocatieve specificiteit (mogelijkheid verliezen middelen ergens in te zetten)
Hoe hoger de specificiteit, hoe hoger de transactiekosten en hoe hoger het opportunistisch
gedrag bij de partij die geniet van de activa (het ‘hold up’-probleem).
Luca Pleysier – 2025
NPO – 2025
HOOFDSTUK 1: INTRODUCTION
De definitie voor een non-profit organisatie in deze cursus is als volgt: een organisatie waarvan
de oprichters of anderen niet profiteren van de winst van de organisatie, wat vaak de non-
distributiebeperking genoemd wordt. Dit is geformuleerd vanuit een pure economische kijk.
Twee aspecten uit deze definitie zijn cruciaal voor economische analyse. Het is belangrijk dat de
organisatie een juist doel heeft en stimuleringsmechanismen met de daaruit voortvloeiende
gevolgen voor effectiviteit en efficiëntie.
Er zijn twee soorten organisaties, de eenvoudige en de iets meer complexe organisaties. De
eenvoudige organisatie kan worden gekenmerkt door een oprichter die wordt gezien als een
ondernemer zonder winstoogmerk. Een economische analyse naar een complexe organisatie is
logischerwijze complexer en wordt gedaan op basis van de principaal. Meestal nemen het bestuur
en haar manier van werken deze rol in, maar theoretisch gezien kan elke stakeholder als principaal
functioneren.
In essentie is het management model voor non-profit organisaties slechts een variant op het basis
model, en niet iets volledig verschillend. We zullen het in deze cursus dan ook meer hebben over de
eigenaardigheden van de non-profit organisaties.
HOOFDSTUK 2: DEFINING NON-PROFIT ORGANISATIONS
INTRODUCTION
De non-profit organisatie wordt beschreven als een van de algemene organisatievormen, met als
twee andere alternatieven een organisatie met winstoogmerk en de overheid (en haar instanties).
Het gaat specifiek om het feit dat winsten (financiële surplus) niet mogen uitgekeerd worden aan
de eigenaars, directeurs of andere personeelsleden (non-distribution constraint). Dit maakt deze
organisaties heel heterogeen ten opzichte van mogelijke doelstellingen, maar ook kwetsbaar door
de afwezigheid van de financiële drijfveer ze efficiënt te runnen.
THE PROVISION OF GOOD AND SERVICES
GENERIC ORGANISATIONAL FORMS
In elke samenleving zullen bepaalde generieke organisaties zorgen voor de verspreiding van
goederen en diensten (ook religies, ideologieën, ...). Deze kunnen publiek of privaat zijn.
Binnen de publieke sector valt de overheid, wiens doel niet is
individuen hun doelstellingen na te laten streven. Deze sector wordt
bestuur door haar eigen regels en mechanismen vanuit een micro-
economisch perspectief, genaamd ‘public search’. Naast het
produceren van goederen en diensten, rijkt de overheid ook naar een
macro-economisch beleid, begrotingsbeleid, ... .
Luca Pleysier – 2025
, 2
Binnen de private sector vallen de heterogene profit en non-profit organisaties, opgestart door
de ‘gewone’ individuen. Met het belangrijkste verschil dat zit in het al dan niet uitkeren van winsten
binnen hun organisatie om financieel welzijn van de individuen te bevorderen.
REAL ORGANISATIONAL FORMS
De meeste real life organisaties zijn hybride, ze zijn een mix van kenmerken van meerdere soorten
generieke organisaties. Deze karakteristieken hoeven niet statisch te zijn en kunnen veranderen
naarmate men evolueert in de tijd. Wanneer men zulke organisaties wil beoordelen, moet men dus
praktische implicaties voor het gedrag in organisaties van 2 of 3 lichamen in overweging nemen.
Organisatie A zou bijvoorbeeld een privaat opgerichte
organisatie kunnen zijn, gesubsidieerd door de
overheid. Door het verkrijgen van de subsidie is de
organisatie ondergeschikt aan de overheid, wat
andere gedragingen met zich mee kan brengen (VUB).
Organisatie B is een wettelijk private non-profit
organisatie die is opgericht en wordt gesubsidieerd
door de overheid.
Organisatie C is een voorbeeld van een profit
organisatie in handen van de overheid, die eventueel
subsidies kan krijgen.
Organisatie D kan een stichting zijn die eigendom is van en mogelijk ook gefinancierd is door een
profit organisatie, of een organisatie die bedrijven uit eenzelfde bedrijfstak groepeert.
Organisatie E is hetzelfde als D, maar gesubsidieerd door de overheid.
Een vaak bestudeerde organisatievorm is de sociale onderneming. Er bestaan tal van definities
over dit soort onderneming, waar er altijd de nadruk wordt gelegd op organisatorische verschillen
tussen profit en non-profit. Hierdoor is het deels te vergelijken met organisatie D hierboven.
➔ Amerikaanse definitie
De sociale onderneming is een activiteit die bedoeld is sociale doelen te bereiken door middel van
particuliere organisaties op de markt.
➔ Europese definitie
De sociale onderneming is een voornamelijk autonome en participatieve organisatie, opgericht door
een groep burgers of maatschappelijke organisaties ten bate van de gemeenschap. Ze produceert
voortdurend met een minimale hoeveelheid betaalde werknemers, goederen en diensten, en met
een aanzienlijk economisch risico.
Volgens de Europese definitie kunnen winsten wel worden verdeeld, maar het is niet de doelstelling
van de organisatie en het is gelimiteerd. Het maken van beslissingen binnen een sociale
onderneming gebeurt niet aan de hand van eigendomsaandeel (één persoon, één stem).
Voorbeelden van sociale ondernemingen zijn organisaties die job training voorzien of die mensen
tewerkstellen die moeilijk op de arbeidsmarkt komen.
Luca Pleysier – 2025
, 3
DEFINITION
Veel verschillende mensen of instituties geven een andere definitie aan non-profit organisaties, maat
telkens komt er een element terug: non-distribution constraint (NDC). Het belangrijkste kenmerk
is dat winsten niet mogen worden uitgekeerd, aan niemand. Echter betekent het niet dat deze
organisaties geen winst mogen maken of betaald personeel in dienst mogen nemen en lonen
mogen uitkeren, zolang de lonen niet winst gebaseerd zijn. Volgens een andere definitie zou een
non-profit formeel, privaat, zelf regerend en vrijwillig moeten zijn. Het personeel hoeft niet enkel uit
vrijwilligers te bestaan, ook al komt dit vaak voor.
ORGANISATIONAL OBJECTIVES
Er is geen consensus over de doelfunctie van een non-profit organisatie tussen economisten, of over
het feit dat één algemene functie vinden onmogelijk is. Algemeen kan enkel gezegd worden dat de
doelen van de organisatie de doelen van de betrokken personen moeten weerspiegelen.
Organisatorische doelstellingen worden weergegeven door de nutsfunctie: 𝐔𝐧𝐩𝐨 = 𝐟(… ). Het doel
van een non-profit organisatie is deze nutsfunctie te maximaliseren. Vaak voorkomende
doelstellingen zijn het vinden van een optimaal evenwicht tussen outputkwaliteit en -kwantiteit.
Een ander argument dat vaak waargenomen wordt in de nutsfunctie is het doel alle kosten te
dekken en geen winst te maken. Over de tijd heen kunnen doelen veranderen, ze hoeven niet
constant te zijn. Ze zullen mee evolueren met de samenleving en wat ze nodig heeft.
Ondanks het feit dat het moeilijk is de doelstellingen te observeren, zijn er veel pogingen gedaan:
➔ Verschil maken tussen winstmaximalisatie (MK = MO) en nutsmaximalisatie (MK > MO).
De meeste organisaties leken voor winstmaximalisatie te zijn, maar dit kan gedeeltelijk
worden verklaard door de concurrentie van winstorganisaties.
➔ Nagaan hoe het systeem van beloningen aan topmanagement in elkaar zit.
➔ Vergelijken gedrag profit en non-profit organisaties in bepaalde omstandigheden.
Voorbeeld
Lindrooth en Weisbrod vergelijken het toelatingsbeleid voor hospitalisatie tussen hospitalen die
profit en non-profit zijn. Blijkt dat de verblijfsduur significant langer is in een hospitaal met
winstoogmerk, wat niet te wijten is aan het feit dat ze er beter behandeld worden, maar aan het feit
dat hun beleid erop gericht is de patiënten met de meer winstgevende diagnoses aan te trekken.
Langs de andere kant zorgt een hospitaal dat non-profit is voor iedereen even goed tot aan het einde
van hun dagen. Dit toont dat beide organisaties andere strategieën hebben: een profit organisatie
wil patiënten die langer blijven liggen, terwijl non-profit organisaties de focus leggen op mensen die
dicht bij hun overlijden zijn.
INCENTIVE IMPLICATIONS: THE PROPERTY RIGHTS APPROACH
Bij het begrijpen van organisatorisch gedrag, zijn twee concepten essentieel. Beide weerspiegelen
een specifiek aspect van de uitoefening van eigendomsrechten en het samenspel van de twee is de
sleutel van het begrijpen van organisatorische prikkels.
➔ Residual control (restregeling)
Het recht beslissingen te nemen over het gebruik van het actief dat niet expliciet wordt gecontroleerd
door de wet of contractueel wordt toegewezen aan een ander.
Luca Pleysier – 2025
, 4
➔ Residual claim (restvordering)
Het recht alle netto-inkomsten te ontvangen die de onderneming produceert. In deze context ook
residual return genoemd, het inkomen na alle juridische en contractuele verplichtingen te zijn
nagekomen. Aangezien eigenaars van een non-profit organisatie per definitie geen residual
claim kunnen ontvangen, hebben ze geen financiële prikkels het management en het personeel
nauw in de gaten te houden.
Deze opvatting is een te eenvoudige voorstelling. Redenen hiervan zijn de motieven van
eigenaars, (niet-)leidinggevende werknemers, ... welke substantieel kunnen verschillen van die van
hun tegenhangers in non-profit organisaties, de verschillen in doelpubliek van de organisaties, de
impact van vrijwilligers onder- of overschatten, ... .
CLASSIFYING NON-PROFIT ORGANISATIONS
Ze kunnen worden onderverdeeld op basis van twee verschillende dimensies. In de realiteit bestaan
er verschillende soorten van vormen met gemixte kenmerken.
➔ Donatieve tegenover commerciële non-profit organisaties
Donatieve non-profit organisaties zijn hoofdzakelijk gefundeerd vanuit donaties en subsidies, en een
commerciële non-profit organisatie haalt haar fundering uit inkomen van haar eigen activiteiten. Een
speciaal geval van een donatieve non-profit organisatie is een stichting, dat kan worden
gedefinieerd als privaat kapitaal voor het algemeen belang.
➔ Mutuele tegenover ondernemende non-profit organisaties
Mutuele non-profit organisaties worden beheerd door hun oprichters (financierders), waar dit bij
ondernemende non-profit organisaties niet zo is.
Deze onderverdeling houdt geen rekening met de activiteiten van de organisaties en heit feit dat
deze niet als industrieën kunnen worden beschouwd. De onderverdeling op basis van activiteiten
wordt gemaakt door de United Nations in de International Classification of Non-profit
Organisations (ICNPO) tussen: gezondheid, educatie, cultuur, milieu, religie, recht, ... .
Luca Pleysier – 2025
, 5
HOOFDSTUK 3: THE DEMAND FOR NON-PROFIT ORGANISATIONS
INSTITUTIONAL CHOICE
We moeten een keuze maken tussen profit, non-profit en overheidsorganisaties. Volgens Coase is
een transactie (= uitwisseling/ruil tussen minstens twee onafhankelijke partijen) tussen twee of meer
partijen het kernconcept om in rekening te brengen. We kijken naar hoeveel welvaart een
organisatie ons bijbrengt door naar transacties te kijken. Als we uitgaan van onbeperkte en kosteloze
overdraagbaarheid van welvaart zou er geen economische reden zijn om een andere organisatie
dan de winstmaximaliserende te ontwikkelen. In de realiteit is deze assumptie zelden correct, de
distributie van overschotten zou een tweede factor kunnen zijn bij het uitleggen waarom er
vraag naar bepaalde organisaties is.
De traditionele manier om de vraag naar organisaties te verantwoorden houdt rekening met een
bepaalde hiërarchie: wanneer het op de markt niet werkt, probeer dan een profit organisatie, indien
dit niet werkt stap dan naar de overheid en de laatste optie is een non-profit organisatie. Naast het
feit dat deze hiërarchie volledig anti-chronologisch is, impliceert het ook en negatieve
verantwoording voor het bestaan van non-profit organisaties. Ze worden gezien als laatste optie,
wanneer de rest faalt.
Een meer positieve en neutrale aanpak is nodig, waar de verschillende opties worden vergeleken
en elk op hun eigen manier kunnen mislukken afhankelijk van de plaats en tijd.
THE TRANSACTION COST APPROACH
TRANSACTION COSTS
Het bestaan van transactiekosten is te wijten aan de theorie van beperkte rationaliteit. Tussen de
partijen van een transactie heerst er incomplete en imperfecte informatie. Er is mogelijkheid dat
de ene partij misbruik zal maken van de andere door de beperkte capaciteit voor het maken van een
optimale beslissing.
Dit misleidende gedrag, voortvloeiend uit een informatievoordeel, wordt opportunistisch gedrag
genoemd, waar je bijvoorbeeld vertrouwt op de uitspraken van een dokter als je je niet goed voelt.
Opportunisten zullen hun eigen voordeel meer nastreven dan dat van anderen.
We onderscheiden, volgens Williamson, 3 eigenschappen die transactiekosten beïnvloeden:
1) Specificiteit van de investering
Wie de investering doet, kan misbruik maken van de andere. Dit wordt vermeden door het opstellen
van contracten op lange termijn. Dit kan op basis van:
➔ Locatiespecificiteit (leverancier investeert dicht bij belangrijkste klant)
➔ Fysieke specificiteit (productiecapaciteit installeren nuttig voor één specifieke klant)
➔ Menselijk kapitaal (relaties opbouwen met specifieke partijen)
➔ Merkspecificiteit (acteur wordt geïdentificeerd met bepaald merk)
➔ Allocatieve specificiteit (mogelijkheid verliezen middelen ergens in te zetten)
Hoe hoger de specificiteit, hoe hoger de transactiekosten en hoe hoger het opportunistisch
gedrag bij de partij die geniet van de activa (het ‘hold up’-probleem).
Luca Pleysier – 2025